Al heeft Anne Teresa De Keersmaeker weinig tijd voor haar geesteskind, P.A.R.T.S. blijft haar inspireren. Een gesprek over haar toekomst- plannen en de nieuwe Rosas- choreografie “Drumming”.

Een nieuwe herfst, een nieuw schooljaar. Ook bij P.A.R.T.S., de Brusselse dansschool waarover Anne Teresa De Keersmaeker de artistieke leiding heeft. De huischoreografe van De Munt vond dat er na het verdwijnen van de BéjartsMudra-school in 1988, een leemte was ontstaan in de nationale dansopleiding. Vier jaar geleden sloegen Rosas, haar gezelschap, en De Munt de handen in elkaar om de Performing Arts Research and Training Studios, kortweg P.A.R.T.S., op te richten. Zeg dus niet zomaar dansschool tegen P.A.R.T.S. De meerjarige dagopleiding van het hoger onderwijstype wil immers meer zijn dan alleen maar een kweekvijver van technisch volmaakte uitvoerders. De danstraining is weliswaar een belangrijke hoeksteen, maar de directe artistieke praktijk vormt een andere belangrijke voedingsbodem van de lessen, workshops en werkopdrachten. Daarom wordt naast dans veel aandacht besteed aan andere podiumkunsten (theater, muziek) en ook de theoretische basisvorming (kunstgeschiedenis, filosofie, maatschappijleer, anatomie) wordt niet verwaarloosd. Bij de start van de school werd de taak van P.A.R.T.S. omschreven als “dansers opleiden die actief-creërende kunstenaars zijn in plaats van louter uitvoerende kunstenaars”.

Het waren mooie voornemens die bij het afstuderen van de eerste lichting op het einde van vorig schooljaar toch even werkelijkheid werden. De uitmuntende studentenproducties die toen in de Gentse Vooruit en het Brusselse Kaaitheater te zien waren en die ook een buitenlandse tournee maakten, bewezen het. Het is allemaal zo snel gegaan, merkt De Keersmaeker enigszins relativerend op. Maar wanneer ze op de voorbije drie jaar terugblikt, is ze best tevreden, ook over de pas afgestudeerde lichting. “Ze hebben een zekere eigenheid opgebouwd tijdens die drie jaar, ook als groep. Ze zijn niet zoals dansers die uit andere dansscholen komen. Elk jaar verschilt natuurlijk. In de eerste lichting die nu afstudeerde, zaten bijvoorbeeld uitzonderlijk veel choreografen, vooral de vier mannen in de groep van acht studenten. Ze zijn op een intensieve manier bezig geweest met hun eigen werk en willen daar ook mee verdergaan. Ik denk niet dat we dat elk jaar zullen hebben.”

ANNE TERESA DE KEERSMAEKER: We hebben nog niet hèt curriculum gevonden. Ik wil nog verder werken aan het lessenprogramma om de school nog specifieker en nog sterker te maken. Een van de voornaamste punten daarbij is dat het curriculum vanaf het schooljaar 2000/2001 van drie naar vier jaar wordt gebracht, met twee cycli van telkens twee jaar. Geen jaarlijkse audities voor aspirant-studenten meer dus, maar enkel om de twee jaar. Ik denk dat we een betere selectie zullen krijgen.

THEO VAN ROMPAY: Het is niet zo dat we niet tevreden zijn over de selectie. Maar we hebben gemerkt dat voor jonge studenten, de achttien- en negentienjarigen die we ook willen bereiken, drie jaar redelijk kort is. Zeker voor iemand die wil dansen èn choreograferen. Zo’n curriculum verlangt wat meer tijd. Twee jaar om een eigen weg uit te stippelen en zich voor te bereiden op de keuze tussen dans en choreografie die de studenten voor de laatste twee studiejaren zullen maken.

DE KEERSMAEKER: Of ze met andere woorden voornamelijk als vertolker of als choreograaf willen werken.

VAN ROMPAY: Inderdaad. P.A.R.T.S. wil geen school zijn die het ene of het andere uitsluit. We vinden het belangrijk dat zowel sterke dansers als sterke choreografen uit de school komen. Bij een aantal studenten zullen beide kwaliteiten aanwezig zijn, maar in veel gevallen is het het ene of het andere.”

VAN ROMPAY: De eerste fase was de school, in een tweede fase verhuisde ook het gezelschap en in de derde fase komt er de nieuwbouw. Daarin komt een grote studio voor het gezelschap, wat we een afmonteerstudio noemen, waarin Anne Teresa haar producties in professionele omstandigheden kan afwerken. Daarnaast komen er ook twee kleinere studio’s, de zogenaamde residentiestudio’s. Die stellen we ter beschikking van jonge choreografen – afgestudeerden van de school, maar ook anderen – die daar gedurende enkele maanden aan een productie kunnen werken met ruggensteun van Rosas (administratief, productioneel, technisch). Dat is toch wel een nieuwe stap: na het gezelschap en vervolgens de school, trekken we tegen het jaar 2000 ook de jonge choreografen aan. Rosas probeert op die manier de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor een nieuwe generatie choreografen in Brussel.

DE KEERSMAEKER: Wat bovendien opmerkelijk is, is dat alle dansers die bij P.A.R.T.S. afstudeerden, gekozen hebben om in Brussel te blijven. Toen ik indertijd op Mudra zat, was daar gewoon geen sprake van. Zelfs de Belgen dachten er niet aan om in Brussel te blijven werken. Terwijl de situatie nu echt totaal anders is. Zelfs van de studenten die na hun tweede jaar niet meer mochten doorgaan naar het derde jaar, zijn er verschillende in Brussel gebleven.

Brussel heeft de afgelopen jaren met andere woorden een behoorlijk imago als dansstad opgebouwd.

DE KEERSMAEKER: Inderdaad. Terwijl er in Brussel in vergelijking met Parijs en Amsterdam weinig lesmogelijkheden zijn.

VAN ROMPAY: Toch is het niet de politiek van de school om de studenten hier te houden. We stimuleren ze juist om terug te gaan naar de plek waar ze vandaan komen, omdat ze, zeker op korte termijn, als ex-P.A.R.T.S.-studenten daar veel meer kans hebben om aan middelen te raken dan hier. Wat niet wegneemt dat een aantal studenten inderdaad hier zal blijven omdat ze hier geworteld zijn, contacten met programmatoren hebben, enzovoort.

Rosas en P.A.R.T.S. huizen in hetzelfde pand en zitten daardoor als het ware op elkaars lip. Heeft de pedagogische praktijk van de school de voorbije jaren ook enige invloed gehad op uw eigen werk?

DE KEERSMAEKER: Ik heb de afgelopen jaren relatief weinig lesgegeven in de school, maar haar nabijheid is wel een enorme verrijking geweest. In de eerste plaats omdat je voortdurend met een andere, jonge generatie dansers en choreografen geconfronteerd wordt. Dag in dag uit. Ook de mensen uit de gezelschappen van William Forsythe, Pina Bausch, Trisha Brown, Wim Vandekeybus die in P.A.R.T.S. lesgeven of docenten als Jan Ritsema en de mensen van Tg. Stan, stellen je voor een keuze. Maar ook de aanwezigheid van mensen als Bart Verschaffel, Rudy Laermans, Dirk Lauwaert, Laurence Louppe, Erik De Kuyper creëren een ander soort van denken over dans dan in een “gewone” dansschool. Je gaat je eigen werk ondervragen en dat werkt verdiepend. Het is vaak heel inspirerend, soms ook gewoon te veel, zodat ik de behoefte voel om me met mijn dansers en mijn werk af te sluiten van de vele dans errond. Ja, het is een voortdurende stroom van informatie die hier circuleert.

Door het werk aan het curriculum van de school heb ik mij ook afgevraagd wat belangrijk is in dans. Het is een erg ambachtelijke kunstvorm, maar wat wil je doorgeven aan jongere generaties? Welke zijn de prioriteiten? Als je die vragen wilt beantwoorden, grijp je natuurlijk terug naar je eigen ervaring en werk. Over wat je daardoor geleerd hebt.

VAN ROMPAY: Voor de buitenwereld is dat misschien niet altijd duidelijk, maar Rosas en P.A.R.T.S. volgen hun eigen ontwikkeling en hebben formeel geen enkel contact. Het is niet zo dat Anne Teresa haar werk in de school uittest of zo. Nee, de studenten zien haar producties als ze af zijn in het theater. De buitenwereld onderschat echter wel wat het betekent dat hier elke dag, een heel jaar lang, een honderdtal mensen van Rosas en P.A.R.T.S. samen met hedendaagse dans bezig zijn. Als danser van Rosas, als student of als leraar.

Sinds 1992 is Rosas het huisgezelschap van De Munt. Hoe verloopt die samenwerking?

DE KEERSMAEKER: Met een sterk gevoel kijk ik terug op wat we samen verwezenlijkt hebben. Een aantal mooie producties, het uitwerken van een repertoire, de komst van P.A.R.T.S. We hebben een thuis gevonden, denk ik. Als ik de verhalen hoor van andere choreografen die met een operahuis samenwerken, dan is de Munt-Rosas-constructie uniek. Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met de band tussen Bernard Foccroulle en mijzelf. Ondanks de relatief zware organisatorische structuren van een operahuis, heeft ook bij Bernard het artistieke de uiteindelijke doorslag.

“Drumming”, de nieuwe productie, werd op de gelijknamige compositie van Steve Reich gechoreografeerd. Ook in “Fase”, het stuk waarmee u in 1982 als choreografe doorbrak, speelde de muziek van de Amerikaanse minimalist een cruciale rol. Wat spreekt u aan in zijn werk?

DE KEERSMAEKER: “Fase” was mijn eerste echte choreografie waarin ik mijn eigen vocabularium ontwikkeld heb. En dat dit net met de muziek van Steve Reich gebeurde, is niet zo verwonderlijk: ze is een directe, fysieke uitdrukking van wat dansen is. De muzikale economie, de heldere lijn, het maximale in het minimale zijn sterke troeven. Ik heb zijn muziek nooit als afstandelijk of puur vormelijk ervaren. In mijn werk heb ik er overigens altijd een heel emotionele lezing van gegeven.

Ik heb ook veel met de muziek van andere componisten gewerkt – Thierry De Mey, Bartok, Monteverdi, Ligeti – en door naar hun muziek te luisteren, heb ik mijn metier als choreografe geleerd. Vooral van Bartok heb ik veel opgestoken. En nu ik terug met Reichs muziek werk, ontdek ik weer de drive die ze bezit maar die ook veel vrijheid laat. Veel meer vrijheid dan het werk van de andere componisten met wie ik gewerkt heb.

In tegenstelling met “Fase”, dat voor twee dansers ( De Keersmaeker zelf en Michèle Anne De Mey, P.V.) gemaakt was, is “Drumming” een choreografie voor een groep. Hoe kun je een groep dansers laten functioneren in een strak gestructureerde compositie, was de vraag die ik me tijdens het werken aan de productie stelde. De uitdaging was precies om elk lid van de groep als een individu te laten overkomen. Dat is niet makkelijk, want Reichs compositie voor percussie is gewoon tribaal, heel visceraal.

Vormt “Drumming” ook, zoals u het daarnet omschreef, een terugkeer naar het maximale in het minimale dat “Fase” zo kenmerkte?

DE KEERSMAEKER: In zekere zin wel. In mijn werk ben ik eigenlijk altijd bezig geweest met het vraagstuk: hoe kan je vanuit weinig veel maken? In “Drumming” wordt dezelfde bewegingsfrase eindeloos gevarieerd, gecombineerd, getransformeerd. In tegenstelling met “Just before” is er geen tekst of ander theaterelement, wat nog niet betekent dat ik nu in één enkele richting zal verder werken. Ik heb met mijn werk altijd verschillende wegen bewandeld, zoals een boom met veel takken.

U grijpt wel vaker terug naar materiaal dat u in een vroegere productie ontwikkeld hebt. “Stella” (1990) lag bijvoorbeeld aan de basis van “Achterland” (1990), uit “Kinok” (1994) ontwikkelde zich datzelfde jaar “Amor constante…” en een groepschoreografie uit “Just before” vormt nu de basis van “Drumming”. Is uw werk nooit af, is het voortdurend in ontwikkeling?

DE KEERSMAEKER: De meeste choreografen maken stukken van twintig minuten die tot een avondvullend programma gecombineerd worden, en die stukken gaan jaren mee. Ik ben sinds lang op het onpraktische idee gekomen om evening long work te maken, waarvan sommige delen pas dan beginnen te “leven”. Niet alleen voor mij, maar ook voor het gezelschap en het publiek. Het is zonde om het daarbij te laten. Wat nog niet betekent dat “Drumming” bijvoorbeeld een wat langere versie van het betreffende deel uit “Just before” zou zijn. Nee, het heeft een transformatie, een verandering, een ontwikkeling ondergaan. Het is nooit hetzelfde.

Voorstellingen “Drumming”: 16 tot 23/9 in het Lunatheater (Brussel) en 25 tot 28/11 in deSingel (Antwerpen).

Inlichtingen over P.A.R.T.S.: Van Volxemlaan 164, 1190 Brussel, tel.02/344.55.98.

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content