‘DAN NOG MAAR EENS EEN SPAGHETTIDAG’

JOERY VERMEER: 'Wij zijn een democratisch geprijsde, laagdrempelige club.' © FRANKY VERDICKT

De gemeentelijke bezuinigingen dreigen de kleine sportclub midscheeps te treffen: de subsidies dalen en de infrastructuur wordt significant duurder. Het lijkt onwaarschijnlijk dat alle 24.000 Vlaamse sportclubs die dubbele aanval zullen overleven.

Klagen doen ze niet bij de Molse Badminton Club. Goed, de gewoonte om pluimpjes gratis ter beschikking te stellen slaat een uitdijend gat in de begroting. We praten over een investering van 9000 euro per jaar en de prijs van badmintonshuttles schijnt nog te gaan stijgen. De pluimpjes zouden in de toekomst dus wel eens betalend kunnen worden. Het tweede probleem waar ze bij de badmintonclub van wakker liggen, is dat de jeugdspelers geen gratis trainers meer hebben: zulke onbaatzuchtige vrijwilligers zijn kennelijk niet meer te vinden. Het bestuur besloot daarop het lidgeld te verhogen, meerkosten waartegen geen enkel lid overigens heeft geprotesteerd. Kleine zorgen die erbij horen, lijkt het, maar wat voorzitter Joery Vermeer (27) echt dwarszit, is dat hij vreest dat het allemaal niet zal volstaan. De voorzitter verwacht nog meer te moeten besparen, terwijl hij tegelijk ook nieuwe inkomsten moet zien te vinden. ‘We zijn ongerust over wat de komende jaren zullen brengen’, zegt Vermeer, terwijl het gepiep van sportschoenen met kleurvaste zolen zijn woorden bijna overstemt. ‘De gemeente heeft hier namelijk dezelfde zorgen als in de rest van het land: er moet drastisch worden bezuinigd. De sporthal verhoogt wellicht haar huurprijs en we vrezen dat onze subsidies erop zullen achteruitgaan. Veel marge hebben we bovendien niet. Als zowel de inkomsten als de uitgaven worden getroffen, staat het water ons aan de lippen. Wat rest ons dan? Nog een extra wafelbak, die weer voor rekening is van dezelfde vrijwilligers? Nogmaals het lidgeld verhogen? Wellicht zouden onze leden het aanvaarden, maar zelf zou ik het er moeilijk mee hebben. Wij zijn immers een democratisch geprijsde, laagdrempelige club en zo wil ik het graag houden.’

Het is een verhaal dat miljoenen Vlamingen rechtstreeks treft, maar nooit de krant haalt. In essentie gaat het om gemeentebegrotingen, die van West-Vlaanderen tot Limburg dieprood kleuren en waarin momenteel met de moed der wanhoop wordt gesnoeid. De gemeenten happen naar adem. Er was het Dexia-debacle, de economische crisis die in de inkomsten sneed, en er zijn de kolossale pensioenfacturen van een afzwaaiende generatie. Tot eind dit jaar hebben de gemeenten de tijd om hun meerjarenbegroting voor de periode 2014-2019 af te ronden. Verwachte ‘slachtoffers’ zijn uiteraard het gemeentepersoneel en de gemeentelijke dienstverlening, maar ook de kleine sportclub komt in het vizier. Uit een recente enquête van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) blijkt dat een op de vier gemeenten snoeit in de subsidies voor het verenigingsleven. Meer dan zeven op de tien gemeenten verhogen ook het prijskaartje voor hun diensten, waaronder de lokale sportinfrastructuur. Jan Leroy, directeur bestuur bij de VVSG, bezweert dat er ‘heus geen drama’s staan te gebeuren’. Geen kaalslag op het verenigingsleven dus, toch staan lokale besturen voor pijnlijke keuzes. ‘De financiële toestand laat er weinig misverstanden over bestaan: iedere gemeente zal zonder taboes moeten nagaan waar ze geld kunnen vinden,’ zegt Leroy. ‘U schrijft nu over de kleine sportclub, maar ongetwijfeld zullen nog meer getroffen sectoren goede argumenten aanhalen waarom daar niet bespaard mag worden.’

Algemeen geluksgevoel

Men kan vermoeden dat recreatie de laatste post is waarop gemeenten zullen bezuinigen. Sport ligt de mensen na aan het hart: een bestuur dat aan de kleine clubs raakt, strijkt een hoop kiezers tegen de haren. Typisch aan kleine sportclubs is dat ze een wankele financiële basis hebben en sterk afhangen van de lokale overheid, die zwembaden, (kunst)grasvelden en sporthallen ter beschikking stelt en via de subsidies een belangrijke en vaak zelfs de belangrijkste geldschieter is. Kleine beleidsverschuivingen kunnen grote gevolgen hebben.

Bij veel clubs zal het verhogen van het lidgeld wellicht de eerste maatregel zijn. Uit het Vlaamse Sportclub Panel, een vijfjaarlijks onderzoek van de KU Leuven dat momenteel wordt geüpdatet, blijkt dat de gemiddelde Vlaamse sportvereniging jaarlijks 120 euro lidgeld vraagt. In vergelijking met andere landen is dat weinig. Professor sportbeleid Jeroen Scheerder gaf laatst een college in Portugal waarin hij dat cijfer aanhaalde. ‘De toehoorders konden het amper geloven’, zegt hij. ‘Daar is 200 euro het absolute minimum, vaak liggen de prijzen er nog hoger, terwijl het in Portugal toch nog steeds een stuk minder evident is om geld uit te geven aan vrijetijdsbesteding dan hier.’

In Scandinavië vragen clubs zelfs zonder blikken of blozen enkele duizenden euro’s per jaar, al gaat het dan om zogeheten private clubs, voorzien van hooggekwalificeerde trainers en een topaccommodatie. Daarnaast bestaat er een apart circuit van overheidsclubs die zo goed als gratis zijn. In ieder geval stelt professor Scheerder dat de Vlaming zeker meer geld kan en wil uitgeven aan sport. ‘We weten dat de consument niet gauw op sport bespaart, zelfs al heeft hij het financieel moeilijk. Wie sport, begrijpt hoe belangrijk dat is voor zijn gezondheid en zijn algemene geluksgevoel.’

Een andere manier om de clubbegroting op orde te krijgen is het zoeken van meer sponsoren. Kleine clubs blijken amper 13 % van hun inkomsten uit sponsoring te halen. Dat kan zeker beter, beweert Jeroen Scheerder, die vindt dat de lokale sponsorwerving ’te veel in de hobbysfeer’ blijft steken. Volgens voorzitter Joery Vermeer van de Molse Badminton Club schuilt het grootste probleem echter in het vinden van voldoende vrijwilligers om bij sponsoren aan te kloppen. ‘Dat leuren is ondankbaar werk; niemand vraagt een ander graag om geld. Nee, als onze club echt in zwaar water komt, dan zie ik ons eerder nog een extra spaghettidag organiseren dan op sponsortocht gaan. Dan spreken we onze harde kern van vrijwilligers nog maar eens aan.’

Volgens het Vlaamse Sportclub Panel telt de sportsector 419.000 vrijwilligers. Een letterlijk onbetaalbaar engagement. Hoewel sportverenigingen vaak klagen dat ze moeilijker dan vroeger volk vinden voor de omkadering, is professor Scheerder ervoor beducht om al te negatief te klinken. ‘De sportsector scoort erg hoog qua vrijwilligers als je vergelijkt met bijvoorbeeld de cultuursector of het verenigingsleven dat rond gezondheid werkt’, meent hij. ‘Maar het klopt dat de sportsector net zo goed maatschappelijke tendensen als de individualisering en de drukkere werkweek voelt. Onze agenda zit zo vol dat we allemaal keuzes moeten maken.’

Het vroegere patroon van de vrijwilliger die langzaam opklom in de hiërarchie – van jeugdspeler over competitieatleet en trainer tot bestuurslid – geldt niet meer. Velen haken af zodra de actieve sportdeelname afgelopen is. Wie wel betrokken blijft, zal zich eerder inzetten voor één concrete taak, zoals het afruimen van de tafels op de spaghettidag, dan een engagement aan te gaan zonder afgebakende grenzen qua tijd en inzet, zoals een bestuursfunctie. De clubs moeten zich nog aanpassen aan die realiteit, stelt Jeroen Scheerder vast. ‘Ze hopen nog steeds vijf vrijwilligers te vinden die alles voor hun rekening nemen,’ zegt hij, ’terwijl een los verband van vijftig vrijwilligers die elk een beetje doen, realistischer is. Je hebt dan wel nog steeds minstens één sterke kracht nodig die zich volop engageert om alles te coördineren.’

Vraag blijft of de huidige clubbesturen de veerkracht hebben om die omschakeling te maken. Uit de cijfers van het Vlaamse Sportclub Panel blijkt dat 51 % van de kleine clubs is opgericht voor 1980. Die ouderdom vertaalt zich naar het bestuurlijke niveau, dat niet zelden nog steeds wordt bemand door de oorspronkelijke oprichters. Volgens professor Scheerder staan Vlaamse lokale sportbestuurders te weinig open voor opvolging. ‘Men wil jongeren wel de vuile karweitjes laten opknappen, maar ze echt laten beslissen, dat is een andere zaak. Zolang de ouderen het enigszins beredderen, blijven de jongeren aan de kant. Wordt het de oude garde te veel, dan moet de jongere generatie liefst diezelfde dag nog overnemen. Maar dan is het eigenlijk al te laat. Een club moet niet alleen bezig zijn met wie over vijf jaar op sportief vlak de kar trekt. Dat geldt net zo goed voor de bestuurskamer, want onvermijdelijk haken de sterke mannen van nu ooit af. Als de opvolging niet klaarstaat, is het vaak over voor de club.’

Mini Beerschot-Antwerp

Tijd voor een spitante vraag: zou het wel zo erg zijn als er clubs verdwijnen? Vlaanderen telt 24.000 sportclubs en dat aantal is naar verluidt zelfs nog aan het stijgen. Dat grote getal valt enigszins te verklaren door het feit dat er alsmaar meer wordt gesport. Toch is 24.000 bijzonder veel. Voor een bevolking die tweeënhalve keer zo groot is, heeft Nederland er slechts 27.000. ‘De Nederlanders hebben onlangs zwaar gesnoeid in hun verenigingsleven’, zegt professor Jeroen Scheerder van de KU Leuven. ‘Hun voorbeeld bewijst dat een systeem met minder structuren daarom niet noodzakelijk slechter is. Voor mij primeert de sport op de club. Als je aan een redelijke prijs lokaal de sport van jouw voorkeur kunt beoefenen, dan maakt het mij niet uit of er één of twee handbalclubs zijn.’

De sportwetenschapper meent dat Vlaanderen een overaanbod aan clubs heeft. Fuseren en via schaalvergroting budgettaire stappen zetten, het lijkt een logisch antwoord maar is in de praktijk allerminst evident. Sport is emotie en op lokaal vlak bestaan er evengoed honderd vetes met de allure van een Beerschot-Antwerp in het klein. In het landelijke Mol, dat een eeuwigdurend badmintonduel uitvecht met de buren van Dessel van amper zes kilometer verderop, is het niet anders. Voorzitter Joery Vermeer van de Molse Badminton Club noemt een fusie met de concurrent zonder aarzelen ‘ondenkbaar’. ‘Het klinkt voor buitenstaanders waarschijnlijk conservatief dat ik dat idee meteen afschiet, maar ik ken mijn leden en ik weet hoe moeilijk dat zou liggen. Het zou enorme problemen veroorzaken. Je brengt twee groepen immers niet zomaar samen. In wiens sporthal zouden we spelen? Welk bestuur doet dan voortaan het werk? Gaan we ons geld in één pot steken? Wat als de ene centen heeft en de ander schulden?’

Als de kleine sportclub een toekomst wil hebben, dan is niet alleen een rationalisering van de middelen nodig. Boven alles moeten clubs zich aanpassen aan de noden van de sporter anno 2013. De Vlaming doet 29 % van zijn sportactiviteit in verenigingsverband, maar wanneer hij wil bewegen, gebeurt dat alsmaar minder via een club. ‘Wat de verenigingen maar niet willen vatten, is dat een gestaag groeiende groep sporters geen competitie wil’, zegt professor Scheerder. ‘Dat is het geheim achter de fietshappenings, de massajoggings en een fenomeen als Start to Run: de focus op fun, fitness en het sociale. We moeten weg van de competitiedrang, weg van het concept: mijn club is de beste. Alsmaar minder mensen hebben daar een boodschap aan. Clubs moeten zich meer gaan richten op pure recreatie, zonder meer, en zich ook minder focussen op jeugd en meer op senioren, want daar ligt een enorm gat in de markt.’

DOOR JEF VAN BAELEN, FOTO’S FRANKY VERDICKT

‘Een op de vier gemeenten snoeit in de subsidies voor het verenigingsleven.’

‘Fuseren? Dat is ondenkbaar. Ik ken mijn leden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content