In het oosten van de Indonesische archipel ligt historisch erfgoed te verkommeren. Een erfenis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie, waar bloed aan kleeft.

Op het voordek begint een jongen zachtjes te zingen zodra de contouren van de vulkaan zichtbaar worden. We hebben de verwoeste stad Ambon enkele uren geleden achter ons gelaten en de vuurberg Gunung Api komt dichterbij. Eenmaal in de baai zien we de torens van Fort Belgica. Nog even en we zetten voet op het paradijselijke Banda. Na bijna vijf dagen varen vanaf Jakarta begint een zoektocht naar de erfenis van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

Banda is een vergeten eilandengroep in het oosten van de Indonesische archipel. Zelfs op gedetailleerde wereldkaarten staan de vijf eilanden hooguit met enkele stippen aangegeven. De grofweg 15.000 Bandanezen leven geïsoleerd. Twee lijnboten van de Pelni-scheepvaartmaatschappij verbinden hen twee keer per maand met Ambon, de hoofdstad van de Molukken, en zo met de rest van het land. Enkele satellietontvangers zorgen ervoor dat ze geïnformeerd blijven. Maar wat in Jakarta gebeurt, lijkt net zo ver weg als de jongste ontwikkelingen in het Midden-Oosten.

Zo eenzaam als Banda nu is, zoveel belangstelling genoot het vijf eeuwen geleden. De eilanden van de Molukken waren beroemd als de oorsprong van de felbegeerde fijne specerij nootmuskaat. Door een speling van de natuur was het alleen Banda gegund de nootmuskaatboom te mogen voortbrengen.

Nootmuskaat en foeli, het rode membraan om de noot, waren goud waard in het europa van de 16e en 17e eeuw. Het product werd gebruikt voor conservering van etenswaren en als medicament. Het was een probaat middel tegen slechte adem, een veel voorkomende kwaal in die tijd. Maar nootmuskaat diende vooral ook als smaakmaker aan de dis van de elite in Europa. Lange tijd werd het product door Maleisische, Chinese en Arabische zeevaarders opgekocht en naar de Perzische Golf gebracht, vervolgens met de karavaan naar de Middellandse Zee vervoerd om uiteindelijk via Constantinopel, Genua en Venetië de Europese markt te bereiken. Elke keer dat de specerijen van hand wisselden, verdubbelde de waarde ervan. Toen het in Antwerpen, Amsterdam, Londen of Parijs aankwam, was een handjevol nootmuskaat een fortuin waard.

Wie Banda onder controle had, was onvoorstelbare rijkdom gegarandeerd. Dit gegeven inspireerde Portugese, Spaanse, Vlaamse, Hollandse en Engelse ontdekkingsreizigers op hun zoektocht naar de specerij-eilanden. Eerst langs de zuid-oostelijke route, via Kaap de Goede Hoop, de Indische Oceaan en de Straat van Malakka. Even later ook via de zuid-westelijke route langs Kaap Hoorn en de Stille Oceaan. De groep minuscule eilanden werd de eerste kolonie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC), na veel bloedvergieten.

CONCURRENTIESTRIJD

‘Ruikt u dat?’, vraagt de Bandanees naast ons enthousiast. Hij steekt zijn neus in de lucht terwijl we de baai van het hoofdeiland Banda Naira binnenvaren. Hoezo? Op de boot domineert de pene-trante stank van urine. De meeste mensen zijn in Makassar, Surabaya en Ambon van boord gegaan en hebben een ravage achtergelaten. Dagenlang hebben de passagiers hun behoefte in de goot van het zijdek gedaan. Zelfs de fijne specerijen van Banda kunnen daar nu niet tegenop.

De eerste Portugezen die in 1512 de Banda-eilanden in zicht kregen, lieten zich niet zo makkelijk uit het veld slaan. Zij meldden in hun scheepsjournaals dat de lucht al mijlenver was vervuld van de geur van nootmuskaat.

De Portugese pioniers hadden het begin 16e eeuw al gemunt op de specerij- eilanden. Nadat Alfonso de Albuquerque de welvarende handelsplaats Malakka in 1511 had veroverd, stuurde hij een vloot naar de Molukken. Binnen enkele maanden was Banda gevonden en werden grote hoeveelheden nootmuskaat ingeladen. Bij gebrek aan Europese concurrentie zagen de Portugezen af van annexatie. Bovendien hadden ze hun handen vol aan de bloeddorstige inwoners van de noordelijke Molukken, waar de waardevolle kruidnagelboom groeide. Omdat de Bandanezen een nog slechtere reputatie genoten, werd de nootmuskaat liever ter plekke van de lokale handelaren gekocht.

‘Kom jongens, eten, lekker eten’, zegt Des Alwi, ook bekend als de Koning van Banda. Hij is na twee maanden weggeweest terug op zijn eiland. Vanaf het terras van zijn hotel Maulana kijken we uit over de baai van Banda Naira. We krijgen nootmuskaatsoep voorgeschoteld. De 75-jarige Des Alwi is de leidende Orang Kaya van Banda, de rijkste van het eiland, en het hoofd van de adat, het gewoonterecht in Indonesië. Eilandbewoners komen langs om hem welkom te heten. Hij stopt sommigen wat geld toe, anderen krijgen een handje medicijnen.

Het was vice-admiraal Jacob van Heemskerk die samen met tweehonderd handelaren, soldaten en matrozen in 1599 als eerste Nederlander de Banda-eilanden betrad. Zijn vloot maakte deel uit van de expeditie onder leiding van admiraal Jacob van Neck, gefinancierd door de Compagnie van Verre, de voorloper van de VOC. Ze hadden de opdracht de Portugese monopolisten te omzeilen en zoveel mogelijk specerijen in te slaan. Van Heemskerk liet 22 man achter om nootmuskaat op te kopen, in afwachting van een nieuwe vloot.

De Bandanezen waren gewaarschuwd. Aan de komst van Van Heemskerk ging een uitbarsting van de vulkaan Gunung Api vooraf. En vijf jaar eerder had een wijze moslim al voorspeld dat de eilanden zouden worden bezocht door zwaar gewapende blanke veroveraars. Maar het tij viel niet meer te keren. Banda was overgeleverd aan de concurrentiestrijd tussen Portugezen, Hollanders en Engelsen die de weg naar Banda inmiddels ook hadden gevonden.

WERELDMONOPOLIE

In maart 1602 werd in de Haagse Ridderzaal de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht. De maatschappij kreeg het monopolie op de vaart naar het Verre Oosten en het mandaat om te handelen, verdragen te sluiten en oorlog te voeren. Vooral Vlaamse kooplieden investeerden veel kapitaal. Grootste aandeelhouder was Isaac Lemaire. De compagnie wou een monopolie op de nootmuskaat opeisen. Na het uitdelen van geschenken, langdurige onderhandelingen en enig machtsvertoon wisten de gezanten van de VOC een akkoord te sluiten met de Orang Kaya van Banda. De compagnie kreeg tegen een vaste prijs het alleenrecht op de nootmuskaat. Daarmee was in theorie de hele wereldmarkt geschaakt. De Heeren XVII, het bestuur van de VOC, gelastten dat de Portugezen en Engelsen moesten worden geweerd.

Al snel kwamen de VOC-handelaren er achter dat de Orang Kaya het akkoord niet serieus namen. Tot ergernis van de monopolisten handelde de bevolking vrijelijk met de Engelsen die zich hadden gevestigd op Run, het meest afgelegen eiland van Banda. Admiraal Pieter Willemszoon Verhoeff trok in 1609 naar Banda om een eind te maken aan de ongehoorzaamheid van de Bandanezen. Hij had de opdracht de eilanden onder de duim te krijgen, zo niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. Hij beschikte over dertien schepen en duizend man. Terwijl de onderhandelingen voortduurden, begon Verhoeff alvast met de bouw van Fort Nassau.

Het fort was voor de Orang Kaya een bron van zorg. Kennelijk waren de Hollanders van plan zich permanent te vestigen. Ze nodigden Verhoeff uit voor een hernieuwing van de onderhandelingen. De admiraal kwam met zijn lijfwachten op de afgesproken plaats, maar vond daar niemand. Hij stuurde zijn tolk de jungle in om de gesprekspartners te zoeken. Die vond de voormannen op een schuilplaats. De Orang Kaya zegden op de vlucht te zijn geslagen bij het zien van de zwaarbewapende escorte van Verhoeff. Als de admiraal zijn lijfwachten achterliet, konden de onderhandelingen beginnen. Verhoeff stemde in, maar liep in een hinderlaag en werd samen met 26 anderen vermoord. Zijn hoofd werd demonstratief op een lans gestoken. De jonge Jan Pieterszoon Coen was getuige. Jaren later zou hij zich bloedig wreken op de Bandanezen.

Fort Nassau ligt er verwaarloosd bij. Langs de weg liggen kanonnen weg te roesten. Hoger op de berg ligt het gerestaureerde Fort Belgica, gebouwd toen duidelijk werd dat Nassau makkelijk door de Bandanezen belaagd kon worden. Bomen en planten overwoekeren de verbrokkelde muren. Niets herinnert eraan dat Coen hier zijn grootste gruweldaad beging en het blazoen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie voor altijd bezoedelde.

Het verraad van 1609, zoals de moord op Verhoeff toen werd genoemd, kwam de Bandanezen duur te staan. Jan Pieterszoon Coen maakte een bliksemcarrière bij de VOC. In 1609 was hij nog onderkoopman op zijn eerste reis naar de Oost, maar in 1618 was de ambitieuze boekhouder al opgeklommen tot het hoogste ambt, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. In datzelfde jaar stichtte hij de stad Batavia (Jakarta), nadat hij eerst de Engelsen had verdreven en alles had platgebrand.

Coen had grootse plannen voor Banda. De inheemsen stonden bij hem te boek als lusteloos, onbetrouwbaar en nutteloos. De eilanden moesten worden veroverd, de bevolking gedeporteerd of uitgeroeid. Voor de productie van nootmuskaat werden slaven van elders gehaald. Met een leger van ruim 1300 Europea-nen, bijna 300 Javaanse slaven en 100 moordlustige Japanse huurlingen brak hij het verzet van de Bandanezen. De Orang Kaya accepteerden het verdrag dat Coen hen voorlegde. Cynisch bood hij, in ruil voor absolute gehoorzaamheid, bescherming tegen mogelijke vijanden.

Terwijl de mannen van Coen zich toelegden op de bouw van nog een fort, deed zich op 21 april 1621 het incident voor dat de gouverneur-generaal aangreep om zich van de Bandanezen te ontdoen. In het slaapvertrek van gouverneur ’t Sionck viel een olielamp op de grond. De wacht alarmeerde de soldaten en binnen enkele minuten was iedereen ervan overtuigd dat het een signaal was voor de lancering van een groot offensief door de Bandanezen. Het bleek een hersenspinsel, maar Coen was meedogenloos. In de volgende dagen stuurde hij missies op pad om dorpen plat te branden en de overgebleven bevolking op schepen te zetten om in Batavia als slaven te worden verkocht.

Vierenveertig Orang Kaya werden in de boeien geslagen en op Coens vlaggenschip De Draak verhoord, op verdenking te hebben gecomplotteerd om de VOC-forten te overrompelen. De gevangenen werden naar Fort Nassau gebracht, waar zes Japanse beulen hun zwaarden slepen. Een na een werden de voormannen onthoofd, gevierendeeld en verder in mootjes gehakt. Tevergeefs vroeg één Orang Kaya in het Nederlands om vergiffenis: ‘Maar mijn heren, en is er dan geen genade?’ schreef een ooggetuige in zijn dagboek. De afgeslagen hoofden werden op bamboespiesen gestoken en rond het fort tentoongesteld.

Het was een misselijkmakend tafereel, zo blijkt uit verslagen van de aanwezige compagniedienaren die in de archieven zijn teruggevonden. Ook de Heeren XVII voelden zich enigszins beschaamd, toen het nieuws over de executie Europa bereikte. Vanuit Amsterdam stuurden zij een reprimande dat het ook wel op een andere manier had gekund. Maar ze weigerden de gouverneur-generaal te laten vallen. Aan zijn naam kleefde weliswaar bloed, maar Coen was goed voor grote winsten.

MANHATTAN IN RUIL

Overal op Banda zijn restanten van de VOC te vinden. Op vrijwel elk eiland staat een vervallen fort. Wie eens in zijn tuin heeft gespit, heeft een verzameling oude compagniemunten. Ze zijn als souvenir te koop. De Bandanezen kennen de geschiedenis van hun eiland via de cerita’s, legendarische verhalen. Maar de rol die hun eilanden in de wereldgeschiedenis hebben gespeeld, is slechts bij een enkeling bekend. Dat het lot van Banda verbonden was met dat van Manhattan kan bijna niemand zich voorstellen.

Hoewel de lastige Bandanezen grotendeels uit de weg waren geruimd, bleef het monopolie op de nootmuskaat een fictie. Om het systeem waterdicht te maken, mochten slechts op drie eilanden nootmuskaatbomen groeien. Elders werden de bomen gekapt en verbrand. Alleen Run, het eiland waar de Engelsen zich in hun fort Revenge hadden verschanst, bleef een doorn in het oog. Pas na het sturen van de zoveelste oorlogsvloot werd Run ver-overd. Het conflict in het Verre Oosten was olie op het vuur van de toch al gebrouilleerde verhoudingen tussen de Hollanders en de Engelsen. Bij vredesbesprekingen in Europa eiste Londen de teruggave van Run. De VOC piekerde er niet over.

Aan de overkant van de Atlantische Oceaan zocht een Engelse vloot genoegdoening door een offensief te openen op een ander Hollands bezit, Nieuw Amsterdam of Manthattan, waar kolonisten een exacte kopie van het Bandanese Fort Belgica hadden opgetrokken. Peter Stuyvesant zag zich genoodzaakt te capituleren. De onderhandelingen in Europa werden hervat. Het kwam tot een ruil: de VOC mocht Run houden, de Engelsen Manhattan (New York). Dat was anno 1667.

Het waren goede tijden op Banda. De nootmuskaatproductie liep flink op. De strategie van Coen leek geslaagd. De eilanden waren opgedeeld in perken waar voormalige VOC-soldaten of andere dienaren van de jonge republiek op konden bieden. De VOC leverde slaven, rijst en veiligheid. De zogenaamde perkeniers moesten tegen een vaste prijs en onder strikte bepalingen nootmuskaat leveren.

Maar Coens plan om de perkeniers arbeidzaamheid en tucht bij te brengen, mislukte. Hij wilde vrouwen uit de Lage Landen importeren, om de perkeniers te verankeren aan de Hollandse moraal. Maar de eerste scheepslading weesmeisjes raakte niet verder dan Batavia, waar ook een grote behoefte bestond aan huwbaren uit het vaderland. De perkeniers mengden hun bloed met dat van slaven, vrijgelatenen of de gedecimeerde inheemse bevolking.

Eeuwen verstreken, de VOC ging ten onder, de perkeniers bleven. Generaties lang vergaarden ze grote rijkdom, maar nog veel hogere schulden. Ze bouwden prachtige huizen en vermaakten zich met drank, zang en dans. De perkeniershuizen kregen namen als Groot Welvaren, Weltevreden en Groot Walingen.

OPNIEUW GEWELD

Nootmuskaat wordt nog steeds verbouwd op Banda. Volgens Des Alwi is foelie, het rode membraan om de nootmuskaat, zelfs een van de ingrediënten van Coca-Cola. Maar Banda is al lang niet meer de enige leverancier. Toen de Britten in de Napoleontische tijd het gezag over de Nederlandse koloniën overnamen, brachten ze enkele scheepsladingen met nootmuskaatbomen naar hun eigen koloniën over. Grenada is nu de belangrijkste leverancier voor de internationale markt. Banda leeft nu vooral van de visserij.

De christelijke begraafplaats op Banda Naira is een triest gezicht. Sommige graven liggen open. Andere zijn begroeid. Een deel is tot moestuin omgespit. Kinderen spelen verstoppertje achter zerken die Vlaamse en Nederlandse namen dragen. Vershuir, Van Reyn, Pieterszoon, Walsche, Van Nidek; een willekeurige greep uit de vergeten families van Banda. Ook veel perkenierswoningen zijn vervallen. Het zit Des Alwi hoog. De ironie wil dat juist het koloniale erfgoed de grote hoop is voor de toekomst van Banda.

Des Alwi zegt zijn hele hebben en houden in het herstel van de historische gebouwen te stoppen. Na een leven als succesvol diplomaat, zakenman en cineast, keerde hij begin jaren ’70 terug naar zijn geboorte-eiland, dat in erbarmelijke staat verkeerde. Hij was de rijkste man van Banda en hij beschikte over het juiste bloed. Dat maakte hem automatisch de nieuwe leidende Orang Kaya. Hij is zowel geliefd als gevreesd. Als een despoot brult hij zijn mensen toe. Zijn wil is wet. Maar als enige zet hij zich in voor het behoud van Banda’s rijke erfenis. Uit eigen belang, zo durven sommige onderdanen te vertellen zodra hij even weg is, maar tegelijk vrezen ze de dag dat hij sterft.

Het stoort Des Alwi dat hij nooit een cent uit Nederland heeft ontvangen. Er wordt alleen gepraat, zegt hij. Voor het eerst gaat de Nederlandse ambassade in Jakarta dit jaar 10.000 dollar schenken voor het opknappen van het historisch museum en Istana Mini, het voormalige gouvernementsgebouw op Banda Naira. Waarschijnlijk net genoeg voor de dakpannen, zegt Des Alwi.

Volgens een schatting van een groep Nederlandse archeologen en architecten die in oktober 2001 een bezoek bracht aan Banda is er zo’n 27 miljoen dollar nodig voor een algehele restauratie van de koloniale nalatenschap met een duurzame economische betekenis. Zoveel geld zal er niet komen. Daarom kijkt Des Alwi uit naar de beslissing van Unesco om Banda op de lijst van beschermd erfgoed te zetten, wegens het historische belang en de unieke koraalriffen.

Tot enkele jaren terug was Banda een bestemming voor rijke toeristen. De eilanden boden de ideale mix: natuurschoon, idylle en een groot en tastbaar verleden. Des Alwi is trots op de gasten die hij heeft mogen ontvangen. Aan de muur van zijn hotel prijken foto’s van het bezoek van Mick Jagger, Jacques Cousteau, prinses Diana, de Japanse keizer Akihito en de Indonesische president Megawati Sikarnoputri. Maar ook dit is vergane glorie. Net toen Banda gewend raakte aan de hernieuwde belangstelling, viel de inkomstenbron abrupt droog.

In 1999 brak er geweld los tussen christenen en moslims op de Molukken. In Ambon was de strijd het hevigst. Een stroom vluchtelingen kwam op gang. De Pelni-boot bracht 4000 islamitische evacués naar Banda. Geen twee nachten hadden ze op de eilanden gebivakkeerd of een groepje ging dronken, in naam van Allah, huizen van christenen in brand steken. Bijna alle leden van de laatste authentieke perkeniersfamilie Van den Broeke zijn toen vermoord. Het huis ging in vlammen op. De christenen zochten hun toevlucht bij de moslim Des Alwi. Toen een bloeddorstige meute voor zijn hotel stond, stapte hij op ze af. Hij las voor uit de koran over tolerantie en naastenliefde. Alleen over zijn lijk zouden ze het hotel binnenkomen. De spanning ebde weg, maar in de volgende dagen ontvluchtten vrijwel alle christenen het eiland. De Ambonezen trokken in de leegstaande huizen.

Banda raakt steeds verder in de vergetelheid. Jan Pieterszoon Coen draait zich om in zijn graf in Jakarta. Kort voor zijn dood had hij al twijfels over de toekomst van zijn levenswerk. Zo schreef J. Slauerhoff in zijn toneelstuk over de rabiate gouverneur-generaal, dat pas in 1986 voor het eerst mocht worden opgevoerd, ‘… het werk van mijn leven brokkelt af… alles is weer zoals het was vóór onze komst: alleen wat bouwvallen, graven en bastaards zijn erbij gekomen… dat zal later dan alles zijn wat aan ons herinnert.’ Alexander Weissink

Verhoeff liep in een hinderlaag en werd samen met 26 anderen vermoord. Zijn hoofd werd demonstratief op een lans gestoken.

Tevergeefs vroeg één Orang Kaya in het Nederlands om vergiffenis: ‘Maar mijn heren, en is er dan geen genade?’

Kinderen spelen verstoppertje achter zerken die Vlaamse en Nederlandse namen dragen.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content