Eerste zorgde hij voor een schok met de bestseller De familie Bush en het huis Saud, over de zakelijke banden tussen de Saudische koninklijke familie en de zakenclan rond George W. Bush. Nu is de Amerikaanse publicist Craig Unger terug, met De ondergang van de familie Bush, een portret van de vertrekkende president als vehikel voor neoconservatieven en christelijk rechts. Een gesprek.

In New Yorkse mediakringen loopt het gerucht dat Sam Tanenhaus, hoofdredacteur van Book Review, de boekenbijlage van The New York Times, persoonlijk ingreep om een bespreking van De ondergang van de familie Bush, de jongste kaskraker van Craig Unger, uit de krant te houden. Van Tanenhaus wordt gezegd dat hij de neoconservatieven, die in Washington vooralsnog de politieke dienst uitmaken, zeker geen kwaad hart toedraagt. Dat hij in zijn boek ook nog eens de bizarre relatie aanklaagt van George W. Bush en de kopstukken van de Republikeinse partij met de rechtse kringen in Israël rond Likoedleider Benjamin Netanyahu, maakte Craig Unger er voor Tanenhaus niet sympathieker op.

In zijn vorige boek, De familie Bush en het huis Saud, had Unger al eens de bijl gelegd aan de reputatie van de Amerikaanse president. Met zijn journalistieke onderzoekswerk, dat in een vijftiental landen werd uitgebracht en talloze herdrukken kende, leverde Unger ook een bijdrage tot Fahrenheit 9/11, de veelbesproken en in Cannes bekroonde film van Michael Moore.

Craig Unger woont in New York, op een steenworp van City Hall en van Ground Zero, de plek waar ooit de WTC-torens stonden. Ook al heeft hij een contract met het blad Vanity Fair, Unger staat, naar eigen zeggen, buiten de journalistieke incrowd. De Amerikaanse mediawereld maakt overigens in geen van zijn boeken een goede beurt. Van de weeromstuit wordt Unger door zijn collega’s vaak afgedaan als een journalist die elke complottheorie voor goede munt opneemt.

Craig Unger: ‘Acht jaar lang heeft de Amerikaanse pers spectaculair gefaald. Er zijn hier nauwelijks nog onafhankelijke stemmen. De media en dus ook het publieke debat worden gedomineerd door een vijftal persgroepen. Het internet en de bloggers zijn interessant, maar ze zijn nog geen spelers van belang op de politieke scène.

‘Journalisten hebben twee meesters: het bedrijf dat hun salaris betaalt, en hun bronnen. Onder het presidentschap van George W. Bush hebben we gezien hoe Republikeinse kopstukken zoals vicepresident Dick Cheney en presidentieel adviseur Karl Rove – en ze deden dat op een briljante manier – insiderverhalen weggaven aan bepaalde journalisten, die daarmee bij hun krant of tv-station prompt de status van superster verwierven. Terwijl ze de waterdragers waren van Cheney en zijn manne-tjes. Naderhand werd duidelijk dat al die informatie vals was. Maar ze had wel geleid tot een oorlog in Irak. Voor mij was het angstwekkend om te zien met welke snelheid mijn vak naar de verdommenis ging.’

De politieke pers in Washington heeft toch altijd heel dicht bij de macht gestaan?

CRAIG UNGER: Dat klopt. Daarom was het uitbrengen van het Watergateschandaal, in tegenstelling tot wat velen lijken te denken, veeleer uitzondering dan regel. De zaak werd bovendien aan het licht gebracht door twee stadsreporters van The Washington Post, niet door politieke journalisten. Die weigerden aanvankelijk het verhaal op te pikken. Bijgevolg speelden de Watergateonthullingen geen enkele rol bij de presidentsverkiezing van 1972, die door Richard Nixon met een overweldigende meerderheid werd gewonnen.

Dit is uw tweede boek over George W. Bush. Hebt u hem ooit ontmoet, laat staan met hem gepraat?

UNGER: ( lachend) In 1959 zaten we samen op zomerkamp, in Camp Longhorn, in de buurt van Austin, Texas. Hij moet veertien zijn geweest, ik was negen. Ik ben een Texaan, opgegroeid in Dallas. Ik ken het wereldje van George W. Bush. Het is dat van de oliebazen. Ik had er deel van kunnen uitmaken. Mijn vader was arts, mijn moeder boekhandelaar. Ik ging naar de juiste scholen, waar ook de kinderen van de oliebaronnen les volgden.

Ik moet al een ferm glas op hebben om dat nog te kunnen, maar president Bush kan, als hij dat wil, meteen overschakelen op dat ol’ boys-taaltje zoals het op en rond de boorputten wordt gesproken. Op de Texaanse olievelden lijkt er geen klassenverschil te bestaan. Oliebaronnen die miljarden wegen, en hun arbeiders die voor 20 dollar per uur werken, hanteren hetzelfde taaltje. Het verschil zit hem in hun bankrekeningen.

Naar buiten uit is George W. Bush de naam en het gezicht van de Republikeinen van de Amerikaanse Oostkust. Maar hij voelt zich daar niet op zijn plaats. Zoals hij zich ook niet thuis voelde op de universiteitscampussen van Yale en Harvard. Hij wil altijd zo snel mogelijk terug naar Texas.

Opmerkelijk: doorheen heel uw boek voelt de lezer nauwelijks de hand van George W. Bush in de politieke manoeuvres, maar telkens die van vicepresident Dick Cheney, adviseur Karl Rove of viceminister van Defensie Paul Wolfowitz. De president lijkt weinig meer dan een politieke façade.

UNGER: Ik heb ooit aan Robert Strauss gevraagd om George W. Bush te beschrijven. Bob Strauss is ook een Texaan, en een Democraat van het oude slag. Strauss kent zowel vader als zoon Bush. Voor zijn portret van George W. gebruikte hij één woord: ongeïnteresseerd. En dat gebrek aan nieuwsgierigheid maakte Bush heel kwetsbaar voor figuren als vicepresident Dick Cheney en voormalig Defensieminister Donald Rumsfeld.

Bij zijn aankomst in het Witte Huis bekeek Bush de wereld en Washington door de ogen van Cheney en Rumsfeld. George W. had geen enkele buitenlandse ervaring. Hij was amper in Europa geweest. Wat eigenlijk onvoorstelbaar is voor iemand die toch uit een geprivilegieerd milieu komt.

Bijgevolg hebben Cheney en Rumsfeld de ambtelijke cultuur in Washington ongehinderd naar hun hand kunnen zetten.

In uw boek noemt u George W. Bush het perfecte vehikel voor twee drijvende maar funeste krachten: de neoconservatieven en christelijk rechts. Terwijl de Amerikaanse conservatieven, die nog altijd een grote verering koesteren voor Barry Goldwater, de tegenstander van Lyndon B. Johnson voor de presidentsverkiezingen van 1964, eigenlijk weinig op hebben met de fundamentalistische christenen. Goldwater schreef ooit dat alle rechtschapen christenen in de rij moesten staan om predikant Jerry Falwell een trap tegen zijn achterste te verkopen.

UNGER: John Dean, oud-adviseur van Richard Nixon en een van de hoofdrolspelers in de afwikkeling van de Watergate-affaire, zei me ooit lachend: ‘Ik ben een pupil van Goldwater, bijgevolg sta ik vandaag extreemlinks van de Republikeinse partij.’ Er zijn al zoveel boeken over Bush verschenen. Die gaan allemaal over wat er fout ging. Weinig auteurs hebben het over de twee krachten, de neocons en christelijk rechts, die onder zijn presidentschap elkaar vonden.

De indruk bestaat nu dat de Bush-periode voorbij is, dat er nieuwe spelers aantreden, ook bij de Republikeinen. Vergeet het. Sarah Palin werd door John McCain aan boord genomen omdat zij het vertrouwen geniet van christelijk rechts, waarmee McCain niet zo’n goeie band heeft. Zij werd meesterlijk in de campagne gesluisd. De staf van McCain wordt door neocons bevolkt. Zijn campagneleider, Steve Schmidt, is een oudgediende van Bush. Robert Kagan adviseert hem voor buitenlandse kwesties.

En zelfs al wint Barack Obama de verkiezingen, dan nog is de rol van de neocons nog lang niet uitgespeeld. Kijk naar de vooraanstaande columnisten bij de grote kranten. Bill Kristol schrijft voor The New York Times, net als David Brooks. Karl Rove schrijft voor Newsweek. En dat is dan de zogeheten progressieve pers. Zet daar nog eens de bladen van mediamogol Rupert Murdoch en diens tv-station Fox News naast, en je bestrijkt al gauw 90 procent van de Amerikaanse publieke opinie.

Reken maar dat de Republikeinen de komende weken en maanden zullen trachten Barack Obama’s relatie met de bommenleggers van de Weathermen Underground Organization en met zijn spirituele mentor, de extremistische zwarte predikant Jeremiah Wright van de United Church of Christ in Chicago, uit te spelen. Dat alles om religieus rechts in stelling te krijgen. Want de rol van christelijk rechts is lang niet uitgespeeld. Al ruim vijftien jaar voorspelt The New York Times het einde van christelijk rechts. En telkens zaten ze fout. Want, zoals ik in mijn boek aantoon, christelijk rechts zit in het DNA van de Amerikanen.

Overdrijft u niet een beetje?

UNGER: Dit land telt 80 miljoen evangelische christenen, 200.000 predikanten. Die vormen één blok dat, als gevolg van de abortuswetgeving en de opstoten rond het homohuwelijk, achter de Republikeinen postvatte. De wortels van de Evangelische Kerk reiken terug tot de Engelse puriteinen die naar Amerika uitweken. De Evangelicals hebben ook te maken met het christelijke zionisme, en met de zeventiende-eeuwse heksenprocessen in Salem, in Massachussets. Het is echt niet zomaar dat Arthur Miller in zijn toneelstuk The Crucible (bij ons bekend als De heksen van Salem, nvdr) de heksenprocessen in Salem gebruikt als een metafoor voor de jacht op de communisten in de jaren 1950 door senator Joseph McCarthy.

De neoconservatieven hebben toch nooit een geheim gemaakt van hun plannen? Hun teksten en strategieën waren bekend. Het fameuze strategische plan, vervat in de Defense Planning Guidance Paper, bijeengeschreven door onder meer Paul Wolfowitz, werd in 1992 al door The New York Times gepubliceerd.

UNGER: Dat was onder het presidentschap van vader Bush. Wie was toen minister van Defensie? Dick Cheney, met onder hem Paul Wolfowitz. Die Defense Planning Guidance Paper was inderdaad een nieuwe Amerikaanse defensiedoctrine, voor na de Koude oorlog, maar dan één van neoconservatieve makelij. De inzet is de regionale veiligheid in het Midden-Oosten. Wat betekent: de verdediging van de strategische bodemrijkdommen – olie, dus – en de bescherming van Israël, waar de neocons vandaag uitstekende banden onderhouden met de Likoed van Benjamin Netanyahu. Dat document vormt de aanzet van een stroom van studies over defensiepolitiek die uiteindelijk heeft geleid tot de oorlog in Irak.

Maar vader Bush heeft die defensiedoctrine van de neocons verworpen?

UNGER: Vader Bush lag al overhoop met de neocons toen hij baas was van de inlichtingendienst CIA, omdat zij een zogenaamd Team B op de been hadden gebracht dat eigen, bijgekleurde, om niet te zeggen vervalste inlichtingen samenbracht. Dat Team B hield vol dat de Sovjet-Unie klaar was om ons te bombarderen en dat we daarom een nieuwe wapenwedloop op gang hoorden te brengen. Dat ze geen bewijzen konden voorleggen voor hun beweringen toonde volgens Team B aan hoe onderduims die Sovjets wel waren.

Vader Bush had, ook als president, weinig op met de neocons. Zijn nauwste raadgevers waren zijn veiligheidsadviseur Brent Scowcroft en minister van Buitenlandse Zaken James Baker – conservatieven en Republikeinen van de oude school. Ik heb vaak erg kritisch geschreven over vader Bush en zijn medewerkers. Maar als er één man als een held uit mijn boek tevoorschijn komt, dan is het Brent Scowcroft. Hij aarzelde nooit om kritiek te uiten op de politiek van George W. Bush.

Het eerste hoofdstuk van uw boek kreeg de veelzeggende titel Oedipus Tex. Wat ging er mis tussen vader en zoon Bush? Een kwestie van religie?

UNGER: Niet meteen. Dat aanpappen met christelijk rechts was zeker tegen de zin van vader Bush, een anglicaan van de oude stempel, die de Evangelicals als een wereldvreemde troep afdoet. Maar bij de aanvang was het een persoonlijke zaak tussen vader en zoon, een gevolg ook van hun onvermogen om met elkaar te communiceren. George W. Bush genoot zeker niet de voorkeur van zijn vader. De zoon was een stevige drinker, een herrieschopper, die zijn vader ontgoochelde.

George W. heeft finaal zijn gram gehaald op zijn vader door zich als president te omringen met diens ergste vijanden. Hij zette meteen Donald Rumsfeld op Defensie. Rumsfeld was een persoonlijke vijand van zijn vader. Met Rumsfeld en vicepresident Cheney landde de een na de andere neoconservatief in het Pentagon, bij de veiligheidsdiensten en in het Witte Huis.

Eigenlijk hebben de aanslagen van 11 september 2001 tegen de WTC-torens in New York en het Pentagongebouw in Washington de uitvoering van de neoconservatieve plannen in de Defense Planning Guidance in de hand gewerkt?

UNGER: George W. Bush heeft er zich zeker politiek voordeel mee gedaan. Want ineens kon een gemeenschappelijke vijand worden aangeduid. Tot dan was George W. Bush bijzonder onpopulair, maar ineens schoot zijn populariteit de hoogte in. Een breed publiek ging de plannen voor een oorlog in Irak steunen. Ook al had dat land geen uitstaans met de aanslagen.

De aanslagen legden de dubbelzinnigheid in de Amerikaanse buitenlandse politiek bloot. Want de man achter de aanslagen kwam uit Saudi-Arabië, een bevriend land. En al heel snel zou blijken dat Saudisch oliegeld het islamitische fundamentalisme sponsorde.

Of de oorlog in Irak mogelijk was geweest zónder de aanslagen van 11 september, zullen we nooit weten. Maar op het State Department werd mij verzekerd dat de Bush-administratie toch een middel zou hebben gevonden om de oorlogsplannen door te zetten.

Een slachtoffer van de neoconservatieve omgeving van George W. Bush was minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell. Hij besefte volgens u heel goed dat hij, om de oorlog in Irak te wettigen, foute informatie heeft voorgelegd aan de Verenigde Naties. Hoe verklaart u dat? Colin Powell was toch de haast onkwetsbare held van de bevrijding van Koeweit?

UNGER: Colin Powell was de meest bewonderde man in de Verenigde Staten. Hij had, mocht hij dat hebben gewild, de eerste zwarte Amerikaan kunnen zijn die president werd. Voor mij gaat het hier om een duidelijk gebrek aan persoonlijke moed.

Het State Department heeft een eigen kleine CIA, het Bureau ofIntelligence and Research (INR), bevolkt door puike analisten. Dick Cheney heeft John Bolton, een hardliner en later Amerikaanse VN-ambassadeur, bij het State Department binnengeloodst. Powell was de baas, hij had dat kunnen weigeren. Maar hij deed dat niet, en Bolton heeft ervoor gezorgd dat de INR-analisten niet op de cruciale vergaderingen aanwezig waren. Die analisten hebben Powell meermaals gewaarschuwd dat hij vervalste inlichtingen kreeg. Maar ze hebben die slag verloren.

Zijn dezelfde krachten aan de gang in de stemmingmakerij tegen Iran?

UNGER: De neoconservatieve kopstukken rond Bush zijn van oordeel dat een oorlog met Iran onvermijdelijk is en dat het beter is het conflict nu te beginnen dan later, wanneer dat land over een nucleair arsenaal beschikt.

Zo’n conflict is toch uitzichtloos? Het volstaat dat Iran de Straat van Ormoez afsluit en de helft van de wereld zit zonder olie.

UNGER: Je moet weten dat Cheney aan het hoofd stond van de Witte Huisstaf onder president Gerald Ford. Dat was de periode van de olie-embargo’s, de interestvoeten die door het dak schoten en de eindeloze files aan de benzinepompen. Dat alles heeft het presidentschap van Ford om zeep geholpen. Cheney was toen een dertiger. In die periode werd hij politiek gevormd. Dat heeft bij hem geleid tot het opstellen van de Defense Planning. In zijn geest en die van zijn medestanders moeten de Amerikanen de Opec controleren. Dus niet alleen Saudi-Arabië, een traditionele vriend van de VS, maar ook Irak en Iran.

In welke mate zal de Bush-erfenis wegen op het presidentschap van zijn opvolger?

UNGER: De krachten die Bush aan de macht brachten, zullen de komende jaren blijven doorwerken. Weliswaar in verschillenden gedaanten, omdat de omstandigheden zijn veranderd. Het wordt in elk geval een zware erfenis. Tal van hervormingen die George W. Bush doorvoerde – bij Justitie, bij de inlichtingendiensten – zullen constitutionele gevolgen hebben.

Bovendien zijn we in een olieoorlog verwikkeld. De VS zijn meer dan gelijk welk land afhankelijk van olie-import. Het gaat hier, met de huidige olieprijzen, om een gigantische transfer van welstand van de VS naar al die vaak onfrisse olieproducenten.

Als Obama wint, dan staat hij voor een gigantische opdracht. Hij zal bovendien een confrontatie moeten aangaan met een aantal departementen, vooral Justitie. Tal van rechters, veelal neocons, zijn voor het leven benoemd.

Bij de CIA, in het Pentagon, op het State Department hebben confrontaties gewoed tussen neocons en realo’s. De kracht van de neocons is dat zij het bureaucratische apparaat door en door kennen en controleren. Zij weten precies wanneer ze de wielen moeten smeren en wanneer ze een handvol zand in het raderwerk moeten gooien. Wij hebben het gezien met de confrontatie tussen Cheney en Powell. Ze hebben Powell om de tuin geleid, vernederd zelfs. Powell was tegen de oorlog in Irak, maar ze hebben van hem hun beste verkoper van die oorlog gemaakt.

De Verenigde Staten spenderen jaarlijks 40 miljard dollar aan hun inlichtingendiensten – een wereldmacht als de VS heeft goeie inlichtingendiensten nodig. Maar ineens waren daar die vervalsingen. En iedereen wist dat die inlichtingen – ik heb zelf een veertigtal gevallen bovengespit – pure fabricatie waren. Toch werden die uitgespeeld, tot in de State of the Union die president Bush in 2003 voor het Congres bracht.

Dát worden de grote uitdagingen voor de opvolger van Bush. Want hoeveel van die lui die de vervalsingen hebben aangebracht en de inlichtingen hebben gemanipuleerd, zitten er op al die diensten en hoe diep zitten ze? Dat zijn vragen waarop niemand het antwoord kent.

CRAIG UNGER, DE ONDERGANG VAN DE FAMILIE BUSH, UITG. METS & SCHILT, 25 EURO.

CRAIG UNGER KOMT OP ZONDAG 5 OKTOBER NAAR HET ANDERE BOEK IN ANTWERPEN VOOR EEN UITGEBREID DEBAT MET HET PUBLIEK.

DOOR RIK VAN CAUWELAERT IN NEW YORK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content