In ‘Die van muziken gheerne horen’ schetst Pieter Andriessen, eigenlijk voor het eerst, een muzikaal portret van Brugge.

Pieter Andriessen “Die van muziken gheerne horen. Muziek in Brugge 1200 û 1800”, een uitgave van de West-Vlaamse Gidsenkring û Brugge en het Festival van Vlaanderen û Brugge.

Was het nog nodig om Brugge muzikaal op de kaart te zetten? Waarschijnlijk wel. De meeste mensen zullen wel een beeld hebben van de enorme economische welvaart van de stad tijdens de Middeleeuwen en van de ongelofelijke pracht van Vlaamse Primitieven. Maar dat op hetzelfde moment de muzikale schittering van de stad zonder weerga was, is nauwelijks bekend. Zelfs de vroede vaderen van Brugge wisten dat niet. Want de twee straatnamen die in hun stad aan een componist gewijd zijn (Willaert en Gombert) werkten toevallig niet in Brugge.

Dat lezen we in de muzikale monografie die Pieter Andriessen over Brugge schreef. Wel duiken daarin massa’s namen van andere componisten op, en zeker niet de allerminsten. In de vijf belangrijkste parochies van Brugge werkten de grootste componisten van hun tijd. Jacob Obrecht was verbonden aan Sint-Donaas, Jean Richafort aan Sint-Gillis, Antoine Busnois aan Sint-Salvator, Anthonius Pevernage aan Sint- Jacob en Lupus Hellinck aan O.-L.-Vrouw. Vertaald naar deze tijd lijkt het erop alsof Luciano Berio, György Ligeti, Henri Dutillieux, Louis Andriessen en Kaija Saariaho allemaal een job zouden hebben in dezelfde stad, op nog geen vijfhonderd meter van elkaar.

Daar houdt het niet bij op. Brugge was ontzettend voor op zijn tijd. De eerst bekende betaalde beiaardier woonde in Brugge. De eerste openbare concerten binnen en waarbij de muziek geen andere functie had dan dat het publiek ernaar zou luisteren, waren vanaf 1483 in diezelfde stad te horen. Niet alleen de beurs werd in Brugge uitgevonden, de hele hedendaagse concertpraktijk ook! Weten ze dat in het Concertgebouw? Brugge bewoog ook hemel en aarde om de meest vernieuwende componist van zijn generatie, Jacob Obrecht binnen te halen. Meester Obrecht dacht dat het gras aan gene zijde toch altijd wat groener was. Maar hij koos uiteindelijk voor Sint-Donaas ter wille van de centen en waarschijnlijk vooral wegens het artistieke prestige van deze kerk.

Hoe het Brugse verhaal afloopt, is bekend. Het bleef met de stad niet altijd goed gaan. Omstreeks 1600 was het uit met de pracht en praal. Wanhopig klampte de burgerij zich nog vast aan het verleden, maar dat kwam niet meer terug. Wat niet belette dat de stad nog boeiende muzikale figuren voortbracht. Frans Neyts stichtte er al in 1756 de eerste Vlaemsche Opera en voorts was Brugge de plek waar internationaal verdienstelijke kunstenaars zoals Carel Hacquart in de zeventiende eeuw en H. Leemans in de achttiende eeuw hun stiel leerden. Hacquart ging richting Nederland en Leemans naar Parijs.

Pieter Andriessen twijfelt in zijn studie tussen twee opdrachten, tussen die van de wetenschapper en die van de gids. Hij wilde wetenschapper zijn omdat dit totnogtoe hoofdzakelijk een ongeschreven verhaal was. Hij wilde gids zijn om een prachtig panorama van een stad in voor- en tegenspoed te schetsen. En daar zit de grote verdienste van dit boek. Van geen andere stad in Vlaanderen werd er tot dusver zo’n tegelijkertijd overzichtelijk en diepgaand muzikaal portret geschilderd. Alleen jammer dat het moest stoppen bij het einde van het ancien régime. Er bestaan wandelgidsen, museumgidsen, literaire monografieën van steden bij de vleet, maar nog nooit was een stad in zijn geheel voorwerp van een muzikale studie. Waar wacht men op om het muzikaal portret van Brussel, Antwerpen, Mechelen of Leuven te maken?

Lukas Huybrechts

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content