Scholen moeten voortaan kinderen leren nee te zeggen tegen seksueel misbruik. Maar hoe moeten ze dat aan boord leggen ?

IEDEREEN ZOEKT vertwijfeld naar een manier om misdaden à la Dutroux in de toekomst te voorkomen. In die sfeer moet ook de uitspraak worden geplaatst van Vlaams minister van Onderwijs Luc Van den Bossche (SP) : ?De scholen moeten de kinderen weerbaar maken tegen seksueel misbruik.? Hoe kan een school te werk gaan om zo’n opgave in te vullen ? Daarover hoogleraar aan de KU Leuven Peter Adriaenssens, directeur van het Vertrouwensartsencentrum (zie kader), en Liesbet Smeyers, maatschappelijk werkster en coördinator van dat centrum in Leuven.

LIESBET SMEYERS : Kindermishandeling is elke vorm van geweld die kinderen en jongeren overkomt. Slaan, schoppen, voortdurend pesten en vernederen en uiteraard elk gedrag dat kinderen aanzet of dwingt tot seksuele handelingen die het kind zelf niet wil. Wij zien vrijwel altijd dat vele vormen van geweld samen voorkomen en dat daarbij vaak sprake is van affectieve verwaarlozing.

PETER ADRIAENSSENS : Die ruime definitie hanteren we omdat het gaat om wat het slachtoffer voelt. Zo gauw de jongere denkt ?dit wil ik niet?, is de grens overschreden. ?Niet willen?, betekent niet dat het geweld ophoudt, het stelt alleen de grens vast. En die grens ligt voor iedereen anders. Dat zie je ook met acties tegen seksueel lastig vallen op het werk. Wat voor de ene man of vrouw als normaal geldt, valt voor de andere onder ?lastigvallen?. Daar kan toch respect voor gevraagd worden ?

In Vlaanderen lopen vierduizend meldingen van kindermishandeling per jaar binnen bij de Vertrouwensartsencentra.

SMEYERS : Daarbij wordt in verband met een concreet kind of gezin advies, overleg of hulp gevraagd. Bijna zestig procent van de meldingen komt uit de professionele sector, van huisartsen, schoolartsen, PMS-centra.

ADRIAENSSENS : Het verbaast me dat ook die groep te weinig alert is. Bij bepaalde lichamelijke tekens zou de routinevraag mishandeling ? moeten opkomen.

Dat lijkt op een heksenjacht.

ADRIAENSSENS : Nee, we weten dat zes procent valse meldingen zijn. Internationaal wordt acht procent valse meldingen aanvaard. Bovendien weten we dat negentig procent onontdekt blijft. Daarbij even nuanceren : één op drie van die mensen vertoont geen langetermijngevolgen. Als ze later toch praten, blijkt altijd dat ze die periode overleefden omdat er een volwassene in de buurt was, bij wie ze terecht konden.

Voortaan wordt van scholen ook het automatisme van alertheid verwacht. Hoe herken je binnen een klas een mishandeld kind ?

SMEYERS : Een kind stuurt niet één signaal uit, het is een mens en dus een complex geheel. Onderwijzers en leraren kunnen terugvallen op hun observatievermogen. Meestal blijven kinderen binnen dezelfde school. Als ze plotseling veranderen, vragen onderwijsmensen zich vanzelf af : wat scheelt er ? Ze kunnen overleggen met collega’s die de leerling vroeger kenden. Als meer mensen zich zorgen maken, is er wellicht echt iets mis. Al gaat het niet altijd om mishandeling. Een gesprek met de ouders kan ook veel duidelijkheid scheppen.

ADRIAENSSENS : Leraren zien trouwens het verschil met de leeftijdsgenoten van dat kind. Ze reageren professioneel als kinderen in de knoei zitten. Ze kennen vaak de ouders, broers en zussen van dat kind. Ze weten meestal iets over de sociale en familiale situatie. En vergeet niet dat onderwijzers en leraren voor heel veel kinderen betrouwbare volwassenen zijn. Kinderen zeggen vaak : ?Als ik in de vijfde klas zit, bij die meester of die juffrouw, dan vertel ik het.?

SMEYERS : Als een jongere echt reden geeft tot bezorgdheid dan vraagt een leraar toch wel : ?Scheelt er iets ?? Sommige kinderen zullen daarop ingaan, andere sluiten zich af. Dat versterkt het vermoeden dat er iets grondig mis is. En dat vermoeden is voor ons genoeg om de trein in gang te zetten. Via leraar, PMS, schoolarts. We laten weten dat er geluisterd wordt, dat het verhaal serieus genomen wordt, dat wij naast de jongere staan.

ADRIAENSSENS : Dat is het verschil met de politie. Die heeft bewijzen nodig. Wij niet. We staan klaar ook als het verhaal in het begin vaag en verhullend is.

SMEYERS : Wij werken op het ritme van het slachtoffer. Er wordt niets gedaan zonder de toestemming van het slachtoffer. Als het om fysiek geweld gaat, waarvan iedereen inziet dat het onmiddellijk moet ophouden, hoort het kind snel in veiligheid te worden gebracht. En als een jongere niet naar huis wil, ligt vaak een snelle oplossing voorhanden : bij familie, bij een leraar, desnoods naar een ziekenhuis. Er zijn ook gesprekken met de ouders, met de daders.

Als het kind met zijn verhaal komt, wat dan ?

ADRIAENSSENS : We hebben geen lijstje met regels klaar, maar wel een paar vuistregels. Je moet luisteren, vooral niet minimaliseren. We beseffen veel te weinig wat voor stap zo’n jongere moet zetten om met zijn verhaal te komen. Hij is al zo vaak door volwassenen misbruikt, dat een andere volwassene in vertrouwen nemen een enorme overwinning is. Hij kan er al zo moeilijk over praten, omdat het iets is wat altijd verzwegen moest worden. Hij heeft er ook geen woorden voor. Hij is vaak bedreigd met verschrikkelijke straffen als er iets uitlekt. Hij weet ook zeker bij mishandeling binnen het gezin wat de consequenties zijn. Geen enkel kind wil zijn vader als een misdadiger met een zak over zijn hoofd op het televisiescherm zien.

Wie zo’n verhaal hoort over mishandeling, misbruik, wordt boos.

ADRIAENSSENS : Dat mogen we ook laten merken. Maar we mogen niet als gek maatregelen nemen. Overhaaste beslissingen zijn altijd verkeerd. We zien dan vaak zo’n kind in een sneeuwbaleffect terechtkomen. De volwassene zal het eens gauw oplossen, maar er wordt daarna niet meer over gepraat. Terwijl praten, gevoelens delen erg belangrijk is. Een goede beslissing houdt rekening met de noden van het kind en mogelijke oplossingen.

We weten uit onderzoek dat meldingen gemiddeld zes jaar te laat komen. Zo lang is de mishandeling al bezig. Het is normaal dat bezorgde volwassenen dan meteen een oplossing willen. Vandaar nu ook die roep om alle seksuele delinquenten levenslang in de gevangenis te stoppen. Zo’n snelle ingreep sust het geweten van de volwassenen. Maar het slachtoffer is daarmee niet geholpen.

SMEYERS : Met de melding en het bespreekbaar maken, is het vraagstuk niet opgelost. Daarna volgt voor de jongere een hele periode van herstel, lichamelijk, emotioneel, familiaal. Bij die herstelperiode kunnen wij helpen : hier of via doorverwijzing. Alleen jammer dat de kinderdiensten van de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg overbelast zijn en dat de behandeling door niet-artsen psychologen en privé-therapeuten nog steeds niet terugbetaalbaar is. Voor een jongere is zelfs het minimumtarief (800 frank per uur) onbetaalbaar.

De vaststelling dat elke melding gemiddeld zes jaar te laat komt, is schokkend.

ADRIAENSSENS : Mishandeling komt geleidelijk op gang en verschuift geleidelijk. De dynamiek tussen dader en slachtoffer is een heel apart proces. Ook rust er in onze maatschappij nog een taboe op alles wat met seksualiteit en kindermishandeling te maken heeft. De nationale rouw die nu spontaan op gang kwam, heeft te maken met het feit dat een grote massa weet wat kindermishandeling is. Ze rouwt om de eigen jeugd. We krijgen nu de toelating van de maatschappij om verdriet te tonen.

SMEYERS : Volwassenen lijken ineens te beseffen dat ze verantwoordelijk zijn voor kinderen. Ze willen pasklare oplossingen en hebben die niet. Elk geval is anders, vraagt een eigen aanpak. Vast staat wel dat mensen opnieuw moeten leren omgaan met angst, met bezorgdheid en dat ze al die gevoelens niet moeten doorschuiven naar zogenaamde experts.

ADRIAENSSENS : Het bespreekbaar maken van een taboe wat nu via alle media gebeurt is de belangrijkste vorm van preventie. We moeten leren aanvaarden dat geweld het grootste probleem van onze samenleving is. Geweld is een alledaags vraagstuk voor veel gezinnen. We moeten erover praten en geen geheimzinnige methodiek opzetten om allerlei te weten te komen. Waarom is de vraag ?is er hier mishandeling ?? zo schokkend ?

Wellicht omwille van dat taboe. Het verklaart ook waarom scholen huiverig staan tegenover het probleem.

ADRIAENSSENS : Er gebeurt toch al veel. Er bestaan groene leraren, praatuurtjes. In sommige vakken wordt expliciet rond relatiebekwaamheid gewerkt. Alle kinderen hebben daar baat bij. Alleen gebeurt het nog te veel dat de onderwerpen drugs, pesten of vandalisme in afzonderlijke vakjes worden aangeboden. Zonder een band met de realiteit.

Maar het klopt : scholen die met drugs, vandalisme of mishandeling te maken krijgen, hebben het niet gemakkelijk. Je wordt plotseling met je neus op de feiten gedrukt en beseft dat je het netwerk van hulpverlening niet kent. Daarom pleiten we er ook voor dat scholen zich daarop voorbereiden. Door informatie te verzamelen, maar ook via simulatie, bijvoorbeeld. Stel dat we met incest geconfronteerd worden ? Wat doen we ? Wie betrekken we daarbij ? Wie kan hulp verlenen ? Hoe zit de relatie met de inrichtende macht en de raad van bestuur in verband met zo’n probleem ?

SMEYERS : Daar leggen we sterk de nadruk op. Eén leraar of directeur kan op zijn eentje niets doen. Hij moet kunnen praten, overleggen, samen zoeken. Hier, op school. Overleg verhindert ook een overreactie, waarbij niemand gebaat is.

ADRIAENSSENS : Kinderen moeten ineens leren nee te zeggen. Je mag ze niet voorhouden dat er simplistische oplossingen bestaan. Het is een begin : kinderen leren daardoor dat ze niet alles hoeven te pikken. Maar dat geldt alleen in een school of een gezin waar zo’n nee gerespecteerd wordt. En daar komt geweld niet voor.

Maar door aan te leren dat nee zeggen alles oplost, leg je de verantwoordelijkheid terug bij het kind. Het had immers maar heel hard nee moeten zeggen, om te beletten dat er iets gebeurde.

Toch zullen scholen heel aarzelend optreden.

ADRIAENSSENS : Als de school de moed heeft een netwerk bloot te leggen, drugsgebruik aan te pakken, mishandeling aan te klagen, dan gaat dat verhaal rond. Dan verliest ze leerlingen. Dat weten daders ook. We horen vaak het dreigement : ?Ik maak die school kapot.?

Een school die daaraan echt wil werken, zou veiligheid moeten worden geboden. We pleiten al jaren voor een bevriezingsperiode in zo’n geval. De school moet dan de volgende jaren niet de gevolgen dragen van het feit dat ze opstond en aanklaagde. Als leerlingen de school verlaten, dan komen daar banen op de tocht. Het is makkelijk om te schieten op de lokale overheid, maar een directeur die met vage aanwijzingen geconfronteerd wordt, moet een heel moeilijke beslissing nemen.

SMEYERS : Vaak gaat het om aanwijzingen van een kind, dat geen woorden heeft voor wat gebeurde. We hebben ook alle begrip voor volwassenen die aarzelen. Misschien helpt het dat wij zelfs anonieme telefoons au serieux nemen.

ADRIAENSSENS : Waarom gaat iedereen ervan uit dat kinderen niet het recht hebben een volwassene te beschuldigen ? Het is een open deur, maar onze maatschappij bekommert zich toch heel weinig om haar kinderen. Er lopen maar acht procent valse meldingen van mishandeling binnen. Moeten we dan uit schroom de 92 andere procent gevallen laten vallen ? Toch is het niet onze eerste zorg dat een volwassene niet ten onrechte mag worden beschuldigd en daarover niet wordt aangesproken. Onze eerste zorg moet zijn dat een kind niet mishandeld wordt. Een volwassene die daarop aangesproken wordt, kan zich verdedigen. Het kan toch niet dat iemand, enkel omdat hij volwassen is, mag verklaren : ?Ik sta niet ter discussie.?

En dat is nu zo. En het verklaart waarom mishandeling in hogere sociale milieus niet wordt opgemerkt. Daar worden daders beschermd door hun sociale klasse, door hun professionele status.

Wat is dan de oplossing ?

ADRIAENSSENS : Alle acties moeten maar één doel hebben : volwassenen weer verantwoordelijk maken, volwassenen gevoelig maken voor wat kinderen willen zeggen.

Misjoe Verleyen

Liesbet Smeyers : Misschien helpt het dat wij zelf anonieme telefoons over kindermisbruik au serieux nemen.

Peter Adriaenssens : Een school kan zich voorbereiden via simulatie. Wat doen we bij een geval van incest ? Wie betrekken we erbij ? Wie kan hulp verlenen ?

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content