Jarenlang werkte hij in de schaduw van Jozef Deleu als adjunct-hoofdredacteur van ‘Ons Erfdeel’. Nu is Luc Devoldere hoofdredacteur van dat blad en gedelegeerd bestuurder van de gelijknamige Stichting. Zijn nieuwe boek wil een ‘afrekening’ zijn met de katholieke traditie: ‘Ik had het gevoel dat ik mijn positie moest bepalen.’

Hij maakt zich geen illusies. ‘In Vlaanderen zullen de katholieken mij een verrader vinden, de vrijzinnigen een crypto-katholiek, en de Nederlanders zullen er weer niets van begrijpen.’ Met De verloren weg heeft Luc Devoldere – classicus van vorming – een erudiet en intrigerend reisboek geschreven. In het Jubeljaar 2000 besloot hij de Via Francigena over te doen, de middeleeuwse pelgrimsroute die hem in etappen van Canterbury naar Rome bracht, van het verdwenen graf van de vermoorde aartsbisschop Thomas Becket naar het lege graf van Petrus.

Waar was u eigenlijk naar op zoek?

LUC DEVOLDERE: Het boek is ontstaan uit een hallucinante vaststelling. In goed een generatie tijd is in West-Europa een tweeduizend jaar oude traditie bijna geruisloos verdwenen: de christelijke traditie in haar katholieke gedaante. De meeste Vlamingen zijn nog in een katholiek milieu geboren. Ik ben van 1956 en heb die traditie nog met de paplepel meegekregen. Maar zoals veel van mijn generatiegenoten bekleed ik een interessante tussenpositie: we zijn katholiek opgevoed, maar we hebben er geen last van gehad. Bij onze kinderen is de traditie bijna weg, ook al bevat ze een schat aan culturele rijkdom en aan spiritualiteit.

Het katholicisme is voor u geen tweede huid, schrijft u, het is een jas die u kan aan- en uittrekken.

DEVOLDERE: Het is in mijn geval zeker geen tweede huid. Maar als ik in een kerk kom, is alles daar terug: de geuren, de formules, de rituelen. De jas zit nog goed, maar hij blijft meestal aan de kapstok hangen.

U noemt zichzelf ook een postkatholiek, geen ex-katholiek.

DEVOLDERE: Een ex-katholiek is iemand die last heeft van zijn katholieke verleden. Ik heb daar geen last van. Ik probeer ermee om te gaan. Ik laat me er nog altijd door verrijken. Een postkatholiek is vertrouwd met het raster, met de codes, de rituelen, en hij blijft er respect voor tonen.

In die zin zijn veel Vlamingen vandaag postkatholiek.

DEVOLDERE: Ja. Ook in die zin is het offensief van VLD-voorzitter Karel De Gucht tegen de katholieke scholen alleen maar ironisch omdat het soort katholieke school dat hij beschrijft vandaag in de feiten niet meer bestaat. Ik heb achttien jaar les gegeven in een jezuïetencollege. Wel, een jezuïetencollege is niet ‘katholiek’. De meeste leerlingen zijn het niet en de meeste collega’s ook niet. De facto zijn veel katholieke scholen nu de echt pluralistische scholen. Er heerst nog wel een soort loyaliteit tegenover de christelijke inspiratie, en in de praktijk een milde, pragmatische dubbelzinnigheid. Ik mis het college wel eens en zeker het lesgeven, maar ik ben ook blij dat die dubbelzinnigheid uit mijn leven verdwenen is. De Stichting Ons Erfdeel is dankzij Jozef Deleu een ideologisch onbeladen project.

De rituelen en de codes die u nog kent, worden niet meer doorgegeven. Zal dat niet snel voor een probleem zorgen? Want wat komt er in de plaats?

DEVOLDERE: Mijn boek is een poging om brokstukken te bewaren van een traditie. In die zin is het een culturele daad. Het is een poging om op een integere manier met dat verleden om te gaan, zonder de twee sirenen van het postmodernisme: de ironie en de melancholie of nostalgie. Ironie kan een bevrijdende kracht zijn, maar ik word soms zo moe van de gratuite lolligheid die je aantreft in een radioprogramma als De Nieuwe Wereld of bij Bruno Wyndaele ’s avonds op schoot. Er wordt bijvoorbeeld gelachen om de paus. Maar dat is vooral een tragische man die hardnekkig zijn leven en zijn missie afwerkt. Wie daar nog mee wil lachen, is een generatie te laat.

Het is toch een rare paradox. Enerzijds valt de kerk weg, maar anderzijds blijft de vraag naar zingeving. De markt voor esoterie is groot. Hoe koppelt u dat aan elkaar?

DEVOLDERE: Omdat we in een generatie tijd onze spirituele traditie overboord hebben gegooid, zijn we in een vacuüm terechtgekomen. Er is weinig voor in de plaats gekomen. Het probleem met rituelen is dat je die niet uit het niets kan scheppen. Dat is duidelijk bij de grote rites de passage – geboorte, huwelijk, dood. De katholieke kerk biedt daar nog iets aan, waarin veel Vlamingen zich nog herkennen. Wie het anders probeert, belandt vaak in een grote morsigheid: gebrek aan vorm en lullige teksten.

Maar dat zoeken, van yoga tot tao, wijst toch op een grote behoefte?

DEVOLDERE: Ik sta heel sceptisch tegenover dat flirten met oosterse mystiek. Ik ben op dat vlak echt wel een Europeaan: je gaat niet zappen in andere tradities, die je per slot van rekening vreemd blijven. We hebben zelf een ongelooflijke traditie van mystiek. Boris Todoroff heeft er net een vuistdik boek over geschreven. Waarom zouden we elders zoeken?

Ik beweer niet dat we naar de katholieke rituelen terug moeten, want die zijn voor de meesten onder ons leeg en uitgemolken. Maar we moeten erkennen dat ze nog bestaan en dat ze door weinig vormvaste dingen zijn vervangen. Een ritueel groeit niet op een namiddag tijd.

Het móét bovendien ook vervelend zijn.

DEVOLDERE: Ja, eigenlijk wel. Jonge mensen willen tegenwoordig graag het ritueel van hun huwelijksmis zelf in handen nemen. Dat is moedig natuurlijk, maar het is tegelijkertijd onzinnig. De rite is iets onpersoonlijks, iets wat buiten ons bestaat. Ze komt van lang voor ons en ze zal na ons nog meegaan. Je moet ze domweg ondergaan. Zo is het altijd geweest, in alle culturen.

Toch liever Bach dan Clouseau?

DEVOLDERE: Ja zeg, sta me bij! Ik kan verschrikkelijk lijden onder een slecht uitgevoerde mis. Dat heeft ook te maken met de pastoor, die vaak nauwelijks nog enig niveau heeft. We zitten in die overgang. De riten werken niet meer, maar er is toch nog een behoefte. En die wordt dan gênant ingevuld.

Begrijpen jonge mensen straks hun eigen cultuur nog? Weten ze dan nog wat, bijvoorbeeld, de onbevlekte ontvangenis is?

DEVOLDERE: En de transsubstantiatie, zowat de meest hallucinante hocus-pocus uit het katholicisme. Maar het klassieke voorbeeld is de kunstgeschiedenis. Het schilderij De aanbidding van het Lam Gods in de Sint-Baafskathedraal in Gent stelt een schaap voor op een verhoog. Binnenkort denken ze dat het om een rituele slachting gaat. Die metafoor, ‘Lam Gods dat wegneemt de zonden der wereld’, is dan verdwenen. Mijn visie op het vak godsdienst op school was altijd: je moet het geven als een kennisvak, waarin ook aan bijbelstudie wordt gedaan. We moeten aan cultuuroverdracht doen, theologie ernstig nemen. We moeten de verhalen vertellen, want er gaat een erfgoed verloren.

Zocht u tijdens de reis ook voor uzelf naar zingeving?

DEVOLDERE: Nee, het was een reis zonder geloof en zonder hoop, maar tegelijkertijd ook een poging om het allemaal ernstig te nemen. Zingeving is tegenwoordig zo vaak synoniem van wolligheid. Een maand geleden stond er op de voorpagina van NRC Handelsblad een foto van de nieuwe Nederlandse eerste minister Jan Peter Balkenende en zijn vrouw in een kerk. In het onderschrift heette het dat ‘ze hadden deelgenomen aan een interlevensbeschouwelijk bezinningsmoment’. Het woord alleen al. Geef mij dan maar een gewone mis.

Is de poging om reiservaringen in een reiskoffer te bewaren niet tot mislukken gedoemd?

DEVOLDERE: Niet als je een schrijver bent. De schrijver opent zijn reiskoffer voor de lezer. Ik geef toe, in mij schuilt nog altijd de ex-leraar die vindt dat er in het onderwijs les gegeven moet worden. Ik ben ervan overtuigd dat de jonge mensen dat ook verlangen. Je moet alleen iets te zeggen hebben. Als je iets te zeggen hebt, dan heb je gezag. De leraar moet niet centraal staan, maar ook de leerling niet. Centraal moet de overdracht van kennis staan. Ik ben een filoloog. Taalonderwijs draait tegenwoordig helemaal rond communicatie. Het hele literatuuronderwijs staat daarbij op de tocht. Laat ze toch goede boeken lezen! En dat moet niet noodzakelijk Herman Brusselmans zijn, die vinden ze zelf wel.

Uit de manier waarop u in het boek de universiteit van Pavia beschrijft, blijkt al meteen dat u geen groot aanhanger bent van KUL-rector André Oosterlinck.

DEVOLDERE: André Oosterlinck sprak begin oktober bij de opening van het academisch jaar aan de Kulak. Dat heet daar nu trouwens Leuven West – zoals een treinstation of een luchthaven. Hij bracht daar in een gemaltraiteerd Nederlands het neoliberale, utilitaristische credo. Ik wist niet dat het zo erg was.

Wat is er mis met onze universiteiten?

DEVOLDERE: Ze zijn aangetast door louter markteconomisch denken. Het komt erop neer dat ze zoveel mogelijk studenten uit binnen- én binnenkort uit buitenland willen aantrekken. Terwijl een universiteit eerst en vooral een vrijhaven moet zijn. De symbolische top van de kennis- en cultuurpiramide. Een plek waar vrij – of zo vrij mogelijk – aan overdracht van kennis en cultuur wordt gedaan. Waar onderzoek en onderwijs hun eigen weg mogen gaan, zonder dat de eisen van nut en rendement alles bepalen.

Dan zitten we met de hele Bologna-hervorming toch in de aap gelogeerd?

DEVOLDERE: Ik vrees dat, ja. Het soort Europa dat die dingen oplegt, interesseert me ook niet. Het is een poging om alle universiteiten te stroomlijnen. Ik hou daar niet van. Ik ben ervoor om duizend bloemen te laten bloeien.

U was twaalf in 1968. U plukte daardoor, schrijft u, de vruchten van een door anderen gevoerde strijd. Maar ook dat u dus niet echt bevrijd hoefde te worden en dat u er ‘een afkeer van de pseudo-bevrijden aan hebt overgehouden’. Wie of wat zijn de pseudo-bevrijden?

DEVOLDERE: Dat zijn diegenen die in hun omgang met autoriteit niet van het eigen verleden en de eigen opvoeding zijn losgekomen. Mensen die denken dat er in Vlaanderen nog taboes moeten worden geslecht. En dat zij geroepen zijn om die dappere strijd te voeren. De nieuwe paternalisten. Het zijn ook vaak de mensen die nog altijd denken dat ze moeten afrekenen met de machtsaanspraken van de katholieke kerk en moraal. De katholieke zuil staat nog overeind, maar over de geesten heeft ze nauwelijks nog macht.

Wat u zegt, is: wie nu nog anti-klerikaal is, maakt zich belachelijk?

DEVOLDERE: Ja. Nu nog roepen dat we bevrijd moeten worden, is leeg. We zijn bevrijd. Maar dat is niet het probleem. Het probleem is dat we in een leegte zijn terechtgekomen en dat we veroordeeld zijn om iets nieuws te maken. Dat was ruim honderd jaar geleden trouwens ook al de boodschap van Friedrich Nietzsche: ‘God is dood’ wou zeggen dat er geen enkele zekerheid meer was. We zijn als mensen dus gedoemd om nieuwe zekerheden te creëren. We zijn gedoemd om te scheppen. Dat besef is in de Europese cultuur het eerst bij Nietzsche doorgedrongen. Het heeft hem niet verlamd. Zijn boodschap was: creëer, schep, maak. Doe iets.

Tot welke levenshouding brengt u dat?

DEVOLDERE: Opgewekt stoïcisme. De toestand is hopeloos, maar niet ernstig. Een mens moet doen wat hij moet doen. In het besef dat het uiteindelijk weinig uithaalt, maar er is geen andere keuze. Democratische samenlevingen moeten proberen om een minimale consensus te bereiken over wat ze belangrijk vinden. Dat is een continu debat. De antwoorden die de grote tradities verstrekken, moeten daarbij ernstig worden genomen. Ik vind dat ook de theologen en de filosofen bij het grote waardedebat hun zeg moeten hebben.

Hoe komt het eigenlijk dat u zo door Italië begeesterd bent?

DEVOLDERE: Ach, je bent jong en je reist naar het Zuiden. Je stapt in Roma Termini uit de trein en je bent niet goed van alle schoonheid die je ziet. Als je achttien bent, zijn dat vooral meisjes. Als je daarna de as oppookt, als het eerste vuur is gedoofd, komt de liefde voor de taal, de mensen, de dingen. Italiaans is de enige taal die ik letterlijk ‘en passant’ heb geleerd. Italië is voor mij ook niet meer een buitenland. Ik erger me op dit moment dan ook vreselijk aan de Toscane-mode in Vlaanderen.

Ja, wat bezielt ze toch eigenlijk?

DEVOLDERE: Toscane is natuurlijk prachtig. Maar: angels never stay in paradise. Op het moment dat je je er van bewust bent dat je in het paradijs bent, is het geen paradijs meer. Toscane is de voorbije twintig jaar tot zogenaamd authentiek territorium uitgeroepen. De natuur, het landschap, de steden, de cultuur, het leven zouden er ideaal zijn. Iedereen die het zich kan permitteren, trekt er zich terug om te onthaasten: mensen met een hoge bloeddruk, Duitsers met Mercedessen, Amerikanen met frustraties en ministers die hun voluntarisme even beu zijn. Ik vind dat verdacht.

We zijn toch allemaal toeristen?

DEVOLDERE: Zeker, maar dat neemt niet weg dat ik een groot heimwee heb naar het achttiende-eeuwse toerisme van Goethe en de Engelse lords te paard langs de ruïnes die er nog uitzagen zoals bij Piranesi. En misschien nog meer naar de Italiëreis van Montaigne die over de Alpen vooral verlichting zocht voor zijn nierstenen. Als je het authentieke meent te ontwaren, is het eigenlijk al verdwenen. De speurtocht naar het authentieke eindigt dus onvermijdelijk altijd met een nederlaag. Dat is het verhaal van het toerisme in het algemeen, en van Toscane in het bijzonder. Alle clichés kwamen samen in het programma Confidenties in Toscane van Paul Goossens. Canvas had dat programma beter in het Franse schrijvershuis op de Mont Noir gemaakt, op de plek waar Marguerite Yourcenar jong is geweest. Het had ze veel minder geld gekost en het is er minstens zo mooi.

Nog even terug naar uw boek. U hebt daarin veel aandacht voor de scheiding van kerk en staat. Dat is vandaag bij ons geen voorwerp van discussie meer. In de wereld is het daarentegen bijzonder actueel.

DEVOLDERE: Ik ben op dat vlak een overtuigd Europeaan. Iedereen kent de problemen waarmee we kampen: we zijn een immigratiecontinent geworden. Europa moet zich beraden over een minimumplatform van waarden waarover niet kan worden gemarchandeerd: de scheiding van kerk en staat, vrijheid van meningsuiting, tolerantie – niet te verwarren met permissiviteit -, de gelijkheid van alle burgers en dus vanzelfsprekend ook van man en vrouw. Als dat duidelijk is, kunnen we ons opmaken voor de volgende strijd, en dat zal een taalstrijd zijn.

U bedoelt die tegen de lingua franca van deze tijd, het Engels?

DEVOLDERE: Ook daar is een minimumplatform nodig. Elke Europese burger moet het recht hebben om zich in zijn taal tot een Europese instelling te richten en in zijn taal antwoord te krijgen. In alle openbare instellingen moet de Europese taalrijkdom worden gerespecteerd. In de openbare ruimte, in opschriften, handleidingen van economische producten, in het Europees parlement. Hoe ze de zaken intern regelen, daar moeten pragmatici over nadenken. Maar naar buiten uit primeert de taal die de burger spreekt.

Anderzijds: een lingua franca kan ons toch alleen maar dichter bij elkaar brengen?

DEVOLDERE: Ik weet dat nog zo niet. Het Engels dat internationaal wordt gesproken, is losgezongen van de Angelsaksische cultuur. Het is een schraal vehikel, ook voor het denken. Je bent gedoemd om je maar echt goed uit te drukken in je eerste taal. Ik schrok, toen ik deze week las dat er in Nederland al vijftig middelbare scholen tweetalig zijn. Dat wil zeggen dat de helft van de vakken er in het Engels worden gegeven. Wij Vlamingen hebben te veel meegemaakt om daar de gevaren niet van in te zien.

Is die taalstrijd een onderwerp waarover de Stichting Ons Erfdeel zich moet buigen? Ligt daar in het tijdperk na Jozef Deleu een van de krachtlijnen van wat u moet doen?

DEVOLDERE: Volgens mij doen we dat al. Het heeft me in dit project altijd geboeid dat we publicaties hebben in verschillende talen. Er is Ons Erfdeel, maar daarnaast bestaat Septentrion ook al dertig jaar en The Low Countries tien jaar. In het Engels dus, de taal van de wereld. Wij gebruiken de taal van de doelgroep om te zeggen wie wij zijn. Zonder propaganda, vanuit een heel realistisch besef.

Is dat het ‘mission statement’ voor uw werk bij Ons Erfdeel?

DEVOLDERE: Als je het zo duur wilt zeggen, ja. En we zullen dat blijven samendoen met Nederlanders. Het is voor de Vlamingen om twee redenen nog altijd interessant om met Nederland samen te werken. We hebben natuurlijk de taal gemeen en in de toekomstige taalstrijd is het van belang dat we die eenheid niet opgeven, maar ze naar buiten uit ook belijden. Om culturele redenen is samenwerking belangrijk omdat onze kritische massa in Vlaanderen te klein is. De boutade is van Jo Tollebeek: de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland is voor Nederland belangrijk, maar voor Vlaanderen is ze noodzakelijk. Vanzelfsprekend altijd als gelijkwaardige partners. Verder probeer ik dit huis naar eer en geweten verder te laten werken in de geest van openheid die er altijd is geweest.

Hoe moeilijk was het om in de schoenen van Jozef Deleu te stappen?

DEVOLDERE: Het probleem om het soort instellingen zoals deze over te nemen, is dat ze gemaakt zijn door het charisma en de werkkracht van één iemand. Ze zijn gepersonaliseerd. Ik zal geen Jozef zijn, die is niet op te volgen. Je moet wel hopen dat je geleidelijk op je eigen manier het werk kunt verderzetten en bij de tijd houden – samen met vele anderen.

Jozef Deleu was een meester in het verwerven van steun bij het Vlaamse kapitalisme. Hebt u het schooien al een beetje onder de knie?

DEVOLDERE: Ik ben het aan het leren! Hier schooi je natuurlijk niet voor jezelf, je schooit voor een project. Je kan dat doen met een soort stoïcijnse zelfverachting. Ik zal Richard Minne niet citeren – ‘veracht de burgerman, doch ledig zijne kruiken’ – want dat zou onheus zijn ten opzichte van de kleine en grote mecenassen die ons steunen. We hebben ze in principe niets te bieden, maar we hebben ze allemaal nodig.

Piet Piryns Hubert van Humbeeck

Luc Devoldere, ‘De verloren weg’, Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 237 pag., a 18,50 Luc Devoldere, ‘Wachtend op de barbaren’, Lannoo, Tielt, 312 pag., a 17,95

‘Het probleem met rituelen is dat je die niet uit het niets kan scheppen. Dat is duidelijk bij de grote rites de passage – geboorte, huwelijk, dood.’

‘Onze universiteiten zijn aangetast door louter markteconomisch denken.’

‘Ik heb een groot heimwee naar het achttiende-eeuwse toerisme van Goethe en de Engelse lords te paard langs ruïnes die er nog uitzagen zoals bij Piranesi.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content