‘Borgerhout is de oplossing voor alle wereldproblemen’

RODAAN AL GALIDI: 'Nederlanders hebben weinig geduld met mensen die over hun taal struikelen.' © Sake Elzinga/Hollandse Hoogte

Omdat Rodaan Al Galidi niet wilde vechten in het leger van Saddam Hoessein verliet hij zijn land in een kofferbak vol schapen. Negen jaar lang wachtte hij in een Nederlands asielcentrum op een officiële toelating of afwijzing. Hij doodde de tijd en hield zichzelf in leven door te schrijven. ‘Mijn boeken zijn mijn inhalator, ze helpen me als de realiteit me de adem beneemt.’

Het boek zou O139 heten, het nummer van de kamer waar Al Galidi negen jaar lang met drie vreemde mannen sliep, waar hij langzaam van man in cijfer veranderde en waar hij leerde dat er op formulieren meer plaats is voor nette leugens dan voor rommelige waarheden.

O139 was een nummer dat de praktische logica van een asielzoekerscentrum, een azc, uitdrukte: de O stond voor oranje, de kleur waarin de gang was geverfd, maar hoe je de deuren in het gebouw met de vele kamers ook telde, je kwam bij zijn deur nooit aan het cijfer 139. Het was een lukraak getal dat deed alsof het een werkelijkheid benaderde.

***

‘Cijfers in een titel zijn een slecht idee’, liet de uitgeverij weten.

‘Wat denk je van De ontdekking van de hemel?’ stuurde Al Galidi terug.

Het vatte de ambitie van de asielzoeker perfect samen, meende hij. Allemaal willen ze de hemel van Europa, waarna ze van hun geloof afvallen en ondervinden dat de hemel niet bestaat of enkel toegankelijk is met een specifieke sleutelkaart.

‘Rodaan, je kunt je toch niet met Harry Mulisch meten?’

‘Kan dat niet?’ dacht Al Galidi, maar hij mailde terug: ‘België heeft Het Verdriet van België. Dit is Het Verdriet van Nederland.’

‘Nu vergelijk je jezelf met Hugo Claus? Vind je dat niet een beetje arrogant?’

***

Als Al Galidi één ding geleerd had, was het wel dat een man als hij, die in Nederland mag verblijven dankzij een generaal pardon uit 2007, vooral niet arrogant kan zijn. Hij kauwde verder op een titel. Tot hij telefoon kreeg uit België, uit Antwerpen, de stad die hij zelf omschrijft als ‘het paradijs van de illegalen’. Het was zijn goede vriend Tom Van Laere, Admiral Freebee. In een dag en een nacht had hij het nieuwste manuscript van Rodaan uitgelezen. ‘Verdorie, Rodaan’, zei hij. ‘Nu begrijp ik hoe jij talent voor het leven kreeg.’

Hoe ik talent voor het leven kreeg werd de titel van het boek, de zesde roman van Al Galidi. Dichtbundels en verzamelingen van columns inbegrepen schreef hij negentien boeken, waarvan negen tijdens zijn procedure. Een tijd waarin hij niet verondersteld werd om Nederlands te leren, te kennen of te kunnen. ‘Ik was een illegale gebruiker van het Nederlands.’ Hij roert in zijn gemberthee – extra gember, extra honing – en zegt het met een uitgestreken gelaat dat een vat vol ironie afdekt. Net als in zijn verhalen springt Al Galidi in een gesprek voortdurend op twee benen en verweeft hij bitse humor met diepmenselijke tragedie. ‘Als ik de wet had gevolgd, dan had ik de taal pas mogen leren na 2008. Ik heb het geprobeerd om als asielzoeker officieel Nederlandse les te krijgen. Het mocht niet. Ik was ouder dan achttien en voor lessen aan de volkshogeschool had ik geen geld. Ik heb de taal dan maar zelf geleerd. Mijn eerste onderwijzeres Nederlands was een meisje van acht – haar notities zijn de kaft van het boek geworden. De rest heb ik bij elkaar gesprokkeld. In woordenboeken, uit de mond van Nederlanders.’ Hij tuit zijn lippen. ‘Het systeem is gierig, maar het volk is gastvrij en behulpzaam. Al moet het snel gaan. Nederlanders hebben weinig geduld met mensen die over hun taal struikelen.’

***

Dat gebrek aan geduld heeft een voordeel, had hij mij aan het station getoond. ‘Kijk’, zei hij en hij haakte twee ogen van de ketting van zijn fietsslot uit elkaar. ‘Iedereen die wil, kan zijn fiets meenemen. Er is geen sleutel of cijfercode nodig, hij heeft een open slot. Maar niemand neemt hier de tijd om dat te bestuderen.’ Van het station wandelden we de stad in, Zwolle, de plek waar hij belandde omdat het laatste azc waarin hij verbleef er was. Het is een stad waar hij zo weer zou kunnen vertrekken. Maar hij blijft omdat het gebrek aan opwinding en afleiding in Zwolle hem helpt om te schrijven. ‘Als ik de keuze had, zou ik meteen naar Antwerpen verhuizen’, vertelt hij onderweg. ‘Viereneenhalf jaar heb ik er gewoond. Illegaal. Eerst in het schrijversappartement van PEN Vlaanderen, recht tegenover het lelijkste gebouw van de stad, het justitiepaleis. Terwijl ik op een bank van de zon genoot, zag ik de rechters en advocaten die mij naar de gevangenis konden sturen door de gangen lopen. Antwerpen heeft me geadopteerd toen ik op straat stond, maar het generaal pardon stuurde me terug naar Nederland. Zonder officieel adres in Nederland verloor ik het weer. Toen ik uit Irak vluchtte, dacht ik nog dat het wel zou lukken om zonder papieren door de wereld te reizen, om hier en daar te werken. In Azië ben ik vier jaar dakloos geweest. Het was tegelijk de mooiste en de vreselijkste tijd van mijn leven. In Azië kun je mens zijn zonder papieren, maar je loopt ook het risico dat je een rat wordt. In Europa ben je niets zonder paspoort, maar je hebt wel de kans om mens te worden.’

Hij was niet van plan om er een boek over te schrijven, over de jaren die hij in sluimerstand doorbracht, waarin hij wachtte op een toelatingsbewijs tot de Nederlandse samenleving. Een bevriende auteur drong er bij hem op aan. Hij was niet geïnteresseerd in het verhaal van de asielzoeker, maar wel in het verhaal van de ontvangende samenleving. Een spiegel van Nederland en bij uitbreiding van Europa, dat vroeg hij aan Al Galidi. Zoals Thomas More in Utopia had gedaan, Erasmus in Lof der zotheid. Zelf had hij zijn schrijven nooit zo bekeken. ‘Ik schrijf om de eenzaamheid te verdrijven. Ik ben opgeleid als burgerlijk ingenieur in Irak. Mijn grootste geluk is dat ze hier mijn diploma nooit erkend hebben. Dat was een last die van mijn schouders viel, alsof er in een warm vakantieland een zware tas met winterkleren van me werd gestolen. Nu bouw ik geen huizen, ik construeer boeken. Dit is het eerste boek zonder personage te veel. Niemand neemt meer ruimte in dan nodig. In mijn hoofd was ik ook niet met een boek bezig. Ik bezorgde mijn vriend gewoon de feiten, als documentair materiaal.’

Drie jaar lang stuurde Al Galidi maandelijks een brief over dat lange wachten waar hij het liefst van al zo weinig mogelijk aan dacht. ‘De eerste hoofdstukken waren pijnlijk’, vertelt hij. ‘Alsof ik in mijn eigen vlees hakte. Ik werd er onrustig van. Voor het eerst praatte en schreef ik over iets dat jarenlang vastzat in mij. Ik had nooit gedacht dat ik erover kon schrijven, het leek me te ongeloofwaardig en vooral: het maakte ons als mens minderwaardig. Want dat is wat er gebeurt: je wordt onderdanig in zo’n asielzoekerscentrum, je wordt getemd.’

***

Hij stuurt zijn fiets over de middenberm, negeert het rode licht en doorkruist het park. ‘Ik heb geleerd dat je slimmer moet zijn dan het systeem, maar dat je moet doen alsof het systeem slimmer is dan jij. We hebben een metafoor in de woestijn waar ik geboren ben. Een man ging naar een eiland waar iedereen één oog heeft. Om te overleven, bond hij een doek voor een van zijn twee ogen. Zo werkt het. Als migrant mag je nooit laten zien dat je het begrepen hebt, dat je het systeem in zijn naaktheid hebt gezien en meegemaakt. Je moet hen jou laten ontdekken, dan accepteren ze jou. Schrijf “made in Europe” achter je naam en ze knuffelen je dood.’

‘Maar wie niet wil buigen of kraken, die breekt vanzelf. Mensen die Saddam Hoessein overleefd hebben, pleegden zelfmoord in een asielzoekerscentrum. Anderen werden er langzaam gek. Ik kreeg er ook medelijden met de Nederlanders. Stel je voor: ze betalen al die jaren ambtenaren die ons doen doldraaien met hun regels. Iedere dag in de rij staan om je aan te melden, in de hoek staan als je stout bent, slapen tussen de geluiden en geuren van anderen, een vast rantsoen van condooms en pijnstillers. Wat als we ooit een verblijfsvergunning krijgen? Dan komen al die lichtjes gestoorde mensen zomaar in de maatschappij? Dat begrijp ik nog steeds niet. Mensen met psychiatrische problemen sluit men op om ze tot rust te brengen, van asielzoekers maakt men psychiatrische patiënten. Waarom moesten we de hele dag niets doen? Waarom leerden ze ons geen muziek spelen? Of sporten? Waarom kwamen er geen schrijvers of schilders langs? Waarom stond de deur open, maar leek die buitenwereld zo veraf? “Rodaan,” zei een vrijwilliger van het azc me op een dag, “je begrijpt het niet.” De man was een huisarts en hij heeft me het systeem haarfijn uitgelegd. “Waarom laten ze ons al die jaren wegrotten?” vroeg ik hem. “Waarom nemen ze onze vingerafdrukken en mogen we niet naar andere landen?” “Jullie vormen de muur van mensen die andere mensen moet tegenhouden”, vertelde hij. Een levend afschrikmiddel, dat is de mensenvoorraad in een azc.’

***

Al Galidi haalt een cassettespeler uit zijn jaszak, klikt hem open, draait de cassette om en drukt op play. Het zijn handelingen uit een vorig tijdperk. We wandelen verder terwijl er pianomuziek als snippers zilverpapier uit zijn zak dwarrelt. Altijd wandelt hij in een wolk van muziek. Niet met een koptelefoon op, maar omringd door muziek die voor iedereen hoorbaar is. Meestal kijken mensen verward op als hij langsloopt. Soms kruist hij geërgerde blikken.

‘Welkom in mijn huis’, zegt hij, en hij parkeert zijn fiets in de stalling aan de kringloopwinkel van Zwolle. Iedere dag komt Al Galidi hier, hij heeft er zijn vaste tafel in het restaurant – nummer 9 – , en daar schrijft hij. ‘Als er iemand anders zit, dan wacht ik gewoon even. Ik heb negen jaar gewacht, wat is een kwartier?’ In een vitrinekast boven de tafel staan zijn boeken, er hangen persknipsels naast. ‘Van kansloze asielzoeker tot literaire held’, meldt de titel in een lokaal dagblad. Galidi houdt zijn hoofd scheef en fluit onhoorbaar. ‘Held, nee, zo zie ik mezelf niet. Ik ben een zigeuner, een nomade, altijd onderweg. Ik ben geboren als asielzoeker en wil doodgaan als asielzoeker. Ik heb geen thuis, nooit gehad. Officieel ben ik Irakees. Geboren in een dorp in de woestijn. Maar ik heb geen band met het land. In een ander leven zou ik een andere baarmoeder en sperma bestellen. Het woord vaderland zou ik schrappen. Ik hou niet van Irak. Het is het Joegoslavië van het Midden-Oosten. Wij hebben allemaal een kleine Stalin in ons hoofd. Mijn ouders hadden dertien kinderen. Ze waren verdrietig omdat ik vertrok en ze me nooit meer zouden zien, maar ook opgelucht omdat ik het misschien zou redden. Irak eet zijn kinderen, verbrandt zijn kinderen en begraaft zijn kinderen. Het is een stom land.’ Hij sluit zijn ogen, wrijft over zijn gezicht.

‘Sorry’, zegt hij. ‘Een goede vriend stierf onlangs tijdens een bombardement in Bagdad. Ik heb zo veel mensen verloren. Ik word er niet meer triest van. Ik ben triest en doe alsof ik vrolijk ben. “Je mag blij zijn dat je hier bent”, krijg ik vaak te horen. Dat is waar. Als mijn hele familie in het azc had gezeten, dan zou iedereen nu nog leven. Mijn broer en zijn vrouw zijn in Turkije. Ze zijn getrouwd uit liefde want een soenniet en een sjiiet, dat is in het huidige Irak zoals een Jood en een Duitser tijdens de Tweede Wereldoorlog. Jullie hebben het woord samenleven, in Irak kennen we enkel samendoden. In een asielzoekerscentrum zitten gemiddeld vijfhonderd nationaliteiten samen. Negentig procent van de problemen wordt veroorzaakt door Irakezen. Dat is gewoon zo. Onze harde schijf is gebombardeerd. Er zitten miljoenen virussen in. Maar kom, ik wil uw lezers niet droevig maken. Vraag me iets over het boek.’

Ik wil het nog even over Irak hebben. In Belgische asielcentra krijgen Iraakse mannen tegenwoordig een brief van de Dienst Vreemdelingenzaken. Als ze vrijwillig terugkeren, dan hebben ze onder bepaalde voorwaarden recht op vijfhonderd euro.

RODAAN AL GALIDI: Binnen vijftig jaar hangt deze brief hopelijk in het museum als bewijs van de onmenselijkheid van het asielbeleid. Ik nodig alle medewerkers van die dienst uit om op vakantie te gaan naar Bagdad. Ik ben zelfs bereid geld voor de reis in te zamelen. De voorbije week alleen al zijn er honderden mensen omgekomen. Hoe durf, hoe kun je beweren dat Bagdad een veilige stad is? Zijn we muizen of ratten? Ik ben niet de stem van de asielzoeker, ik ben de stem van de werkelijkheid en Bagdad is de hel. Zelf kan ik niet eens terug. Ik ben officieel dood en begraven in dat land. Maar ik weet wel dat als de Iraakse regering verneemt dat er mannen terugkeren met vijfhonderd euro op zak, diezelfde mannen op de luchthaven nog een belasting van vijfhonderd euro moeten betalen. In het beste geval. Voor evenveel geld worden ze gewoon vermoord. Dát is Irak.

Het centrum waar jij verbleef had open deuren. Toch voelde het aan als een gevangenis. Ondertussen wonen in Nederland ook letterlijk vluchtelingen in gevangenissen, bij gebrek aan andere opvangplaatsen.

AL GALIDI: Een gevangenis waarvan je de sleutel krijgt, is geen gevangenis meer. Het azc hier in Zwolle was ook eerst een gevangenis, dan een ziekenhuis, dan een politieschool. Er was een celletje zonder ramen en met matrassen als muren. Een isoleercel. Onmenselijk, denk je. Iedere asielzoeker wilde dat celletje omdat hij dan alleen kon slapen. De plek is niet de geschiedenis van de plek. Liever een gevangenis die me redt van de kou dan een paleis zonder dak. Al is die openheid van het asielzoekerscentrum bedrieglijk. Je ontdekt snel dat je niet bij die buitenwereld hoort. Mensen kijken naar jou als een zwervende hond, je moet een leiband hebben. Buiten is niet van jou, het is van de anderen. Westerse mensen hebben mooie systemen om zich niet schuldig te voelen. In China betalen ze geld om een celletje te zien in een gevangenis, maar ze komen nooit in het azc drie kilometer van hun huis. ‘Wij vangen de mensen goed op’, denken ze. Om dat te geloven, moet je de werelden gescheiden houden.

Jullie werden ook niet verondersteld om het voor elkaar op te nemen.

AL GALIDI: Wie we zijn, is niet belangrijk. Ik zei het al: een asielzoeker is minder dan een mens, hij is een ding, een vervelende mug. Het interesseert hen niet of je een oorlogsmisdadiger bent, of je mensen gemarteld en vermoord hebt. Wat telt is: zal hij dat híér doen? Als iemand naar de sociale dienst stapt en zegt: die asielzoeker heeft een fiets gestolen, dan willen ze dadelijk weten wie het was en waar het gebeurd is. Maar als je netjes je beurt afwacht en dan vertelt: die man ken ik van vroeger, hij is een oorlogsmisdadiger, dan kijken ze je verstoord aan en delen mee dat je je niet moet bezighouden met het dossier van iemand anders. De slachtoffers van die generaal zijn niet hún slachtoffers. Ik vond dat een beetje egoïstisch. Maar het heeft me ook geleerd dat je met geld alles koopt, zelfs een toegangsticket tot deze samenleving.

***

Hij kijkt omhoog, wijst naar het daglicht dat door de ramen in het dak valt. ‘In de winter pluk ik hier de zomer. De kringloopwinkel is de enige plek waar de wegen van de asielzoeker en de inlander elkaar kruisen. Wij zijn de beste klanten van de tweedehandswinkel. Onze onderbroeken komen van hier, onze zwembroeken, onze hemden, onze schoenen.’

***

Hij knijpt zijn ogen tot spleetjes, laat zijn stem zakken. ‘Laatst kocht ik hier een beha. Een azuurblauwe beha. Hij hangt op in mijn werkruimte thuis en telkens als ik ernaar kijk, vraag ik me af: ‘Welke prachtige borsten vulden jou, o azuurblauwe beha?’ Daarna word ik bang en denk ik: ‘Ik betaalde anderhalve euro voor deze droom van een beha, maar wat als de vrouw achter de kassa nu vermoedt dat ik thuis vrouwenkleren draag?’ En dan haal ik opgelucht adem. Want dat is het mooie van Europa: hier is men verder dan die stomme, dagelijkse dingen.’

Als hij om woorden verlegen zit, dwaalt hij langs de rekken met de tweedehandsboeken, pikt hij er een uit, slaat hij het op een willekeurige bladzijde open en sprokkelt lukraak woorden en zinnen bij elkaar. ‘Kijk’, zegt hij, en hij licht het verzamelde werk van Multatuli uit het schap. Met zijn vinger danst hij langs de ruggen van de dichtbundels. Het wonder van de kringloopwinkel, noemt hij het. Dat je hier Goethe vindt aan 75 cent, terwijl je verder in de stad 35 euro voor Gerrit Komrij neertelt. Hij houdt beide handen als een weegschaal in de lucht, een fictieve Goethe in de laagste hand, Komrij in de hoogste. ‘Moet je nagaan’, zegt hij met fluwelen scherpte. ‘Het verschil tussen beide heren. Eén gram Goethe is zwaarder dan driehonderd kilo Komrij.’ Hij zet het boek terug en zegt: ‘De Europese literatuur heeft me gered. Dostojevski. De gebroeders Karamazov. Hij heeft me van mijn sokken en mijn geloof geblazen.’

Veertien was hij, een doodgewone jongen in een woestijndorp. ‘Ik zal het licht in je hoofd aansteken’, zei een tijdelijke leerkracht die van de stad was gekomen. Hij gaf hem Europese schrijvers. Rousseau, Voltaire, Dante en vooral: de Russen. ‘Vuurwerk was het’, zegt Al Galidi. ‘Met de logica van Dostojevski las ik plots de Koran en zo viel ik af van mijn geloof.

Ondertussen weet ik ook: zonder geloof kan de wereld erg kil worden. Ik hou ervan om te denken dat de hemel toch bestaat.’

Hij schudt het hoofd. ‘Europa is moe, Europa is ons moe en dat hebben we voor een groot deel aan onszelf te danken. Mensen willen onze oorlog en onze God hier niet. Wat doen wij? Wij komen naar een concert van Mozart met een djembé. Dat klinkt vals. Soms vraag ik me af wat er zou gebeuren mocht je een dorp vullen met asielzoekers. Hoe zou het er na vijf jaar uitzien? Zou er een muziekschool zijn, een sekswinkel, een bibliotheek? Of zouden er enkel een moskee en een Koranschool zijn? Wie zouden Bart De Wever en Geert Wilders zonder ons zijn? Straathangers. Niemand zou naar hen luisteren. Nu wel. Door ons. Omdat we nooit boeken hebben gelezen, omdat we niet geleerd hebben niet te luisteren naar een dictator.’

Hij toont me een gedicht dat hij schreef. Na de aanslagen. Voor Brussel.

***

Lief Brussel,

nu heb jij ook een kalifaat.

Nu begrijp je Raqqa, Mosul

en Parijs.

Maar

maak je geen zorgen, lief Brussel,

want jij

bent de eeuwigheid

en zij slechts enkele minuten.

Jij bent het leven

en zij de angst ervoor.

Ook als de liefde de metro en het vliegtuig

niet meer naar jou nemen kan,

komt ze,

desnoods kruipend.

***

Het is een schok, zegt hij, de terreur die zo dichtbij komt. ‘Ik was in Antwerpen, ik zag al de legervoertuigen voor het station en ik dacht: de discussie is weg, het wapen is gearriveerd. Het was het eindpunt voor mij. Ik was boos, boos dat een paar mannen met luizen en fundamentalistische ideeën zo machtig kunnen zijn. Boos dat zij kunnen reizen, en ik word altijd weer gecontroleerd. Ik ben een schrijver, ik ga naar de kroeg, naar de bioscoop en mij controleren ze alsof ik een bom bij me heb.’

Er glijdt een glimlach over zijn gezicht. Schalks, uitdagend, alsof hij twijfelt tussen ernst en onversneden onzin. ‘Borgerhout’, zegt hij. ‘Dat is de oplossing van alle wereldproblemen. Of toch die van het Midden-Oosten. De Jood en de Arabier gaan er naar dezelfde winkel, ze staan in dezelfde rij in de supermarkt, ze lopen rondjes in hetzelfde park, want ze worden dik van hetzelfde eten en in de hemel gaan ze weer netjes naar hun eigen god. Ik zou er een paar extra kringloopwinkels openen zodat de Arabieren de kleren van de Joden aantrekken en omgekeerd. En meer groentewinkels. Geen slagerijen, want over groenten zijn nooit discussies. Ja, ik denk dat ik er een rapport over zal schrijven, over hoe de vrede in het Midden-Oosten uit Borgerhout komt. Als de regering er me vijfhonderd euro voor betaalt, dan doe ik dat.’

Knack en De Roma presenteren: Rodaan Al Galidi

Op maandag 26 september is Rodaan Al Galidi te gast in De Roma in Borgerhout. Hij wordt geïnterviewd door Anna Luyten en leest voor uit eigen werk. Het muzikale gedeelte wordt verzorgd door Stef Kamil Carlens.

Info & tickets: www.deroma.be – 03 600 16 60

De Roma ticketbalie: Turnhoutsebaan 329, 2140 Borgerhout

DOOR TINE HENS

‘De mensenvoorraad in de azc’s zijn een levend afschrikmiddel. Asielzoekers vormen een muur van mensen die andere mensen moet tegenhouden.’

‘Negentig procent van de problemen in azc’s wordt veroorzaakt door Irakezen. Onze harde schijf is gebombardeerd. Er zitten miljoenen virussen in.’

‘Mannen die naar Irak terugkeren met vijfhonderd euro op zak, moeten een belasting van vijfhonderd euro betalen. In het beste geval.’

‘Wie zouden Bart De Wever en Geert Wilders zonder asielzoekers zijn? Straathangers. Niemand zou naar hen luisteren. Nu wel. Door ons.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content