Hubert van Humbeeck

Buyoya of de genocide : de nieuwe Burundese president zegt dat niet zelf. Het is wel het enige wat het Westen van hem verwacht.

HET is niet zeer waarschijnlijk dat de westerse ambassadeurs in de Burundese hoofdstad Bujumbura volledig verrast waren toen het regeringsleger daar vorige donderdag 25 juli een staatsgreep uitvoerde. En al evenmin dat de voormalige president Pierre Buyoya door de militairen op de stoel werd geplaatst van zijn met de coup afgezette voorganger Sylvestre Ntibantunganya.

Presidenten komen in Burundi wel vaker voor soms bijzonder onaangename verrassingen te staan. Al drie jaar na de onafhankelijkheid van het land in 1962 greep kapitein Michel Micombero de macht. In 1976 werd hij met een staatsgreep aan de dijk gezet door Jean-Baptiste Bagaza, die zelf in 1987 het veld moest ruimen na een coup van majoor Buyoya. Deze laatste organiseerde in 1993 democratische verkiezingen, die hij tot veler verrassing en niet het minst van de zijne verloor van Melchior Ndadaye. Geen vijf maanden na zijn verkiezing werd Ndadaye door het leger vermoord bij een ?sluipende? staatsgreep die eigenlijk tot nu toe voortduurt. Ndadayes opvolger Cyprien Ntaryamira kwam nog een goed half jaar later om het leven toen het vliegtuig, waarin hij samen met zijn Ruandese collega Juvénal Habyarimana had plaatsgenomen, vlakbij de Ruandese hoofdstad Kigali werd neergeschoten. Die aanslag is nog altijd niet opgehelderd, maar hij was wel meteen het startsein voor de Ruandese genocide waarin meerdere honderdduizenden, misschien wel een miljoen mensen werden afgeslacht. En uiteindelijk werd op 1 oktober 1994 Ntibantunganya president van Burundi, tot de militairen vorige donderdag ook aan diens regime een eind maakten en Buyoya van zijn heuvel terugriepen om het landsbelang in Bujumbura te komen dienen.

OPLUCHTING.

Zowel de Franse als de Belgische regering mogen de recentste staatsgreep op zichzelf dan wel hebben betreurd, ze vertonen de onmiskenbare neiging om toch begrip op te brengen voor de noodzaak ervan. Het bracht hen er toe om geen al te straffe veroordelingen en andere banvloeken uit te spreken. Binnen de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid (OAE) ligt dat helemaal anders ; de landen die daar de dienst uitmaken, kunnen dergelijke slechte voorbeelden natuurlijk missen als kiespijn. Maar blijft de OAE de naar de Amerikaanse ambassade gevluchte Ntibantunganya als Burundees president erkennen, de westerse kanselarijen en het zijn met name de Belgische, Franse, Duitse en Amerikaanse ambassadeurs die er als voogden namens de wereldopinie, de mensenrechten en de democratie optreden hebben niet lang geaarzeld om met Buyoya in gesprek te treden.

Daar heeft de figuur van de nieuwe president veel, zoniet alles mee te maken. Dat hij door de militairen werd geroepen, had zelfs een zucht van opluchting doen opgaan. Vooreerst zegt dat iets over de belangrijkste machtsfactor in Burundi, het leger, dat, omdat het zozeer verweven is met de machtsuitoefening in dat land, niet alleen een militair apparaat is, maar ook veel kenmerken van een politieke organisatie vertoont. Eén daarvan is het bestaan van strekkingen. De aanwijzing van Buyoya kan daarom worden gezien als signaal dat de wat meer gematigden het in het leger voor het zeggen hebben. Of dat bij de militairen het inzicht is gedaagd dat een brutale militaire dictatuur geen lang leven beschoren kan zijn.

Hadden de meer radicalen in het leger het gehaald, dan hadden zij bijvoorbeeld Bagaza, een legerofficier net als Buyoya, als redder des vaderlands naar voren kunnen schuiven. Bagaza is een machtspoliticus, die zich in zijn methodes nooit heeft laten voorstaan op een groot gevoel voor subtiliteit. Bovendien was hij in België nooit een graag geziene gast. Bagaza heeft er indertijd immers nooit veel doekjes om gewonden dat hij niet zeer opgezet was met de feitelijke machtsposities die de katholieke missies in zijn land bezetten, posities die ze tot voor kort in Ruanda konden handhaven. Soortgelijke ?papenvreterij? maakte Bagaza wel sympathiek in de ogen van, bijvoorbeeld, wijlen PRL-voorzitter Jean Gol, maar allerminst in die van het Belgische Hof, dat zeker ten tijde van koning Boudewijn in dit soort aangelegenheden geen te onderschatten machtsfactor vormde.

VERZOENING.

Dat Buyoya met de staatsgreep weer aan de macht kon komen, schept evenwel vooral de illusie dat de klok een paar jaar terug kan worden gedraaid. Buyoya was immers de man die, in de democratiseringsgolf die aan het eind van de jaren tachtig over Afrika waaide, de weg vrijmaakte voor een hervorming van het Burundese bestel. Voor België was hij een vriendelijker alternatief voor Bagaza en zelfs de Amerikanen stopten, zo meldde vorige weekend nog The Observer, recent nog een paar miljoen in zijn democratische vorming.

Het Burundese regime werd (en wordt) niet alleen door het goed zevenduizend eenheden tellende leger beheerst, maar ook door de Tutsi’s. In de logica der dingen spreekt het vanzelf dat zij ook nagenoeg alle legerofficieren en tachtig procent van de soldaten leveren. Toch maakt deze traditionele elite van niloten slechts een vijftien procent van de bevolking uit, tegenover de vijfentachtig procent die uit Hutus bestaat. Soortgelijke verhoudingen overheersen ook de Ruandese politieke demografie. Het verschil is dat de Hutus in Ruanda in de late jaren vijftig wél de macht konden grijpen. Zodoende was het regime van Habyarimana er een meerderheidsbewind, maar dat maakte het nog niet tot een schoolvoorbeeld van de democratie. Het was een klassiek eenpartijsysteem, dat ook de Tutsi-minderheid discrimineerde. De poging tot democratisering en nationale verzoening de zogenaamde Arusha-akkoorden deed de oude elites er vrezen voor hun machtsposities, die ze slechts meenden te kunnen handhaven met een poging om alle mogelijke tegenstanders, Tutsi’s én Hutus uit de politieke oppositie, maar meteen uit te roeien.

Net als in Ruanda heeft de etnisch gekleurde rivaliteit tussen Hutus en Tutsi’s in Burundi geregeld geleid tot bloedige moordpartijen. Daaraan een eind stellen, veronderstelt bijgevolg niet alleen een democratisering van de politieke instellingen op zichzelf, maar vooral een doorgedreven zin voor nationale verzoening tussen de etnieën. Mede gelet op de powers that be, in de eerste plaats het leger, leek het aangewezen een machtsdeling te organiseren, waarbij de demografische Tutsi-minderheid niet van de ene dag op de andere volledig gemarginaliseerd zou worden.

POLARISATIE.

Concreet zou dat inhouden dat Buyoya de onder zijn bewind georganiseerde vrije verkiezingen zou winnen, terwijl een Hutu als premier aan het hoofd van de regering kon komen. Alleen een Tutsi-president en dan nog een uit de ?juiste? clan, meer bepaald uit de zuidelijke provincie Bururi zou het leger immers voldoende gerust kunnen stellen opdat het in zijn kazernes zou blijven en zodoende de weg vrij zou houden voor het democratische overleg tussen verkozen politici, zowel Hutus als Tutsi’s. In de tussentijd kon ook, omzichtig, de Tutsi-dominantie in het militaire apparaat worden afgebouwd. Daaruit had dan een echt nationaal leger moeten groeien, dat bereid zou zijn om een politieke, civiele controle te aanvaarden.

Maar van dat scenario kwam weinig terecht. Buyoya kon de goodwill rond zijn persoon onvoldoende politiek vermunten omdat de verkiezingen van juni 1993 onder impuls van de Hutus meteen tot een etnische polarisatie leidden. De Hutus verenigden zich rond een weinig verzoeningsgezind programma in het Front pour la Démocratie au Burundi (Frodebu), tegen de door Tutsi’s beheerste, vroegere eenheidspartij Unité pour le Progrès National (Uprona). Het Frodebu won de parlementsverkiezingen met ruim 71 procent, zijn presidentskandidaat Ndadaye haalde 65 procent van de stemmen. Buyoya accepteerde zijn nederlaag en verliet het politieke toneel. Dat het leger daar niet zo over dacht, bewees het met de staatsgreep van 21 oktober 1993, waarbij het Ndadaye en nog een aantal andere Frodebu-prominenten om het leven bracht, zonder evenwel echt de macht te grijpen. Maar als signaal miste deze terreurdaad zijn doel niet.

Tegelijk radicaliseerde ook een deel van de Hutu-achterban uit frustratie over de mislukkende machtsdeling of uit opportunisme ? Dat leidde tot de oprichting van een Hutu-rebellenleger, de Forces pour la Défense de la Démocratie (FDD), de gewapende arm van de Conseil National pour la Défense de la Démocratie (CNDD), opgericht door ex-minister Léonard Nyangoma. De FDD scheen zich enigszins te spiegelen aan het Front Patriotique Rwandais (FPR), het voornamelijk uit Tutsi’s bestaande Ruandese opstandelingenleger dat in 1994 met succes het Habyarimana-regime ten val kon brengen : machtsdeling via een militaire overwinning, niet via overleg en verkiezingen.

Even zag het ernaar uit dat het Hutu-rebellenleger zijn slag zou thuishalen, toen bleek dat het leger alleen nog Bujumbura volledig controleerde maar zich voor de rest nauwelijks nog buiten de hoofdstad waagde. Een recent militair tegenoffensief liet de krijgskansen echter alweer keren. Maar ondertussen raakte Bujumbura op niet zachtzinnige wijze etnisch gezuiverd doordat de meeste Hutus uit de stad werden verdreven en ook elders in het land vluchtelingenstromen op gang kwamen. Deze mengden zich met de mensen, vooral Hutus, die uit Ruanda waren weggevlucht na de overwinning van het RPF en die de machthebbers in Bujumbura zo snel mogelijk het land weer uit willen, al was het maar om te beletten dat ze een geschikte werfreserve zouden vormen voor de FDD.

INTERVENTIE.

Het conflict tussen het leger en de Hutu-opstandelingen verscherpte de etnische tegenstellingen, met het ene bloedbad na het andere als gevolg, nu eens bedreven door Hutus, dan weer door Tutsi’s. En ook milities van geradicaliseerde Tutsi-jongeren hadden daarin hun part. Tot aan de staatsgreep van vorige week manifesteerden zij zich elke ochtend weer in Bujumbura door daar in looppas door de straten te trekken. (Nu niet meer ; zij willen zich het liefst bij het leger laten inlijven om wat te doen ?) Bij de slachtingen kwamen sinds 1993 naar schatting 150.000 mensen om en het ziet er niet naar uit dat aan die infernale reeks slachtingen spoedig een eind komt.

Deze uitzichtloze situatie bekommert niet weinig de internationale gemeenschap, die nog altijd niet is bekomen van het trauma van de Ruandese genocide. Dat laatste geldt overigens ook voor de internationale pers, die dezer dagen massaal in Bujumbura aanwezig is, wat ook zijn invloed heeft op de aandacht die landen als de Verenigde Staten aan het probleem wensen te besteden. De vrees voor een herhaling van het Ruandese drama heeft de al oudere idee van een internationale interventie in Burundi nieuw leven ingeblazen, die onder supervisie van de Verenigde Naties en de OAE zou worden uitgevoerd door Afrikaanse landen, met westerse materiële steun. België liet daarvoor al een pak jeeps overvliegen die de VN-missie in Somalië nog net hadden overleefd en waar nu OAE-waarnemers in rondtoeren.

Een aantal buurlanden van Burundi had ook wel oren naar het voorstel om troepen te leveren voor zo’n interventiemacht, al was het maar in een poging om zichzelf te vrijwaren van een vluchtelingenprobleem zoals Ruanda’s buurlanden nog altijd kennen. Aanvankelijk stemden de Burundese machthebbers, na een bemiddelingspoging door de Tanzaniaanse ex-president Julius Nyerere, in met de idee van een internationale aanwezigheid. Maar dat was niet echt van harte en al spoedig ontstond zowel bij Tutsi’s als Hutus de vrees dat zo’n interventiemacht de lokale machten zou neutraliseren, in de eerste plaats het regerings- en het Hutu-leger. En dat achten zij onaanvaardbaar.

Een week geleden leek de toestand uitzichtloos. En het was ook duidelijk dat de zittende president Ntibantunganya daar geen verbetering in kon brengen. De man is niet alleen een Hutu, hij is voor de oude Uprona-elite vooral een verrader en daarom geen serieuze gesprekspartner. Tenslotte maakte hij een schitterende carrière in de rangen van de Uprona, om dan, bij de door Buyoya ingezette liberalisering, over te stappen naar de Frodebu. Daardoor kreeg hij het aura van onbetrouwbaarheid en kwam hij hoog op de zwarte lijst van de radicale Tutsi’s te staan. Bij de staatsgreep van oktober 1993 werd zijn vrouw trouwens vermoord en het was pas na lang aandringen, na het onverwachte verdwijnen van Ndadaye en Ntaryamira, dat hij het presidentschap aanvaardde. Altijd heeft hij voor zijn veiligheid gevreesd. Het verklaart ook waarom een wat uit de hand gelopen protestmanifestatie vorige week tegen hem tijdens de begrafenis van slachtoffers van een door Hutus bedreven slachting, volstond opdat hij de Amerikaanse ambassade zou invluchten.

Zo kwam de weg vrij voor een volgende militaire staatsgreep. Nu Buyoya weer als sterke man naar voren wordt geschoven, bestaat de kans, zo hopen de westerse landen, dat hij zijn oefening van 1993 in een of andere vorm nog eens kan herhalen. Niemand anders beschikt in alle geval over meer krediet. Iets anders valt er tenslotte niet te hopen voor wie niet gelaten op een genocidaire explosie op zijn Ruandees wil wachten.

Hubert van Humbeeck Marc Reynebeau

Pierre Buyoya : de man van de laatste kans.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content