‘Waarom is er niet meer openheid over de bestrijding van de antiglobaliseringsbeweging?’ Jos Van der Velpen van de Liga voor Mensenrechten laakt het gebrek aan parlementaire controle op onze geheime diensten.

JA

Jos Van der Velpen

‘Nu de vijanden van de Koude Oorlog verdwenen zijn, is de antiglobaliseringsbeweging een ideaal nieuw bestrijdingsobject voor de Staatsveiligheid. De geheime dienst verdient steun en respect, want hij behoedt het land voor groot onheil, zo beweert men. Wie de recente geschiedenis van de Staatsveiligheid kent, ziet de parallel met de paranoïde houding tegenover de vredesbeweging. Die werd in de jaren tachtig nogal in het wilde weg bespied. Alleen al het idee dat men zich nu actief op de antiglobalisten gaat richten, zonder een duidelijke definitie van ‘extremisme’ en zonder mogelijke afdoende democratische controle, zou bij het parlement tot bloedstuwingen moeten leiden. Een klachtenrecht ontbreekt bovendien nog altijd, aangezien de inlichtingendiensten in de praktijk aan de privacywet ontsnappen.

De poging om de antiglobaliseringsbeweging te presenteren als een bedreiging van de democratische rechtsorde roept veel vragen op, waaraan het parlement moeilijk kan voorbijgaan. Wie heeft de te volgen groepen aangeduid: de Staatsveiligheid zelf of de bevoegde ministers? We weten ook niet of de ministers nauwkeurige en objectieve richtlijnen en criteria uitgewerkt hebben. Als ze het parlement daarover zouden inlichten, zou men eindelijk eens een zinnige discussie kunnen voeren over het beleid van de Staatsveiligheid. Zo zouden we eveneens kunnen vernemen of de militaire inlichtingendienst al dan niet mee een oogje in het zeil houdt. Worden de antiglobalisten trouwens opgenomen in de Schengen-databank, die ook voor de Staatsveiligheid beschikbaar is? Welke bespiedingstechnieken gebruikt de inlichtingendienst? Met welke buitenlandse diensten worden gegevens uitgewisseld en welke waarborgen bestaan er dat de data legaal vergaard worden?

De vragen stellen is ze beantwoorden? Nee, dat lijkt ons wat simpel. Wel is er te weinig betrouwbare informatie over het reilen en zeilen van de Staatsveiligheid. De bevoegde ministers zijn tot nu toe uitgegaan van de fictie dat de Staatsveiligheid vanzelf democratisch en wettelijk opereert. Het is de hoogste tijd om die stelling overboord te gooien. Meer parlementaire controle en privacybescherming zijn nodig. Het privé-leven van de burger moet nu te vaak wijken voor het wakend oog van de geheime diensten.’

NEE

Jan-Baptist De Smet

‘Openheid is de regel, geheimhouding de uitzondering. Alles op straat gooien zou tegen de bestaande wetgeving ingaan.’ Dat zegt Jan-Baptist De Smet, woordvoerder van de Staatsveiligheid.

‘De Staatsveiligheid opereert netjes binnen haar bevoegdheden, zoals die door de wet van november 1998 op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten werden bepaald. Dat betekent dat wij ons niet op de antiglobalisten richten als beweging. Wel zijn we bevoegd voor het soort extremisme, dat misbruik maakt van de antiglobaliseringsbeweging en de manifestaties die ze organiseert. Wat dat extremisme dan precies inhoudt, wordt vrij nauwkeurig door de wet bepaald.

De controle op onze werking vanuit de politieke wereld is groter dan algemeen wordt aangenomen. Het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid, een politiek orgaan dat gecontroleerd wordt door het parlement, volgt onze activiteiten op de voet, net als de minister van Justitie en het Vast Comité-I. Daarnaast is er nog eens de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer, die nauw toeziet op de naleving van de privacywet. In tegenstelling tot wat sommigen denken, vallen ook wij onder die wet. De gegevens, die we verzamelen over bijvoorbeeld extremisten, mogen alleen betrekking hebben op hun extreme activiteiten. Alle inlichtingen die wij verzamelen over iemand, moeten dus verband houden met zijn of haar dossier.

Wat betreft de technieken die we gebruiken, bestaan er eveneens veel indianenverhalen. Wij zijn geen spionnen, tappen geen telefoons af, verrichten geen huiszoekingen. Wij hebben alleen het recht om inlichtingen in te winnen op een legale manier. Niemand van de Staatsveiligheid zal ooit infiltreren in een criminele organisatie. Onze mensen op het terrein werken met menselijke bronnen. Voor onze informatie zijn we voor een stuk afhankelijk van bronnen die voor iedereen toegankelijk zijn. Tot de Schengen-databank hebben we zelfs geen toegang. En internationale uitwisseling van gegevens gebeurt alleen met een aantal buitenlandse diensten, geval per geval en dan nog onder strikte voorwaarden.

Honderd procent openheid over de werking van onze dienst is wettelijk onmogelijk. Dat maakt de positie van de Staatsveiligheid er niet eenvoudiger op. We kunnen immers verklaren wat we willen. Er zal altijd een kleine minderheid zijn die ons per definitie wantrouwt.’

Opgetekend door Gerry Meeuwssen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content