De regering werkt aan een zeer delicate evenwichtsoefening in de pensioensector. Waar kan nog geld worden gevonden ?

DE HEISA rond de hervorming van de pensioenen heeft één grond : er is veel geld, héél véél geld mee gemoeid. Liefst 43 percent van alle uitgaven in de sociale zekerheid, gaan naar de diverse pensioenvoorzieningen ; die voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen (alle drie een afzonderlijk stelsel), naar overlevingspensioenen en het alsmaar groeiend aantal uitkeringen aan bruggepensioneerden. De sleutels voor het falen of slagen van Jean-Luc Dehaenes hervormingsplannen van de sociale zekerheid, liggen dus voor een groot stuk in de pensioensector.

HET EI.

Ons zogenaamd repartitiesysteem gepensioneerden puren als het ware rechtstreeks hun vergoeding uit afdrachten of afhoudingen op onder meer weddes en lonen staat of valt met het aantal actieven. Prognoses over demografische ontwikkelingen en werkgelegenheid staan daarom centraal in elke discussie over dit thema en op deze terreinen is er zowel goed als slecht nieuws. Bijvoorbeeld dat het aantal nieuwe arbeidskrachten op de markt niet verder zal stijgen vanaf 2003. Dat is sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer gebeurd en in dat jaar komen er voor het eerst minder werkzoekenden bij, dan er ouderen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd wegvallen. Het opent zekere perspectieven, want het impliceert een gevoelige daling van de werkloosheid. Daar tegenover staat echter dat er vanaf 2010 een ware boom komt van uitkeringsgerechtigde senioren. Tegen 2030 zitten we volgens de laatste cijfers met ruim 2,4 miljoen gepensioneerden. De ?nieuwe actieven? zullen dus méér dan nodig zijn om de stijgende lasten op te vangen. Een zorg voor later ? Misschien, maar intussen kondigen zich andere financiële ontsporingen in de sector aan. De afgelopen tien jaar stegen, bijvoorbeeld, de uitgaven voor overheidspensioen jaarlijks met 5 tot… 13 procent.

Tegen die achtergronden speelt de discussie rond de fameuze 40sten of 45sten zich af. Wat is er aan de hand ? Mannen mogen zowel als vrouwen op pensioen vanaf hun 60ste en moeten naar dat stelsel op hun 65ste. De gelijkschakeling kwam er in 1991, maar de pensioenberekening werd toen niet aangepast. Dat betekent dat mannen pas na een carrière van minstens 45 jaar aanspraak kunnen maken op een volledige uitkering, vrouwen krijgen daarentegen al na 40 jaar een pensioen van 100 procent. Zo’n geweldig vrouwvriendelijk cadeau is dat echter niet, want in praktijk blijkt dat vrouwelijke pensioenen gemiddeld 30 procent lager liggen dan mannelijke. Ook omdat het veelal gaat om aanvullende (tweede) uitkeringen, maar vooral omdat vrouwelijke carrières grilliger en/of onregelmatiger verlopen en zich vaak situeren in lager gekwalificeerde banen. Er bestaan overigens nog andere ongelijkheden, want zo mag een invalide of werkloze man op zijn 60ste kiezen : zijn lopende uitkering behouden (tot 65) of met pensioen gaan. Een vrouw moet op 60 gewoon uit de invaliditeit of werkloosheid en overstappen naar het pensioenstelsel.

Jarenlang dringt Europa nu al aan op een gelijkschakeling tussen beide geslachten. Op welke basis ? Iedereen naar 40sten ? Dat levert een budgettair probleem op. In een eerste fase zou 40 jaar werken ook voor mannen, neerkomen op een bijkomende uitgave van 8 miljard frank, maar dat bedrag stijgt exponentieel en volgens de meest zwarte scenario’s na verloop van tijd zelfs tot 80 miljard per jaar. Dus iedereen naar 45sten en op die manier besparen, een optie waar het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO) zo voor pleit ? Vijf jaar langer werken voor vrouwen, staat niet gelijk met vijf jaar zuivere winst, want het brengt méér uitgaven met zich mee aan invaliditeits- en werkloosheidsuitkeringen.

Bovendien wil het FGTB niet weten van een gelijke berekening in 45sten voor iedereen en de Waalse vakbond was zelfs bereid om er een eventuele echtscheiding met het ABVV voor te riskeren. Minister Marcel Colla (SP) van Pensioenen kwam daarop met het ei van Columbus : geen 40sten of 45sten meer, maar bereken voortaan het pensioen in percentages aan minimale rechten. In verstaanbare taal betekent dat : ken per gepresteerd jaar 2,222 procent (cijfer Colla) van de rechten op een vol pensioen toe. Veertig jaar gewerkt staat dan voor 40 x 2,222 of 88,88 procent van een volledige uitkering. Het idee komt in feite van Colla’s voorganger en partijgenoot Freddy Willockx en heeft als enige verdienste de symboliek en de retoriek van de 40-45-discussie te omzeilen. Rekenen in schijfjes van 2,222 procent betekent immers evenzeer 45 jaar werken voor een volledig pensioen. En : het procenten-kunstje was eerder al vertoond door het ACV, dat opmerkelijk snel en geruisloos tot een compromis kwam : neem 2,38 (42sten) of 2,325 procent (43sten).

UITZONDERLIJK DUUR.

Het Algemeen Christelijk Vakverbond oordeelt overigens dat het wettelijk pensioenstelsel zonder grote ingrepen best kan overleven. Op voorwaarde onder meer, dat er méér werkgelegenheid komt, dat de SZ-uitgaven herschikt worden (minder geld naar kinderbijslag, invaliditeit en werkloosheid), plus dat de staat ruimer bijspringt. Die herschikkingen kunnen ook volgens het Planbureau , maar wanneer alle minder-uitgaven opgeteld zijn, is die som amper goed om 40 procent van de toegenomen pensioenlasten te dragen. Nieuwe lasten de uitbreiding van de Algemene Sociale Bijdrage maar vooral meer overheids- input moet voor de resterende 60 procent zorgen. Hier zit, behalve conjucturele onbekenden, de zwakke schakel van de ACV-redenering. Het geld moet er namelijk komen door de afbouw van de overheidschuld, maar vraag is of er niemand anders op de stoep staat dan gepensioneerden om deze vrijgekomen middelen te claimen.

Waar kan dan nog op bespaard worden ? De huidige uitkeringen inkrimpen, is een mogelijkheid waar de regering zelfs niet aan wil denken. Ook het beperken van de toegelaten arbeid voor gepensioneerden zet nauwelijks zoden aan de dijk. De bestaande regeling voor bijverdienen is vrij ruim. Maar gepensioneerden verbieden bij te klussen, om zo meer arbeidsplaatsen te creëren, zou wellicht enkel leiden tot marginale winst in de werkloosheid, maar vooral tot meer zwartwerk. Andere mogelijkheid : het verder bevriezen van de plafonds voor de berekening van de pensioenen. Pensioenbijdragen worden namelijk berekend op grond van het reële loon, maar voor de uitkeringen zijn er plafonds ingebouwd. Het naar beneden halen van die bovengrenzen kan, maar kost proportioneel veel koopkracht.

De uitbouw dan maar van de zogenaamde tweede (groepsverzekeringen en pensioenfondsen) of de derde pijler (pensioensparen, levens- en pensioenverzekering) ? Neen, zegt de regering, want dit zou erop neerkomen dat de eerste pijler (het wettelijk pensioen) langzaam maar zeker opgegeven wordt. Veel manoeuvreerruimte blijft er dan niet meer open, tenzij in de sector van de brugpensioenen of (opnieuw) technisch ingrijpen bij de berekening van de pensioenen, waarbij we belanden in het luik van de zogenaamde gelijkgestelde perioden.

Brugpensioenen zijn om het zo uit te drukken, de jongste jaren lichtjes uit de hand gelopen. Terwijl bij de invoering van het stelsel in 1975 brugpensioen gold als een uitzonderingsmaatregel waar zowel werkgevers als vakbonden grote voordelen in zagen, is het systeem nu meer regel dan uitzondering geworden. Het blijkt echter een uitzonderlijk duur systeem ; de 130.000 bruggepensioneerden van nu zijn goed voor 52 miljard aan uitgaven. Dehaene en zijn ministers willen de toevloed naar dit stelsel duidelijk afremmen en vandaar dat van januari 1997 af voortaan 58 jaar als norm zal gelden om van deze faciliteit te kunnen genieten. Dat breekt de groei wel af, maar intussen blijven de huidige uitgaven onverminderd lopen.

DOORN.

Laatste optie : de gelijkgestelde perioden. Een aantal dagen, maanden of jaren van een carrière tellen ondanks non-activiteit gewoon mee bij de berekening van het pensioen. Dat is met name het geval voor de jaarlijkse vakantie alles bij elkaar 3,75 jaar op een volle loopbaan en kleine verloven, voor perioden van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, zwangerschapsverlof, stakingen,… Het aantal gelijkgestelde dagen dat de afgelopen tien jaar enorm toenam bedraagt nu gemiddeld voor mannelijke bedienden 13 procent en voor arbeiders 40. Vrouwelijke bedienden tellen op een gemiddelde carrière 27 procent gelijkgestelde dagen en arbeidsters 54,5 wat dus impliceert méér gelijkgestelde dan effectief gewerkte dagen. Dat automatisme is vooral het VBO al jaren een doorn in het oog en in de diverse werkgroepen die aan het cijferen zijn voor de regering, is nu ook het besef doorgedrongen dat hier wellicht nog één en ander te rapen valt. ?Gelijkgestelde dagen revaloriseren?, lijkt tenslotte veel minder erg dan het bot hakken in toekomstige uitkeringen.

Jos Grobben

Volgens het ACV kan het wettelijk pensioenstelsel zonder grote ingrepen best overleven.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content