Je kunt als dokter niet naar een feestje met vrienden of familie gaan of je wordt om medisch advies gevraagd. De ene dokter heeft een bloedhekel aan zo’n partyconsult, de andere ziet het als een onvermijdelijke vorm van social talk. Welke vragen stellen vrienden en familieleden bij sociale gelegenheden en welk advies geeft de arts dan?

Iedere arts, therapeut en gezondheidswerker kent het fenomeen. Je bent uitgenodigd voor een etentje met vrienden of een zomers familiefeest in de tuin. Amper liggen de eerste worstjes op de barbecue of daar komen de vragen al: ‘Ik slaap zo slecht de laatste tijd’, ‘mijn rug doet zo’n pijn sinds ik ben begonnen met hardlopen’, ‘wat zou dit vlekje hier op mijn arm kunnen zijn?’ Voor je het weet, is het gezellige samenzijn veranderd in een gratis consult zonder doktersjas.

Hartchirurg Hugo Vanermen ergert er zich blauw aan. ‘Er is niets zo vervelend als wanneer mensen me op een diner of in de sportclub aanspreken als dokter. Dan zeg ik steevast: kleed je maar eens even helemaal uit, ik zal je meteen onderzoeken. En dan is het snel afgelopen.’ (lacht)

Marleen Finoulst is arts en hoofdredacteur van Bodytalk. ‘Ik geef regelmatig lezingen over gezondheid en dat eindigt altijd met een reeks vragen beantwoorden over alle mogelijke pijntjes en kwaaltjes. Soms loopt dat echt uit de hand. Ook vrienden en kennissen spreken me geregeld aan over een medisch probleem. Ze hengelen dan vaak naar de bevestiging van wat ze zelf denken. Ik ga het liefst zo min mogelijk op hun vragen in. Ik zeg meestal meteen dat ze beter naar hun huisarts kunnen gaan.’

Volgens Dirk Avonts, hoogleraar huisartsengeneeskunde aan de Universiteit Gent, hoort het partyconsult er gewoon bij. ‘Net zoals iemand die auto’s verkoopt of badkamers installeert ook op zijn deskundigheid wordt aangesproken tijdens sociale gelegenheden. Je moet dat gewoon beschouwen als social talk. Ik probeer op zo’n moment niet al te medisch in te gaan op de vraag. Ik probeer het gesprek snel af te ronden, maar wel op zo’n manier dat de persoon die voor me staat het gevoel heeft dat er naar hem of haar geluisterd is. Ik pols even hoe ze hun probleem ervaren: hebben ze er echt veel last van of niet? Vervolgens raad ik aan om ofwel nog even af te wachten, of ik verwijs hen naar de huisarts, of ik laat hen bij mij op spreekuur komen.’

‘Ik behandel wel vrienden,’ zegt Avonts, ‘maar nooit bij mij thuis of bij hen thuis, altijd in mijn kabinet, dat is toch een andere setting. Ik geloof ook wel dat je vrienden en familieleden daar als professional kunt benaderen. In wezen verschilt de betrokkenheid die je voelt ook niet zoveel als bij andere patiënten. Alleen waren de sympathie en het medeleven er bij vrienden al vooraf en groeit ze bij onbekenden pas door de arts-patiëntrelatie.’ Toch geeft Avonts toe dat hij bij vrienden of familie eerder om een second opinion van een collega zal vragen.

‘Het is wel niet zo dat ik terughoudender ben als ik een vriend behandel’, zegt Avonts. ‘Ik ben net zo eerlijk: als het kanker is, is het kanker en dan zeg ik hen dat. Punt. Er is geen sprake van dat ik hen in bescherming zou nemen tegen slecht nieuws. Enkel als het echt intieme, relationele zaken betreft, kan het moeilijk zijn om vrienden op consult te zien. Als je aan een goeie vriend bijvoorbeeld de vraag zou moeten stellen of hij nog met iemand anders heeft geslapen dan met zijn vrouw. Dat zou vervelend zijn, terwijl je die vraag bij gewone patiënten zonder schroom stelt. Een heldere richtlijn is: als je als dokter merkt dat je bepaalde vragen uit de weg gaat die je anders wel zou stellen, dan kun je beter doorverwijzen naar een collega.’

Professor Pedro Brugada is hartchirurg. Hij heeft er naar eigen zeggen geen problemen mee om vrienden te behandelen. ‘Integendeel! Als ik kan helpen, met veel plezier! Als ik – zonder arrogantie gezegd – vind dat ik voor een bepaalde aandoening de beste dokter ben, komen mijn vrienden per definitie bij mij. Als ze een klacht hebben waarmee ze beter bij een andere arts terechtkunnen, regel ik voor hen een afspraak bij de beste collega die ik ken.’

Anders ligt dat wel bij de eigen familieleden, zegt Brugada. ‘Ik ga bijvoorbeeld nooit huisarts spelen voor mijn eigen gezin. Dan laat ik gewoon de familiedokter komen. Zeker met mijn eigen kinderen merk ik dat er op dat vlak een autoriteitsprobleem is. Ze aanvaarden niet zomaar alles wat ik zeg, al ben ik dan dokter.’

Annick de Jaegher is professor kindergeneeskunde en hoofd van de intensive care pediatrie van het Universitair Ziekenhuis Gent. Zij ziet het anders. ‘Binnen mijn eigen discipline heb ik ervoor gekozen om geen of zo weinig mogelijk medische adviezen te geven aan vrienden en familieleden. Ik vind dat slechte geneeskunde. Ik acht mezelf niet in staat om op een professionele en objectieve manier op hun vragen te antwoorden. Je verliest zo snel je objectiviteit. Ik heb bij mezelf al ondervonden dat ik te bezorgd en te betrokken ben. Ik behandel ook mijn eigen kinderen niet. Want ofwel ben ik zeer ongerust en zie ik de meest ernstige pathologie bij een banale klacht. Ofwel moeten ze al half voor dood liggen voor ik er iets van maak. Ik stuur familie en vrienden altijd door naar een goede collega uit de juiste discipline. Ik blijf het dan wel van zeer nabij opvolgen, uiteraard.’

Voor dit artikel legden we een groep artsen de vraag voor met welke vragen hun vrienden en familieleden hen op sociale gelegenheden vaak overvallen. Zo krijgt u hier een collectie van nuttige tips van dokters voor vrienden. Doe er uw voordeel mee. En praat op feestjes met dokters-vrienden liever over de studerende kinderen, de vakantieplannen of het WK.

DOOR ILSE DEGRYSE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content