Hubert van Humbeeck

Een dag nadat koning Albert II een bezoek bracht aan de instelling, boog een commissie van experten zich vorige week in een vergaderzaaltje van de Raad van Europa over een Belgisch projectje. Het ene had niets met het andere te maken, het vergemakkelijkte alleen even het contact met de internationale ambtenaren die het daar in Straatsburg voor het zeggen hebben. Een Belgisch bedrijf heeft, onder meer met de steun van dit blad, een idee uitgewerkt om jonge mensen zelf iets te laten doen aan de uitsluiting waarvan ze het slachtoffer zijn. Dat jonge volkje vroeg daarbij, merkwaardig genoeg, in eerste instantie meer aandacht voor de politieke uitsluiting, die ze menen te ondervinden. Het is een mooie gelegenheid om ze de regels van het spel bij te brengen, dat democratie wordt genoemd. In termen van de Raad van Europa heet zoiets: het ontwikkelen van zin voor burgerschap – la citoyenneté staat er hoog op de agenda.

Het Belgische ideetje wordt, samen met enkele andere, wellicht gepromoveerd tot Europese site voor burgerschap en zal de komende maanden met argusogen worden gevolgd om te proberen er lessen uit te trekken, die dan weer elders van nut kunnen zijn. De Raad is immers gevraagd om tegen de eeuwwende een grote verklaring klaar te stomen, waarin burgers niet alleen op hun rechten maar ook op hun plichten worden gewezen. Vooral Oost-Europese landen hebben nood aan een programma dat hen daarbij helpt, maar ook in West-Europa baren normvervaging en de opgang van extremistische partijen grote zorg. Daarover moeten ze ons sinds Zwarte Zondag niets meer vertellen.

Onder meer daarom denken ze bij de Raad van Europa hard na over andere manieren om meer mensen bij de besluitvorming te betrekken. De gedachte is dat de representatieve democratie zoals we die nu kennen – dat wil zeggen: we kiezen onze vertegenwoordigers bij algemene verkiezingen, die vormen een parlement waaruit een regering wordt geboren – een steuntje nodig heeft, een onderbouw als het ware. Een moment of een plek waar op een meer directe manier met politici van gedachten gewisseld kan worden; desnoods beslissingen kunnen worden genomen of beïnvloed.

Ver zijn ze in Straatsburg met hun denkwerk nog niet geraakt. Ze hebben een website uitgewerkt om op het Internet een forum te creëren voor communicatie onder beschaafde lui. Alle bedrijven die dat hebben geprobeerd, weten dat zoiets niet werkt: het medium is er niet voor geschikt, en het is bovendien nog altijd behoorlijk elitair. Verder mijmeren ze in Straatsburg over burgemeesters, die zich op gezette tijden door zowat hun hele bevolking laten interpelleren over wat er goed of fout is gegaan. Een beetje zoals in sommige Zwitserse cantons democratie nog altijd onder de appelboom wordt bedreven. Het is alsnog allemaal niet bijster vernieuwend: openbare hearings zijn ook bij ons een middel om van het publiek te vernemen hoe het over een en ander denkt.

Interessanter is dat het referendum in die overpeinzingen van langsom meer een grote rol gaat spelen. Niet meteen als een instrument om grote maatschappelijke kwesties te beslechten – daarvoor blijft het te onvolkomen -, maar om de mensen over bepaalde, concrete problemen te bevragen. Als het gevoel burger te zijn, deel van een samenleving, weer moet worden opgebouwd, kan dat het beste beginnen op het laagste niveau, dat van de gemeente, waar iedereen het meeste mee te maken krijgt.

Bij ons kunnen, zoals bekend, vragen van gemeentelijk beleid sinds enkele jaren onder bepaalde voorwaarden aan het publiek worden voorgelegd. Er is een minimum aantal handtekeningen vereist, en daarna een opkomst van veertig procent. Er werden zo vorig weekend referendums gehouden in Boechout, Beauraing en Sint-Niklaas. Onder meer uit die ervaringen blijkt dat het geheel nog lang niet op punt staat. Dat is geen reden om er dan maar mee te stoppen, het is veeleer een aanmoediging om na te denken over hoe het beter kan gaan.

Er gaan stemmen op om ook voor referendums een opkomstplicht in te voeren, zoals dat bij algemene verkiezingen het geval is. Het voorstel gaat voorbij aan de essentie van het instrument: wie dat wil, de kans geven om zich over een lokaal probleem uit te spreken. Als het aan informatie ontbreekt, moet het bestuur daar op een brede, eerlijke en neutrale manier voor zorgen. De mensen moeten worden aangemoedigd om deel te nemen, niet om thuis te blijven – in de hoop dat de drempel van veertig procent niet wordt gehaald. Maar heeft het zin om iemand te verplichten om op te draven voor een raadpleging over de aanleg van, zeg maar, een plein in een wijk waar hij nooit een voet zet? Of: wat doe je met een wijk waar een belangrijke ingreep wordt gepland, maar die in meerderheid door migranten wordt bewoond die niet het recht hebben om aan een volksraadpleging deel te nemen? Het gemeentelijk referendum zou een testbank kunnen zijn om die mensen bij het bestuur te betrekken.

De essentie is dat als de overheid terechte vragen niet ernstig neemt, ze van hetzelfde laken een pak krijgt. Niet alleen de burgers moeten worden opgevoed, ook de besturen moeten weer leren de mensen serieus te nemen. Die zullen dan niet blijven alleen maar neen stemmen. Vertrouwen moet nog altijd in de eerste plaats worden verdiend. Of dat nu in Boechout is, in Antwerpen of in Straatsburg.

Hubert van Humbeeck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content