Luc Bondy regisseert “Wachten op Godot” van Samuel Beckett: een rijke en diepgaande dramaturgische analyse.

Samuel Beckett en Luc Bondy: wie het werk van beide theatermakers een beetje kent, had allicht niet verwacht dat hun paden elkaar ooit zouden kruisen. In het Théâtre Vidy in Lausanne is het nu toch gebeurd: Bondy ensceneerde er “Wachten op Godot”. De Zwitserse regisseur heeft in Lausanne stilaan een vaste voet in huis. Al drie jaar op rij creëert hij er een voorstelling, van op het eerste gezicht heel uiteenlopende stukken. Na “Met vuur spelen”, een eenakter van Strindberg, en “Phaedra” van Racine, ook te zien in deSingel, was het nu de beurt aan Becketts controversiële klassieker uit 1953.

De afgelopen jaren verklaarde Bondy regelmatig dat hij was uitgekeken op de podiumkunsten. Hij schroefde zijn activiteiten op de Europese theater- en operapodia gevoelig terug. Net zoals Patrice Chéreau wilde hij films maken. “Met vuur spelen”, met in de hoofdrollen sterren als Emmanuelle Béart en Pascal Greggory, kaderde eigenlijk in de voorbereiding van wat zijn eerste echte langspeelfilm moest worden, gebaseerd op de novelle “Bel ami” van De Maupassant. Zelfs voor iemand met Bondy’s reputatie is het echter moeilijk om zo’n filmproject op poten te zetten. Het wilde maar niet lukken met de financiering, en voorlopig komt er geen film. Kortom, Bondy is terug van nooit weggeweest. Sinds vorig jaar is hij artistiek directeur van de Wiener Festwochen. Ook in de opera kunnen we hem later dit jaar weer aan het werk zien: op het Festival van Edinburgh met “Macbeth” van Verdi, en in de Munt in Brussel, waar hij een van de sleutelfiguren zal zijn in de creatie van de nieuwe opera van Philippe Boesmans, vertrekkend van Shakespeares “Wintersprookje”.

Maar nu is er dus “Wachten op Godot”. Die keuze verrast enigszins. Bondy is altijd wel een regisseur van twintigste-eeuws, zelfs hedendaags werk geweest, maar zijn gevoeligheden leken bij anderssoortig werk te liggen dan de uitgepuurde en kale stukken van Beckett. Bij de dramaturgen van rond de eeuwwisseling: Ibsen, Strindberg, en vooral veel Schnitzler, met wiens stukken hij grote triomfen behaalde.

Voorts heeft hij nauwe banden met veelal Duitstalige tijdgenoten, zoals Botho Strauss, van wie je bezwaarlijk kan zeggen dat ze tot een of andere Beckettiaanse traditie behoren. In het algemeen kan worden gesteld dat de voorkeur van Bondy tot nu toe niet meteen uitging naar auteurs of componisten die de fundamenten van hun kunstvormen radicaal in vraag stelden, of zelfs ondergroeven. Schnitzler, Mozart en Richard Strauss, van wie Bondy “Cosi fan tutte” en “Salomé” met groot succes ensceneerde: ze waren in hun tijd uiteraard vernieuwend en zelfs behoorlijk experimenteel bezig, maar ze kwamen nooit echt in de marge terecht. Van wat gemakkelijkheidshalve anti-theater of anti-opera wordt genoemd, kunnen Schnitzler of Strauss niet worden beschuldigd, en dat ligt bij Beckett natuurlijk net even anders.

Wat meteen opvalt in deze productie is dat Bondy erg vasthoudt aan een heel uitgesproken vorm of esthetiek, die zijn werk altijd al heeft gekenmerkt.

EEN BREDE WEG EN EEN KALE BOOM

Hij groeide op in het Duitse theater van de jaren zeventig, waarin een voorstelling niet voor vol werd aangezien zonder opzichtige en vaak dure decors, kostuums en belichting. De confrontatie met de vagebonden van Beckett maakte niet dat hij het wat bescheidener aanpakte. Dat weet je als je scenograaf Gilles Aillaud en kostuumontwerpster Marianne Glittenberg engageert. Zeker Aillaud staat voor een aparte, erg gestileerde, maar vooral esthetiserende en dure aanpak van de ruimte. Ook nu weer: hij ontwierp een soort heuvelrug waarover een brede weg als het ware de toeschouwersruimte in loopt. Uiteraard staat er een kale boom, en de heuvel lijkt ten dele bedekt door vuile, grijze sneeuw. Voorts speelt alles zich af tegen een hemels achterdoek dat de hele tijd in helblauw licht baadt.

Het ziet er allemaal prachtig uit, té prachtig. Glittenberg heeft iedereen al bij al erg exuberant aangekleed, en de belichting is sober, heel efficiënt, maar vooral warm en mooi. Daar gaat het Bondy op de bühne uiteraard om: de creatie van een verfijnde wereld van subtiele nuances, tussen de personages, maar ook in de scenografie. Toch kan je je niet van de indruk ontdoen dat dat streven, vooral op vormelijk vlak, enigszins naast de kwestie is en dat het, zeker wanneer je “Wachten op Godot” ensceneert, de geloofwaardigheid van de productie niet echt ten goede komt.

Kortom, in zekere zin heeft deze productie haar vormgeving tegen zich, en dat probleem heeft Bondy wel vaker. Hij werkt nooit op vaste basis met een ontwerper. Nu eens is het Erich Wonder, dan weer Gilles Aillaud, en al bij al lijken die meesters van de Europese scenografie allereerst bekommerd om hun eigen signatuur, en veel minder om de specificiteit van het werk of om de tekst waarmee ze werken. In elk geval bevestigt deze “Wachten op Godot” dat de subtiele nuances van de acteursregie de opzichtige scenografie van Aillaud eigenlijk niet nodig hebben en hier en daar zelfs niet verdragen.

VAN HET ENGELS NAAR HET FRANS

Aillauds “poëtische metaforen” behoren altijd op organische wijze tot de voorstellingen van een “theaterdichter” als Grüber, maar bij Bondy maken ze een erg artificiële indruk. En ze zijn niet bijzonder functioneel: Bondy streeft naar een eigentijdse acteertaal die een tekst recht doet, maar in de scenografie vindt hij daarvoor maar zelden een pendant.

Samuel Beckett schreef “Wachten op Godot” in 1952, net nadat hij voor zijn schrijverscarrière twee belangrijke beslissingen had genomen. In 1946 schakelde hij over van het Engels op het Frans, en in 1947 maakte hij de overgang van de roman naar het theater. Hoewel hij over zijn twee eerste romans, “Murphy” en “Watt”, zowat zeven jaar deed, werd hij nu plots even een veelschrijver. Op enkele jaren tijd produceerde hij een reeks novelles, een kortverhaal, “Molloy” en “Malone meurt”, de eerste twee delen van zijn romantrilogie, en zijn eerste, haast surrealistische en uiterst bizarre toneelstuk “Eleutheria”, dat pas in 1995 werd gepubliceerd en nog nooit op een podium te zien was.

Mevrouw Beckett leurde een tijdlang met “Eleutheria” en “Wachten op Godot” langs allerlei Parijse theaters, tot de toen onbekende regisseur Roger Blin besliste zijn kans te wagen. Beckett volgde zowat alle repetities, bleef dan uiteraard weg van de première, die desondanks insloeg als een bom. Het nieuws verspreidde zich als een vuurtje, en een drietal jaren na “La cantatrice chauve” van Ionesco had Parijs weer een schandaalstuk.

Het verhaal en de personages van de tragikomedie in twee bedrijven zijn genoegzaam bekend: de twee oudere vagebonden Vladimir en Estragon bevinden zich op een verlaten landweg en wachten op Godot die niet komt opdagen. Ze praten, ze zingen, ze dansen, ze zijn vrolijk en triest, ze maken zich boos en ze worden tweemaal bezocht door Pozzo en zijn slaaf Lucky, twee clowneske figuren. Maar alles blijft bij het oude. “Wachten op Godot” is een harde, ongrijpbare en ook heel geestige confrontatie met de zin en vooral de onzin van het menselijk bestaan.

Luc Bondy heeft een schitterende bezetting bij mekaar gebracht: Roger Jendly als Estragon, Serge Merlin als Vladimir, Gérard Desarthe als Lucky en François Chattot als Pozzo. Allen zijn het acteurs op leeftijd met een indrukwekkende staat van dienst, die er hier echter tegenaan gaan alsof het de eerste keer is. Om te beginnen, is de dramaturgische analyse die hier werd gemaakt zeer diepgaand en rijk, en bovendien zijn acteurs en regisseur erin geslaagd het ook nog allemaal op de bühne te zetten. Dit is geen “conceptuele” voorstelling die in “Wachten op Godot” een of andere clichématige boodschap wil lezen. Alle personages zijn mensen van vlees en bloed, veelzijdig, herkenbaar en toch niet te vatten. Ook de voortdurend wisselende machtsverhoudingen tussen de personages zijn haarscherp aanwezig. Becketts uiterst zorgvuldige taalgebruik, zijn perfect gevoel voor ritme en herhaling en zijn structuren die veelal uit de muziek komen: Bondy haalt het eruit.

EEN AANGRIJPEND STUK

Toch lijkt de grote kracht van deze productie nog op een ander vlak te liggen. Hoewel Bondy de invloeden van de boulevardkomedie zeker niet uit de weg gaat en zijn voorstelling hier en daar terecht naar de farce neigt, ontdoet hij “Wachten op Godot” van het cliché dat uitzichtloosheid troef is bij Beckett, dat de auteur enkel de draak steekt met zijn personages, en dat hij hen nergens een uitweg of zelfs maar wat hoop laat. Bondy toont mensen die inderdaad weerloos tegenover het leven staan, maar die met veel ontroerend engagement, toewijding en ook wel intelligentie, nu en dan zelfs met zorg voor elkaar, blijven zoeken. De intenties achter hun vaak zinloze gedrag worden blootgelegd en zo wordt bijna altijd iets moois zichtbaar. Dat maakt “Wachten op Godot” tot een prachtig en aangrijpend stuk.

Net zoals Peter Brook en Natasha Parry het enkele jaren terug al bewezen in hun productie van “Oh les beaux jours”, toont Bondy’s versie dat de teksten van Beckett wel varen bij een erg zorgvuldige, respectvolle en al bij al klassieke aanpak. Hoewel een soberder en functioneler scenografie nog een stap voorwaarts had kunnen betekenen, heeft Bondy duidelijk om de goede redenen voor “Wachten op Godot” gekozen. Het is gewoon een prachtige, intelligente en rijke twintigste-eeuwse theatertekst.

In de onlangs gepubliceerde biografie “Beckett” tracht auteur en Beckett-intimus James Knowlson een beeld van Beckett te schetsen dat radicaal afwijkt van dat van de norse, onbenaderbare asceet en negativist. Beckett hield van vrouwen en van whisky, en van het leven, maar hij was wel onherroepelijk getekend door de holocaust en Hiroshima. Die verschrikkingen konden niet anders dan hun weerslag vinden in zijn teksten, op inhoudelijk en vormelijk vlak. Vaak was die confrontatie hard, maar altijd was ze diep doorvoeld en uiterst geëngageerd. Knowlson: “hij (Beckett, J.G.) had een enorme morele kracht, en een manier om de kleine dwaasheden te overstijgen, en om te geloven en te doen geloven, en te zien dat het goed was. (…) Hij had de kracht om compassie te hebben, en om moedig te zijn.” Zoals hij schreef in “L’innommable”: “I can’t go on, I’ll go on.”

“Wachten op Godot” is later dit seizoen te zien in Weimar, in Wenen en in het Théâtre de l’Odéon in Parijs.

Jan Goossens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content