In 2008 werden enkele boeken genomineerd in de categorie Noodzakelijke Literatuur, en dat met heel uiteenlopende thematieken. Dames en heren, Knacks niet zo korte shortlist voor het Boek van het Jaar.

In de Vlaamse literatuur was Godenslaap van Erwin Mortier voor recensent Frank Hellemans zonder meer de meest markante en geslaagde roman van 2008, met Suikerspin van Erik Vlaminck als goede tweede. In de Nederlandse literatuur vond hij Het recht op terugkeer van Leon de Winter de beste roman van het afgelopen jaar, met Dünya van Tomas Lieske als verdienstelijke opvolger. Internationaal gaf hij zich helemaal over aan Maximen van François de La Rochefoucauld, een klassieker uit de zeventiende eeuw die vandaag nog niets van zijn intellectuele slagkracht heeft ingeboet. En of hij nog even een lans mag breken voor Lyriek van de Lage Landen. De canon in tachtig gedichten? ‘Een prachtige bloemlezing van Paul Claes én het ideale geschenkboek van het afgelopen jaar voor al wie houdt van mooi uitgegeven klassieke Nederlandstalige gedichten, voorzien van lucide commentaar zonder één woord te veel.’

Van Edgar Hilsenrath (1926) verschenen nu eindelijk ook in het Nederlands zijn twee meesterwerken Nacht en De nazi en de kapper (oorspronkelijk 1964 en 1977). Een modderzwart en beenhard overlevensbericht-in-romanvorm uit een Oost-Europees Joods getto tijdens de oorlog, en een ijselijk geestige evocatie van het ultieme opportunisme: een SS’er die de identiteit van een van zijn Joodse slachtoffers aanneemt en in Israël een voorbeeldige zionist wordt. ‘Allebei boeken uit de zeldzame categorie Noodzakelijke Literatuur’, vindt Herman Jacobs.

Tot die laatste behoort ook György Dragománs (1973) De witte koning, een aangrijpende vaderroman, een beklemmende evocatie zonder grote woorden, gezien door de ogen van een jongetje van elf.

Zijn generatiegenoot Arnon Grunberg (1971), die Hilsenrath duidelijk heel goed heeft gelezen, weet in Onze oom zijn sadistische universum opnieuw overtuigend op te roepen, en weer is het zó opgeschreven dat je, gepijnigd, steeds maar doorleest.

Monika van Paemel (1945), ten slotte, loopt in De koningin van Sheba verder het pad af dat ze baande met De vermaledijde vaders en vervolgde in Celestien: ook hier het perspectief van een kind, een rebels meisje, op het van geheimen en gefezel aan elkaar hangende Vlaanderen van net na de oorlog, weergegeven in buitengewoon knappe dialogen.

Piet de Moor was zeer te spreken over Pius XII en de vernietiging van de Joden door Dirk Verhofstadt: een rijk gedocumenteerd en breed opgezet historisch rapport over een ideologisch verblinde, falende kerkvorst. Ook lof voor Langs bergen van werk door Willy Van Poucke . De auteur is de buikspreker van de Waalse terrils, die de geschiedenis vertellen van wat aan hun voet en in hun ondergrond gebeurde. ‘Een uniek journalistiek, sociologisch, historisch en emotioneel verslag over de industriële Waalse geschiedenis zoals het in Vlaanderen nog niet werd verteld.’ In Memoires van een antisemiet van Gregor van Rezzori komen dan weer Boekovina, Czernowitz, Boekarest en Wenen voorbij. Een boek over de onmogelijkheid om een antisemiet te zijn of te blijven als je door cupido wordt geraakt.

Vanuit Frankrijk bereikte ons in vertaling In het café van de verloren jeugd van Patrick Modiano. Bart Van Loo noemde deze zoektocht naar de vergeten momenten uit het leven van een vrouw ‘een indrukwekkend staaltje van inlevingsvermogen, een originele ode aan de verbeelding’. Het sobere proza van Modiano is ogenschijnlijk vederlicht en toch melancholisch, troebel en tegelijk precies. Zonder twijfel een van zijn beste werken.

Bij de thrillers vond Lukas De Vos De Verdwijning van Thomas Lumas van Scarlett Thomas dé uitschieter van het jaar (en bovendien bijzonder fraai uitgegeven): verwarrend, uitdagend, doordacht en overtuigend. Ook mooi en overdonderend was Patrick Quinlan met Wraak. En van eigen bodem ging er niets boven het hilarische filologendrama van Corine Kisling en Paul Verhuyck: Kwelgeest.

Poëzierecensent Philip Hoorne, ten slotte, was danig onder de indruk van Luuk Gruwez’ bundel Lagerwal, en noteerde: ‘Na lezing van het eerste gedicht weten wij het weer met stellige zekerheid: Luuk Gruwez is een van de beste, misschien wel de allerbeste Vlaamse dichter.’ Bijna even lyrisch werd hij van het sportboek van Jan Boesman, die met De vliegende neger en de kleine koningin niet alleen een ode aan de eerste zwarte wielrenner (Marshall Walter Taylor) schreef, maar in één adem ook het ontstaan van de Tour de France uitspitte. In een goed boek wordt, zoals ook dit jaar weer duidelijk werd, geen trap te veel gegeven.

VAN ONZE RECENSENTEN

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content