De nieuwe economie verandert alles. Guy Haaze van de liberale vakbond staat erbij, kijkt ernaar en gaat mee met zijn tijd.

Het jaaroverzicht wordt ook deze keer weer gekleurd door vakbondsmensen die achter rode, groene en blauwe vlaggen stappen. We herinneren ons de ontevreden ambtenaren, stakende leerkrachten, morrende welzijnswerkers. En dan waren er nog de werknemers die hun bazen duidelijk wilden maken dat ze ook in de vreugde van de economische groei willen delen.

Guy Haaze, voorzitter van de Algemene Centrale der Liberale Vakbonden van België (ACLVB), staat te midden van dat alles. Het zijn vriendelijke tijden voor hem en de liberale vakbond. De kleinste van de drie Belgische bonden stevent immers op een kwart miljoen leden af en de sociale verkiezingen waren een succes. Toch weegt diezelfde tijdsgeest ook op de vakbondswerking. De overstap naar de nieuwe economie knarst en wringt.

Iedereen heeft het over de nieuwe economie. De informatie- en communicatiesector groeit snel en de oude economie integreert de technologie. Zijn de vakbonden op weg naar een nieuw syndicalisme?

Guy Haaze: Onze traditionele syndicale doctrines en ideologieën werken niet meer. Alles verandert nu heel snel. Ook onze leden denken op kortere termijn dan vroeger. Dat stellen we tijdens onderhandelingen vast. De basis rekent niet met twee of vijf jaar, maar wil nu verbeteringen.

De vraag van de werknemers loopt gelijk met de bekommernis van de ondernemingen om een hogere return en de verwachtingen van de beleggers op hogere beurskeuren. Wat betekent dat?

Haaze: De werknemers zijn niet anders dan de maatschappij en staan niet buiten de economie. We praten veel over de kwaliteit van de arbeid, de combinatie van werk en gezin en onthaasting, maar het is de koopkracht die altijd weer komt bovendrijven. De loonmatiging en de consumptie-economie staan tegenover elkaar. Vrije tijd kost geld. De druk van media, reclame en mode is groot. Jongeren integreren zich in de consumptiemaatschappij en op school leren ze niet hoe ze op die prikkels moeten reageren. Ze leren trouwens evenmin om het immigratieprobleem te bevatten of met allochtonen om te gaan.

De maatschappij individualiseert.

Haaze: Een sociale organisatie is een groep, een collectieve aangelegenheid. Maar we moeten steeds meer rekening houden met de verscheiden individuele behoeften van onze leden. Zij reageren allemaal verschillend op de snelle veranderingen en de nieuwe onzekerheden. De vakbondsleden individualiseren.

Is de tijd van de grote slogans dan voorbij ?

Haaze: Het is moeilijker dan vroeger om uit de verschillende bekommernissen tendensen te distilleren en daar een grote slogan op te plakken. Bijgevolg is ook mobiliseren niet meer zo gemakkelijk. Vroeger leidde de vakbondssecretaris of de syndicaal afgevaardigde het vakbondsbeleid in een bedrijf. Nu doen de werknemers dat zelf, ook de afgevaardigden stellen zich tegenover hun bond onafhankelijker op. De mensen willen minder vertegenwoordigd zijn, ze vertegenwoordigen zichzelf.

Zo ontstaat er een ander syndicalisme. De vakbondsleider loopt niet meer voor zijn troepen, maar ertussen. Dat heeft onder meer met het hoger opleidingsniveau en het verbleken van de sociale contacten op het werk te maken. Dat laatste is het gevolg van de druk op de werkvloer, de flexibele arbeidsstelsels, telewerk en thuiswerk.

Is de vakbond wel aanwezig in technologische ondernemingen? Informatici en andere hightechspecialisten lijken niet zo op bonden gesteld te zijn.

Haaze: Dat dachten wij ook. Maar bij de sociale verkiezingen stelden de drie vakbonden vast – zelfs tot onze verrassing – dat zich in telecom- en informatiebedrijven veel kandidaten voor het mandaat van personeelsafgevaardigde aanboden. Bij Mobistar, KNP en zelfs bij Lernout en Hauspie. Die hoogopgeleide werknemers doen dat niet voor de bescherming die het mandaat hen biedt. Zij gebruiken hun mandaat om beter over het bedrijf geïnformeerd te worden.

In tegenstelling tot de buurlanden lijken de bonden in België geen ledenverlies te lijden.

Haaze: Slechts negen procent van de Fransen is lid van een vakbond, in Duitsland verloren de bonden de jongste jaren een paar miljoen leden en ook in Nederland is de syndicale participatie niet rooskleurig. In België stijgt het vakbondslidmaatschap daarentegen.

Hoe komt dat?

Haaze: Door de sterke organisatie, maar ook door de nieuwe rol die de vakbond speelt. Een vakbond is veel minder een ideologische gemeenschap en tegengewicht voor het patronaat dan vroeger. Hij is nu een interessant netwerk waar duizenden mensen elkaar vinden om informatie en ervaringen op te doen, problemen te vergelijken en oplossingen uit te wisselen. Als het stelsel van de bedrijfspensioenen straks wordt uitgebreid en de financiële werknemersparticipatie ingevoerd wordt, zullen de werknemers van verschillende ondernemingen samen bekijken hoe ze dat kunnen oplossen. Het creëren van netwerken is de belangrijkste taak van de vakbond. De vakbondssecretaris van de nieuwe economie is eigenlijk een coach.

Verzwakt het onderscheid tussen rood, groen en blauw daardoor niet?

Haaze: Het socialistische vakverbond verwacht nog altijd meer van de staat en van een herverdeling van middelen. De christelijke bond steunt op de sterke structuren van het middenveld. En ons liberale syndicaat hecht veel belang aan de kansen van de mensen zelf. Maar de drie vakbonden evolueren steeds verder naar dezelfde werkwijze en opstelling. Voor het eerst gaven de drie vakbonden na het sluiten van het centraal akkoord een gemeenschappelijke persconferentie, vroeger waren wij daarbij nooit gewenst. Het ideologische verschil tussen de drie verzwakt. Zoals in de politiek neigen ook de bonden naar het centrum.

Dat is het einde van de strijd tussen arbeid en kapitaal.

Haaze: Die strijd hebben wij als ACLVB nooit gevoerd. In de onderneming staan arbeid en kapitaal niet tegenover elkaar. De werkgever en de werknemers vormen een ondernemingsgemeenschap. Zo zien wij de verlaging van de sociale lasten niet als een geschenk aan de werkgevers. Die verlaging van de kosten komt de hele ondernemingsgemeenschap ten goede.

Leidt dat vroeg of laat tot huissyndicaten ?

Haaze: Er is een tendens naar een bedrijfsgerichte vorm van syndicalisme. Het ABVV wil arbeiders en bedienden bijvoorbeeld in één bond groeperen. Die industriebonden zijn al een stap in die richting, maar er zal altijd een centraal akkoord nodig zijn als vangnet.

Er ontstaat dan een groot verschil tussen de werknemers, tussen arbeiders en bedienden van rijke bedrijven en anderen. Vandaag versterken collectieve arbeidsovereenkomsten toch de solidariteit?

Haaze: Die verscheidenheid is er vandaag ook. De loonverschillen tussen de petrochemie en de textiel zijn groot. Het maakt voor de werknemers veel verschil om in een klein of in een groot bedrijf te werken. Het centraal overlegniveau moet erover waken dat iedereen van de economische groei mee kan genieten.

Bedrijfsgemeenschap, bedrijfsbonden… Bedrijven zijn in de eerste plaats toch om winst bekommerd?

Haaze: Het verwondert mij dat iedereen, de politici inbegrepen, aanvaarden dat ondernemingen het doodnormaal vinden om een opbrengst van vijftien procent op hun middelen te boeken. Straks moet de return zeventien of twintig procent bedragen. Die hoge return is een nieuw soort ideologie.

Intussen boekt de vennootschapsbalans de medewerkers niet als activa. Ze zijn louter personeelskosten.

Haaze: Er is een kentering bezig. Niet zo lang geleden waren bedrijven tevreden als een oudere medewerker vertrok omdat hij dan door een goedkopere jongere werd vervangen. Nu beginnen de bedrijven – de beste althans – te beseffen dat een oudere niet alleen meer kost, maar ook een kapitaal aan kennis en ervaring vormt.

De bonden ervaren dagelijks dat werknemers vooral om hun koopkracht bekommerd zijn. Maar ondertussen beperkt de loonnorm de loonstijgingen. Er blijft maar een beperkte marge voor loononderhandelingen vrij.

Haaze: De discussie over de loonnorm, de loonmatiging dus, is onwezenlijk. Wij onderhandelen tien vergaderingen lang over een loonstijging met 0,4 of 0,5 procent. Toch verzwakken de lonen de concurrentie van exporterende bedrijven niet, ze wegen heel weinig in hun kosten door. De stijging van de productiviteit heeft de stijging van de lonen meer dan gecompenseerd. Dat begint ook voor de kleine en middelgrote ondernemingen te gelden. Bovendien hebben KMO’s niet altijd voordeel bij loonmatiging, ze zijn sterk afhankelijk van de binnenlandse koopkracht.

In tegenstelling tot de twee andere bonden is de liberale vakbond voorstander van de financiële werknemersparticipatie. Heeft dat alleen met koopkracht te maken ?

Haaze: Totnogtoe kennen we weinig winstparticipatie, wel verliesparticipatie. Als een bedrijf verlies maakt, ‘participeren’ de werknemers door ontslagen, loonsverlaging – bij Sabena bijvoorbeeld zeventien procent – of met slechtere arbeidsvoorwaarden. Bij winst participeren de aandeelhouders. Waarom niet de werknemers? Bovendien zal de participatie de betrokkenheid van de werknemers stimuleren, ze zullen het management in het oog houden.

Dat is bij Lernout en Hauspie niet opgevallen. De werknemers zagen de crisis niet aankomen. Vandaag krijgen ze amper nog informatie, velen onder hen zijn nochtans aandeelhouder.

Haaze: Daar participeren de werknemers niet, ze krijgen aandelenopties aangeboden om snel geld te incasseren. Lernout en Hauspie presenteerde de medewerkers een droombeeld over de koers van het aandeel. De socialistische en christelijke vakcentrales keren zich inderdaad principieel tegen financiële werknemersparticipatie. Toch onderhandelen ze erover en dat is al voor een stuk de principes verlaten. Als een onderneming zijn werknemers winstparticipatie ‘vooraanbiedt’, zie ik de vakbondssecretaris dat nog niet weigeren.

Dreigt die vakbondsevolutie niet twee sociale werelden te scheppen, dualiteit tussen grote en minder grote ondernemingen ?

Haaze: We evolueren een beetje naar het systeem zoals het vroeger in Japan was. Grote ondernemingen hebben goede loons- en arbeidsvoorwaarden, extra voozieningen voor hun medewerkers, goed overleg en een human resources-beleid. Maar ze beperken hun economische activiteit tot de kerntaken. Ze stoten allerlei werk af, van informatica tot schoonmaak, naar middelgrote en kleine ondernemingen waar het sociaal en syndicaal veel minder goed gaat. Dat is wellicht onder meer de oorzaak van het feit dat de ledengroei van de bonden vooral uit de KMO’s komt.

Ondanks de economische groei en de spanning op de arbeidsmarkt zijn er nog ruim 300.000 werklozen. Raken die mensen ooit nog op de arbeidsmarkt ?

Haaze: Het is heel lang geleden dat de werkloosheid nog zo snel is gedaald. Ongetwijfeld zal die nog inkrimpen. De werkgevers ontdekken dat zij het probleem van de knelpuntvacatures zelf hebben geschapen. Ze engageerden hooggeschoolden voor minder gekwalificeerde banen, zodat lagergeschoolden werkloos bleven. Als gevolg van de hoge werkloosheid hadden ze keuze te over. Hooggeschoolde economisten kwamen aan bankloketten te zitten. Nu merken ze dat het verkwisting is om iemand die 100.000 frank per maand kost een uur per dag fotokopies te laten nemen. Die jobs voor laaggeschoolden komen dus terug. Tegelijkertijd ontstaan nieuwe mogelijkheden voor de social-profitsector, waar een grote behoefte aan arbeid is. Na tien jaar Maastrichtbesparingen is er weer ruimte voor overheidsfinanciering.

Vooral de werknemerswereld zou gevoelig zijn voor extreem-rechts en zich zorgen maken over het vreemdelingenprobleem en veiligheid.

Haaze: Dat is fout. Onderzoek wijst uit dat bij het socialistische ABVV achtien procent van de leden Vlaams Blok stemt – een gevolg van het feit dat het veel gepensioneerden in zijn rangen heeft – maar bij onze liberale bond en bij het ACV behelst de Vlaams Blok-aanhang maar zes tot zeven procent. Militanten die openlijk voor het Vlaams Blok werken, zetten wij eruit.

De overheden blijven in gebreke, met meer politiemannen en bloembakken op straat lossen ze het probleem niet op. De overheid heeft het de voorbije jaren het sociale middenveld erg lastig gemaakt en dat is juist de plaats waar de dialoog tussen autochtonen en allochtonen moet groeien.

Werd het middenveld van de sociale organisatie niet net door uw politieke vrienden aangevallen?

Haaze: De top van de liberale partij is tot bezinning gekomen, het middenkader is nog niet altijd even volgzaam. Ondanks het geloof in de voorrang van de politiek heeft de VLD het belang van het sociaal overleg ontdekt. De groene partijen en de Volksunie moesten dat ook nog leren, zij waren ook niet gewoon om met sociale organisaties te overleggen. Het centraal akkoord bewijst dat het overleg tussen de bonden en de regering nu goed verloopt – daarmee is een ernstig conflict vermeden. Bovendien tonen enquêtes aan dat 37 procent van de mensen vertrouwen in de vakbonden heeft en maar acht tot negen procent in politieke partijen.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content