Marnix Verplancke

Met “Steden van de vlakte” voltooide Cormac McCarthy zijn border-trilogie. Een inktzwart epos, maar ook een meesterwerk.

Cowboys, dat zijn pezige mannen met een snor, een Stetson op het hoofd, een ver openstaand rood geruit hemd om de brede bast, een jeans om de billen, lederen laarzen aan de voeten en onder de kont een flinke bruine merrie. Dat, zo wil althans de advertentiemarkt, zijn nog eens mannen. Roken ze geen Amerikaanse sigaretten, dan drinken ze wel Belgisch bier.

Ook in de Verenigde Staten, het traditionele broeinest van de koeienhoeders, zijn deze mannen verworden tot clichéfiguren. Wie een recente cover van het succesvolle maandblad American Cowboy bekijkt weet al genoeg: een portret van Ronald Reagan uit minder demente tijden, met zijn typische scheve glimlach op het gezicht en alweer zo’n Stetson op de kruin. Inderdaad, cowboy Ronny die in de Oval Office zijn modderige boots op de half uitgetrokken onderste lade van zijn bureau laat rusten en zijn Colt uit elkaar zit te prutsen, terwijl Nancy achter het Witte Huis een koe aan het melken is en in de keuken de pan spek met eieren staat aan te bakken. Maak dat een ander wijs.

Dat maar weinigen het aandurven een serieuze roman te schrijven over cowboys ligt met dit gegeven natuurlijk voor de hand. Hoe ontsnappen aan de stereotypen zonder je geloofwaardigheid te verliezen is hun probleem. Het is een beetje als een zeemzoet liefdesverhaal neerschrijven dat toch geen stationsroman is. Cormac McCarthy, tot in ’92 een nogal obscure romancier uit Tennessee die het harde leven van de trappers en de outlaws in de Appalachen ophemelde, dacht dat dit een klusje naar zijn hand was, en hij schreef meteen maar een trilogie: Al de mooie paarden, De kruising en, net uit, Steden van de vlakte, samen bijna duizend bladzijden.

McCarthy’s hoofdpersonen zijn steeds jong, avontuurlijk, idealistisch en niet vies van fysiek werk. Het zijn de doeners van de wereld, niet de denkers. In Al de mooie paarden volgen we John Grady Cole, zestien jaar oud. We zijn begin jaren vijftig, New Mexico. John Grady ziet het niet meer zitten in de Verenigde Staten. Zijn ouders zijn gescheiden, zijn grootvader pas gestorven. Op een nacht trekt hij erop uit, samen met zijn vriend Rawlins, richting Mexico. Alles verloopt voortreffelijk tot ze op hun weg de veertienjarige Blevins ontmoeten, gezeten op een veel te duur paard. Een dief, zo denken ze, maar ze laten hem met hen meerijden. Wanneer deze zijn paard kwijtraakt en het een paar dagen nadien terugsteelt, moet het drietal spoorslags vluchten. John Grady en Rawlins gaan de ene kant op. Blevins de andere, en ze zien elkaar niet meer weer. De twee jongelingen vinden als cowboys werk op La Purisima, de 11.000 hectare grote hacienda van Don Hector. John Grady blijkt best met de baas overweg te kunnen. Hij weet heel wat van paarden en dat komt Don Hector goed uit. Pas wanneer de jongen verliefd wordt op zijn dochter, Alejandra, en de geliefden zowat iedere nacht samen de schuur in duiken, loopt het fout. De twee cowboys worden gearresteerd wegens paardendiefstal, zien hoe Blevins koelbloedig door een politiecommandant doodgeschoten wordt en verdwijnen zelf achter de tralies. De Mexicaanse gevangenis blijkt een kleinschalige, zichzelf onderhoudende maatschappij te zijn waar de cipiers geen vat op hebben. Na een paar dagen liggen zowel John Grady als Rawlins dan ook met diepe snijwonden in het ziekenhuis. Eens genezen worden ze vrijgelaten, vrijgekocht door Hectors zus, zoals later zal blijken. Rawlins vertrekt huiswaarts, zijn compagnon gaat terug naar zijn Alejandra. Dat denkt hij althans, want het meisje blijkt naar Mexico City gestuurd en mag John Grady nooit meer zien. Gebroken keert ook de jonge cowboy terug naar huis.

BONNY EN CLYDE

In het tweede boek zitten we opnieuw in de grensstreek van Amerika en Mexico – het is dan ook de border-trilogie – zo’n twintig jaar eerder. Billy, eveneens zestien, brengt de wolf die hij gevangen heeft terug naar huis, naar de Mexicaanse bergen. Onderweg wordt hij echter opgepakt door de corrupte Mexicaanse politie, die zijn wolf eerst als kermisattractie en later als prijsbeest in bloederige hondengevechten inzet. Uit liefde voor het dier stapt Billy de arena in, maakt de flink gemartelde wolf met een kogel af en begraaft het kadaver in de bergen. Terug thuis blijkt dat zijn hele familie uitgemoord is door paardendieven. Alleen zijn twee jaar jongere broertje Boyd heeft het overleefd. Samen trekken ze naar Mexico, op zoek naar de paarden. Nadat Boyd daarbij een kogel in het lichaam gekregen heeft, verlaat die zijn broer, samen met het Mexicaanse meisje dat zich bij hen heeft aangesloten. Billy, inmiddels berooid en uitgemergeld, rijdt terug naar de Verenigde Staten. Hij vindt er werk als cowboy, spaart al wat hij verdient en rijdt een paar jaar later terug naar Mexico om zijn broer te zoeken. Uiteindelijk vindt hij hem: dood en begraven. Samen met het meisje was hij een soort Bonny en Clyde geworden. Billy graaft Boyd op en neemt hem terug mee naar huis.

Steden in de vlakte speelt in ’78. John Grady en Billy werken samen op een ranch. De tijden zijn veranderd. Paarden worden niet meer gelassood. Ze worden met een trailer achteraan een pick-up de ranch op gevoerd. Tijdens een bezoek aan een Mexicaans bordeel wordt John Grady verliefd op een jong, fragiel hoertje, Magdalena. Hij verkoopt zijn hele hebben en houden om haar te bezoeken en krijgt haar uiteindelijk zo ver dat ze toestemt in een huwelijk. Pooier Eduardo ziet het echter anders. Hij laat haar niet gaan. Ook hij is verliefd geworden. Wanneer ze uiteindelijk probeert te vluchten, haalt de pooier haar in en snijdt hij haar de keel over. John Grady’s stoppen slaan vervolgens door. Hij trekt naar het bordeel en daagt Eduardo uit tot een messenduel: een prachtig beschreven dodendans volgt, te vergelijken met een stierengevecht, waarbij John Grady de stier is die de toreador niet kan volgen en zachtjes afgemaakt wordt.

KREUPELE ZWERFHOND

Wat meteen opvalt aan McCarthy’s schrijfstijl is de bijna Hemingwayaanse – de gelijkenis van het messenduel met een stierengevecht is heus geen toeval – eenvoud ervan. Geen gepsychologiseer of innerlijke monologen, alleen een koele beschrijving van hetgeen er gebeurt, in korte, trefzekere zinnetjes. Geen woord staat er te veel, geen beeld is overbodig. Neem bijvoorbeeld de beschrijving van de kogel die Boyd treft: “Later wist Billy dat hij de geweerkogel zelf had gezien. Dat de zuiging en het zoeven in zijn oor de passerende kogel was geweest en dat hij hem één verstild moment voor ogen had gehad, het zonlicht op de kant van de kleine, roterende metalen kern, het lood blinkend gefreesd door de trekken van de loop, bij het doorboren van zijn broer geremd, maar nog steeds sneller dan het geluid en langs zijn linkeroor passerend met de zuiging van de lucht als het gefluister uit het niets en de lichte plop van de schokgolf, en dan afketsend van een boomtak en wegzingend over de prairie achter hem, op een haar na zijn leven meevoerend, en dan de knal van het schot achteraf.” De trilogie, meer een eenheid vormend door de locatie van de boeken dan door de continuïteit van het verhaal, beschrijft in feite de volwassenwording van de protagonisten. Jong en idealistisch vertrekken ze, om cowboy te worden, of om een zwangere wolvin terug te brengen naar haar land. Maar al gauw zie je hen omslaan. De wereld, zo lijkt McCarthy te zeggen, maakt monsters van de mensen. Het leven is een en al afzien, of zoals Billy het formuleert: “Als je jong bent heb je van die ideeën hoe het allemaal gaat worden. Dan word je wat ouder en kom je daar een beetje van terug. Ik denk dat je uiteindelijk gewoon probeert de pijn dragelijk te houden.” Door te leven ontdek je dat dit leven zelf een laveren tussen wens en realiteit is, tussen schoonheid en verlies. Uiteindelijk worden McCarthy’s helden allemaal eenzaten. In de trilogie komen geen gemeenschappen voor. Wel vriendschappen tussen twee mannen, maar verder dan dat komt een cowboy niet. Wat het ruwe cowboyleven met een mens doet is treffend beschreven op het einde van De kruising. Billy, zijn broer net begraven en totaal aan lager wal geraakt, slaapt tijdens een regennacht in een schuur. Wanneer hij er nog maar net ligt, merkt hij een half kreupele zwerfhond op die ook komt schuilen. Zonder precies te weten waarom windt Billy zich hierover bijzonder op en jaagt de hond hardhandig weg. Pas ’s ochtends beseft hij dat hij in feite zijn evenbeeld wou wegjagen, dat hij beschaamd is over zichzelf. Met tranen in de ogen roept hij de hond terug, tevergeefs natuurlijk.

McCarthy’s wereldbeeld is ronduit hallucinant te noemen. In vroegere boeken was dit al zo, maar hier is het nog schrijnender. Waar hij bijvoorbeeld in Bloedmeridiaan, een in 1840 spelende Western, honderden mensen elkaar liet afmaken voor de scalp, waarbij er naar hartenlust gefolterd, gevild en gebrand werd, krijgen we hier maar een paar doden voorgeschoteld. Het geweld is hier verinnerlijkt en daardoor nog dreigender geworden. Niet alleen is de wereld ongrijpbaar en onkenbaar, we kunnen er ook niets aan veranderen. Zoals de oude bordeelpianist tegen John Brady zegt: “De keuze is verloren gegaan in het doolhof van generaties en elke daad in dat doolhof maakt ons tot slaven want hij annuleert alle alternatieven en slaat ons nog vaster in de boeien die het leven bepalen.” Er is gewoonweg niets aan te doen: alles is volstrekt gepredestineerd. Het leven is moorden, want als jij de ander niet doodt, zal hij jou wel aan zijn stiletto rijgen.

LABYRINT VAN VRAGEN

Het totale nihilisme is hier aan de macht, net zoals in Bloedmeridiaan trouwens, waar rechter Holden, een meervoudig moordenaar en kinderverkrachter een pleidooi houdt voor de doodslag. Volgens hem is er geen reden om niet te doden. Het is gewoon een manier van overleven in een wereld ontdaan van iedere morele wet. Er is geen enkele basis voor zo’n wet, die in feite alleen een poging is van de zwakken om zich te beschermen tegen de sterken. De oorlog, zo beweert hij, is de natuurlijke staat van de mens, wat die er ook over moge denken. Hij zal er altijd zijn. Omdat hij de mens tot het uiterste drijft en hem onophoudelijk uitdaagt is de oorlog God.

In deze visie is het leven een zoektocht naar een waardige tegenstander. Want als de christelijke god dood is, zijn er geen grenzen meer en zonder tegenstand leeft de mens in het ijle. De zoektocht naar die grenzen in de mens zelf wordt dan een prioriteit. Het verlangen naar het ultieme genot, daar waar seks, moord, mysterie en uiteindelijk de eigen dood elkaar ontmoeten wordt op de buitenwereld geprojecteerd, over de grens heen, naar Mexico. Waarom trekken al die Amerikaanse cowboys over de zuidelijke grens? Pooier Eduardo geeft John Grady tijdens de dodendans het antwoord: “In zijn stervensuur zal de vrijer wellicht zien dat het zijn honger naar mysterie is die hem noodlottig is geworden. Hoeren. Bijgeloof. Uiteindelijk de dood. Want dat heeft jou hierheen gebracht. Daar was je naar op zoek. Jouw soort kan niet verdragen dat de wereld gewoon is. Dat hij niets inhoudt behalve wat je voor je ziet. Maar de Mexicaanse wereld is slechts een wereld van versierselen en daaronder is hij echt heel gewoontjes. Terwijl jullie wereld wankelt op een onuitgesproken labyrint van vragen. En wij zullen jullie verslinden, vriend. Dat hele doodsbleke imperium van jullie.” Niet toevallig wordt John Grady verliefd op het hoertje Magdalena dat in haar kindertijd misbruikt werd, lijdt aan epilepsie en daardoor voor een duivelin aanzien wordt door de andere hoeren. Magdalena is niet alleen Mexicaans, zij is in feite Mexico, gekleed in vrouwengedaante. En niet toevallig zal zij ook John Grady’s dood betekenen.

Is er dan geen sprankeltje hoop te vinden in McCarthy’s universum? Toch wel. Cowboys zijn immers Nietzschiaanse figuren. Toen deze filosoof een eeuw geleden in Turijn zag hoe iemand een paard afranselde, snelde hij naar het dier en omhelsde het innig, want dit paard vertegenwoordigde voor Nietzsche iets wat de mens nooit zou bereiken: een natuurlijke goedheid en zin voor rechtvaardigheid. Ook bij McCarthy vinden we dit idee. “Een goed paard heeft rechtvaardigheid in zijn hart,” zegt John Grady. En in het eerste deel van de trilogie had hij al ervaren dat paarden, in tegenstelling tot mensen, ook oprecht zijn. Toen hij uit de gevangenis kwam en terugkeerde naar de hacienda, kreeg hij alleen van zijn paard een welkomstgroet. Net zoals in Dostojevski’s Misdaad en Straf blijkt het paard een moreel appèl uit te oefenen op de mens. Ook al lijkt de cowboy zijn paard te sturen, in feite is het net andersom. Zonder zijn paard vervalt een cowboy tot het barbarendom.

Maar het paard heeft nog een andere functie in de romans van McCarthy, en hier vinden we opnieuw gelijkenissen met Dostojevski en deze maal ook met Joseph Conrads The Secret Agent. De paarden staan daar voor de traditie, voor een leven dat door de moderniteit verdrongen lijkt te zullen worden. Bij McCarthy worden paarden beschreven als mensgelijke wezens: er wordt tegen gepraat, je hebt er iets aan en ze bewegen zich voort op mensenmaat. Auto’s daarentegen zijn lawaaierig, rijden te snel en maken paarden bang. Ze leven niet, het zijn alleen maar schroothopen. En daar lijkt de moderne mens zijn vertrouwen in te stellen.

In dat opzicht flikkert het optimistische sterretje aan de inktzwarte McCarthy-hemel steeds flauwer. Het paard moet het afleggen tegen de vooruitgang: wanneer John Grady te paard terugkeert uit Mexico en in een Amerikaans stadje op zoek gaat naar haver komt hij van een koude kermis thuis. De laatste dierenvoedingszaak heeft een paar jaar eerder de deuren gesloten. Uiteindelijk ziet hij zich genoodzaakt in een supermarkt zes pakken cornflakes te kopen en die in een langs de weg rondslingerende wielschijf leeg te gieten, waarna het paard – vol begrip – begint te eten.

Cormac McCarthy, “Steden van de vlakte”, De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen, 284 blz., 900 fr.

Ook “Al de mooie paarden” en “De kruising” zijn nog voorradig.

Marnix Verplancke

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content