Met de ondertekening van de wapenstilstand op 11 november 1918 in het NoordûFranse Compiègne kwam er een eind aan de Eerste Wereldoorlog, die negen miljoen mensen het leven heeft gekost. Een vrijwel onbekende maar daarom niet minder merkwaardige episode in die ‘Groote Oorlog’ is de Russische expeditie van het Belgische ‘Corps des Autoûcanons’: een klein korps van vrijwilligers die in het tsaristische leger vochten en na een hachelijke terugtocht als helden werden ingehaald op de New Yorkse Fifth Avenue.

België was het eerste land dat over een dergelijke strike force beschikte. Al in september 1914 hadden gepantserde Minerva’s paniek veroorzaakt bij de oprukkende Duitse soldaten. Buitenlandse bladen als The Penny War Weekly en The War Budget konden hun verbazing niet op. De Britse minister van Marine en ijzervreter Winston Churchill moest onmiddellijk zo’n ‘speeltje’ hebben. Eind 1914 stabiliseerde het westelijke front. De Duitsers bevonden zich bij de IJzer, ze hadden de rest van België veroverd plus Noordoost-Franrijk. Voor een mobiele eenheid leek niet onmiddellijk een rol weggelegd. Of toch?

De generale staven bleven immers hardnekkig vasthouden aan de doorbraakstrategie. Daarom richtten de Belgen in Parijs een nieuwe en volledig autonome gepantserde eenheid op. Ze stond onder het bevel van majoor Auguste Collon, Brusselaar en voormalig militair attaché in de Franse hoofdstad. Door het verlies van de Antwerpse Minervafabriek moesten elders chassis worden aangekocht, onder meer bij Peugeot.

Het Corps des Auto-canons telde 300 man en beschikte over een tiental gevechtsvoertuigen. Daarnaast waren er nog een aantal lichte vrachtwagens voor de bevoorrading en twee bewapende commandowagens. Gewapende cyclisten en motorrijders verzorgden de liaison en voerden verkenningen uit. Voor het vervoer van gewonden beschikte de medische equipe _ een van de modernste van zijn tijd _ over twee ambulances. Begin april 1915 bevond de eenheid zich in Veurne en wachtte op orders. Die kwamen … uit Sint-Petersburg.

De Russische verbindingsofficier bij de Belgische generale staf, kapitein Prejbjano, had het korps namelijk nauwkeurig geïnspecteerd. En de tsaar ingelicht over de enorme mogelijkheden van een gemechaniseerde eenheid. In Oost-Europa zat de oorlog trouwens nog altijd in een mobiele fase. En de in Sint-Petersburg gebouwde pantserwagens verlieten slechts mondjesmaat de fabriek.

Er volgde een merkwaardige transactie. Het Belgisch leger verkocht de voertuigen én de manschappen voor 350.000 goudfranken. De soldaten zouden dienst nemen als vrijwilligers in het tsaristische leger. Koning Albert I wenste immers in geen geval af te stappen van de neutraliteit. Een beslissing die perfect in de lijn lag van het sinds 1839 gevoerde buitenlands beleid.

In de jaren 1860 reeds had België onder druk van Leopold I een 1500 man sterk vrijwilligerskorps gevormd om te dienen in het leger van de Mexicaanse keizer Maximiliaan. Ook bijvoorbeeld de Amerikaanse piloten van het Lafayette-escadrille, dat in 1916 boven Frankrijk werd ingezet, kregen het vrijwilligersstatuut omdat hun land officieel nog steeds neutraal was.

Een aantal Belgen zag een verblijf in Rusland niet zitten en vroeg mutatie naar de loopgraven. De blijvers vormden een hard core van avonturiers, patriotten en houwdegens.

Op 22 september 1915 ging de eenheid in het Franse Brest aan boord van de Britse Wray Castle, een oncomfortabele schuit waarmee runderen uit Argentinië werden vervoerd. De gedemonteerde voertuigen waren in grote kisten verpakt. Drie weken later bevond het Belgische expeditiekorps zich op Russische bodem. De Belgen namen hun intrek in een kazerne van de keizerlijke garde, even buiten Sint-Petersburg. Daar konden ze zich aanpassen aan het klimaat én de Russische mentaliteit. Een aantal vrijwilligers van de Belgische gemeenschap in Rusland en een dertigtal Russen brachten de uiteindelijke getalsterkte op 360 man. De contacten met het thuisland verliepen via de Belgische militaire missie in Sint-Petersburg, geleid door generaal baron L. de Rijckel.

PLAATSVERVANGER VAN GOD

Al kort na de aankomst deed zich bijna een diplomatiek incident voor. Tijdens een bezoek van tsaar Nicolaas II had een Belg het gewaagd de monarch te helpen het podium te bestijgen. De man wist niet dat ‘de plaatsvervanger van God’ onaanraakbaar was. Niettemin kregen de Belgen een copieuze maaltijd aangeboden. De tsaar was dan ook erg in zijn sas met de moderne en goed geëquipeerde elite-eenheid. Het zenden van een troepenmacht, hoe klein ook, vormde bovendien een bewijs dat koning Albert I en zijn regering begaan waren met het lot van Moedertje Rusland.

Erg vreemd voor de Belgen waren de gezagsverhoudingen in het Russische leger. Gewone soldaten mochten geen sigaretten roken en moesten een opvallend insigne dragen. De houten planken in de loopgraven waren enkel voor officieren. Die behandelden de analfabete boerensoldaat met een dédain, waar zelfs de Vlaamse piotten aan het IJzerfront van zouden hebben opgekeken. Hun camaraderie en de sympathie van een aantal Russische topofficieren maakten dat de Belgen aan dit middeleeuwse systeem ontsnapten. Maar voor het overige waren zij effectief Russische militairen. Zij aten borsch, een soort soep van kool en zure melk. Hun winterkleding bestond uit een lange schapenwollen jas, dito hoofddeksel en handschoenen en vilten laarzen, de valiki.

Sergeant Clément Ransy schrijft over zijn verblijf in Kalinkine, even buiten Sint-Petersburg: ‘We krijgen allerlei oefeningen en moeten veel marcheren. Het is onmogelijk ons geweer vast te houden zonder onze wollen handschoenen. De temperatuur is gedaald tot 45 onder het vriespunt. Op zekere dag heb ik een bevroren neus. Ik wrijf hem in met sneeuw en pel de huid eraf als bij een brandwonde. We proberen onze voertuigen uit op de Russische wegen. In de houten loodsen waar ze ondergebracht zijn, moeten we dag en nacht een vuur laten branden, hoewel de radiators gedeeltelijk gevuld zijn met alcohol. De Russische boer is geregeld dronken. Toch is alcohol (zelfs bier) strikt verboden. Ik heb soldaten eau-de-cologne zien kopen en opdrinken. Anderen haalden het mengsel van water en methylalcohol uit de radiators van onze wagens. Anderzijds herinner ik me die opgeëiste brouwerij in Kalinkine, waar onze voertuigen werden opgelapt. De kelders waren verzegeld maar de Belgen, echte plantrekkers, hadden bij een keldergat verschillende vaten ontdekt. Daaruit tapten ze zich elke dag enkele frisse pinten.’

In januari 1916 trokken de Belgen naar het front. Majoor Auguste Collon _ die volgens zijn militaire chefs in België te weinig aandacht had voor de militaire discipline _ was inmiddels opgevolgd door de Waalse majoor Hippolyte Semet. Als staflid van het 6de Russische legerkorps zou Semet weldra een belangrijk aandeel krijgen in de tactische planning van grootscheepse militaire operaties. De Belgische sector lag rond Ternopol, een stad ten oosten van Lvov (nu Oekraïne). Het was volop winter en afgezien van gewapende verkenningen gebeurde er weinig.

Daar kwam begin juni plots verandering in. Toen startte generaal Aleksej Broesilov, een van de weinige succesvolle Russische bevelhebbers, een groot offensief. Ook de Belgische pantserwagens waren van de partij.

Met hun 37 mm-kanon en Hotchkiss-mitrailleurs gaven ze vuursteun aan de oprukkende infanterie. Het optreden van de Belgen bij Vorobievka haalde zelfs de Wiener Zeitung. De samenwerking tussen gevechtsvoertuigen en stormtroepen was dan ook een absolute primeur. Goed twintig jaar later zouden de generaals van Adolf Hitler met deze tactiek _ op een weliswaar veel grotere schaal _ West-Europa veroveren.

Samen met de Don-kozakken veroverden de Belgen verschillende vijandelijke stellingen. Bij gevechten rond het stadje Svistelniki eind augustus 1916 verloor de eenheid een pantservoertuig aan de vijand. Het was de eerste en enige keer dat dit gebeurde. De bemanning, onder wie de voormalige wereldkampioen worstelen Constant le Marin, kon zich redden. De buitgemaakte wagen zou drie jaar later in Berlijn opduiken en worden ingezet tijdens straatrellen.

Het Broesilov-offensief was een succes. De durf en de onderlegdheid van de Belgische militairen hadden respect afgedwongen. Ook de ondersteuning van het technisch team en de medische equipe waren een voorbeeld voor het primitief uitgeruste Russische leger. Elders hielpen Belgische ingenieurs en geschoolde arbeidskrachten de wapenindustrie aan de gang te houden. Maar het land was oorlogsmoe.

KOZAKKEN EN DOODSBATALJONS

In februari 1917 trad tsaar Nicolaas II af. De Sovjet-Unie was in de maak. De gematigde socialist Alexander Kerenski nam het roer in handen. Voor de Belgen veranderde er niets. De vijand bleef dezelfde en Kerenski besloot in juni tot een grootscheeps offensief. Het werd een catastrofe.

Al snel gingen de goed geëncadreerde Oostenrijks-Duitse troepen in de tegenaanval. Hele Russische regimenten sloegen op de vlucht. En zich offeren voor een gewone sterveling wilde niemand.

Dat gold niet voor enkele fanatieke eenheden: de kozakken en de Doodsbataljons, een soort zelfmoordcommando’s. Het pas opgerichte Finse leger (Finland was deel van Rusland) en het Tsjechisch Legioen vochten voor het bestaansrecht van een eigen staat. De Tsjechen waren trouwens oud-soldaten van het Habsburgse leger. Voor deze deserteurs stond overgave gelijk met de dood, wat hen tot bijzonder gevaarlijke tegenstanders maakte. In zulk gezelschap trokken de Belgen zich tijdens zware achterhoedegevechten terug.

Dagenlang hielden zij stand aan de Seret, een bijrivier van de Dnjestr. Verschillende militairen sneuvelden of raakten zwaar gewond. Onder hen graaf Jean de Liedekerke, die dodelijk getroffen werd toen hij enkele strijdmakkers in veiligheid probeerde te brengen. In totaal zouden 16 leden van het korps de Russische campagne niet overleven. Tegen eind oktober 1917 had het expeditiekorps zich een weg naar Kiëv gevochten. Daar verschansten de Belgische soldaten zich in en rond het Sint-Michaëlklooster.

Enkele weken later begon een bloedige burgeroorlog tussen de bolsjewieken en de Oekraïense nationalisten. Zware gevechten vonden plaats in de Podol, de jodenwijk van Kiëv. Het klooster werd afwisselend bezet door krijgsbenden van beide partijen, vaak niet meer dan een samenraapsel van gewapende burgers en kindsoldaten.

De Belgen _ ondanks hun militaire expertise en superieure uitrusting _ hielden zich afzijdig. Allen wachtten vol spanning op de toelating van de bolsjewistische legerleiding om Kiëv te verlaten.

Pas op 7 februari 1918 _ terwijl het Rode Leger zich opmaakte om de Oekraïense hoofdstad definitief in te nemen _ mochten de Belgen hun schuiloord verlaten. Het was net bijtijds want drie dagen later richtten sovjetsoldaten in Kiëv een verschrikkelijk bloedbad aan onder echte en vermeende nationalisten.

Bolsjewistenleider Lenin had inmiddels in Brest-Litowsk een wapenstilstandsverdrag gesloten met de Centralen. Waardoor de aanwezigheid van de Belgen en andere buitenlandse hulptroepen totaal overbodig was geworden. Voor het expeditiekorps begon een nieuw avontuur: de terugtocht naar België. Precieze orders kwamen er niet, uitgenomen dan het bijna onuitvoerbare bevel van generaal De Rijckel om zich terug te plooien op Moermansk. Enkele dagen werd er doelloos rondgedwaald in de onmetelijke Russische vlakte. Maar de tijd drong. In Galicië en de Oekraïne had het gros van de Oostenrijkse troepen zich in beweging gezet. De Baltische en Noord-Russische havens dreigden in handen te vallen van de Duitsers. Zodat de enige optie de trans-Siberische spoorweg was.

EEN GEHUURDE TREIN

Nadat ze hun voertuigen vernietigd hadden, bliezen de Belgen op 4 maart 1918 verzamelen in Boej, een 120-tal kilometer van het belangrijke knooppunt Vologda. Met een gehuurde trein zouden ze Vladivostok, aan de Japanse Zee, proberen te bereiken. Het werd een reis vol gevaren. Een 20ste-eeuwse versie van de Tocht der Tienduizend. Net als Xenophons Griekse hulpleger in Klein-Azië moesten de Belgen zich over een enorme afstand terugtrekken.

Erger dan de vrieskou was de toenemende vijandigheid van de sovjetautoriteiten. Die zagen de buitenlanders als potentiële bondgenoten van de anti-bolsjewieken. Bij elke halte zetten de Belgen wachtposten uit om diefstal van wapens en voedsel te voorkomen. De reacties van de plaatselijke sovjet waren onvoorspelbaar en een bron van voortdurende ongerustheid. Een toelating van de ene communistische beambte kon door een collega aan het volgende controlepunt botweg geweigerd worden. Dagenlang oponthoud en oeverloos gepalaver waren het gevolg.

In Omsk moesten de Belgische militairen schriftelijk aan de ‘roden’ beloven hun wapens niet aan de ‘witten’ uit te leveren. De ‘kapitalistische’ officieren werd niets gevraagd, hun handtekening was immers waardeloos. Bij de halte aan het Bajkalmeer werd even het neutraliteitsprincipe opgegeven toen twee gevluchte tsaristische officieren bescherming vroegen én kregen. De vluchtelingen werden echter nooit ontdekt; de sovjets waren vooral geïnteresseerd in de moderne Belgische wapens. In Tsjita kon op het nippertje worden voorkomen dat de trein volledig doorzocht werd. Na bemiddeling van de kozakken, brothers in arms, en wat faveurs voor de lokale beambten mocht het konvooi verderrijden. Niet voor lang echter.

De sovjets hadden er immers lucht van gekregen dat de Belgen van plan waren hun tocht via Mantsjoerije voort te zetten. Waar anti-bolsjewistische en mogelijk geallieerde troepen lagen. Even voorbij Tsjita _ de trans-Siberische spoorweg splitst zich daar in een Russische en een Noord-Chinese lijn _ werd het konvooi gesommeerd te stoppen. Een zwaarbewapend detachement van het Rode Leger hield het nauwlettend in de gaten. De wapens op scherp. De spanning was te snijden. Pas na drie dagen werd een compromis bereikt. De Belgen mochten verder, maar met een Chinese trein. Het kostbare spoormaterieel _ eigendom van de nieuwe Sovjet-Russische staat _ mocht in geen geval in handen van de vijand vallen.

In de nacht van 20 op 21 april 1918 bereikte de trein _ waarop in grote cyrillische letters EAST CHINESE RAILWAY stond geschilderd _ de Stille Oceaankust. Met de USS Sheridan verlieten de Belgische militairen vijf dagen later Vladivostok, richting San Francisco. Een Japanse militaire band speelde de Brabançonne.

Als eerste veteranen van The Great War werden de Belgen de lievelingen van het Noord-Amerikaanse publiek. Overal konden de militairen _ aanvankelijk nog in volle gevechtsuitrusting flanerend _ rekenen op massale belangstelling: in de mormonenhoofdstad Salt Lake City, in Des Moines, Cheyenne, Detroit, Chicago, bij de Niagarawatervallen. Afsluiter was een grootse parade op de New Yorkse Fifth Avenue, gevolgd door een plechtigheid in de prestigieuze militaire academie van West Point. Daarna was de roes voorbij. De tour du monde ook bijna.

Eind juni zaten de voormalige ‘oostfronters’ opnieuw in Frankrijk. Waar zij vrijwel onmiddellijk verlof kregen van de Belgische legerstaf. Al was het maar om te ‘genezen’ van eventuele communistische besmetting. Een aantal militairen volgde een bijkomende opleiding. Als cavalerist! Maar in september stonden de Rusland-vrijwilligers opnieuw aan de IJzer. Om een laatste maal de vijand te lijf te gaan.

Frank Decat

Met dank aan het Centrum voor Historische Documentatie, Evere.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content