Honderd jaar geleden stikte Emile Zola door een slecht trekkende schouw. Maar toen al had hij de Nederlandstalige roman een nieuw elan gegeven dat tot vandaag blijft doorwerken.

‘Frisse lucht zal ons misschien goed doen.’ De tweeënzestigjarige Emile Zola trachtte in de vroege morgen van maandag 29 september 1902 tevergeefs het raam van de slaapkamer te bereiken om aan de wurgende koolmonoxide te ontkomen. Zijn vrouw werd enkele uren later bewusteloos aangetroffen, maar kon nog worden gereanimeerd. Achteraf bleek de schouw van het Parijse huis in de rue de Bruxelles te zijn toegedekt met een steen. Toeval of moorddadig opzet? De vraag werd nooit beantwoord. Maar dat deze sterfscène zo uit een boek van de meester zelf was weggelopen, stond buiten kijf. De uitvinder van het naturalisme, aldus een cynische journalist, had een koekje van eigen deeg gekregen.

Een eeuw na zijn dood is Zola opgenomen in het pantheon van de beste romanschrijvers. Toen er nog geen reality-tv bestond, vertelde Zola in de kolommen van de Parijse krantenfeuilletons over het leven zoals het was. Hij daalde af in de mijnschachten om te weten hoe het onder mijnwerkers toeging en schreef vervolgens Germinal. Hij flaneerde in de hoerenbuurten en de theaters en sprak er de prostituees aan om Nana te kunnen maken. Hij verbleef een tijdje onder landbouwers ( La terre) of zuipschuiten ( L’assommoir). Hij ontpopte zich tot een verwoed treinreiziger en sprak met machinisten en conducteurs ( La bête humaine). Hij ging winkelen in de eerste Parijse bazaar om de consumptiedrift van de Parisiennes te documenteren in Au bonheur des dames. Hij speculeerde op de beurs om de wereld van de haute finance te kunnen doorgronden ( La fortune des Rougon). En zo zijn er nog talloze milieus die hij met zijn neus voor het treffende detail eerst doorsnuffelde om ze daarna in een romanvorm te gieten.

Op die vorm had hij sinds Thérèse Raquin het eigendomsrecht verworven. In de tweede druk van deze roman uit 1868 pronkte hij voor het eerst met zijn naturalistisch kwaliteitslabel. De pakkende story, aldus Zola, over een overspelig duivelskoppel dat de wettige echtgenoot vermoordt, paste in een wetenschappelijke zienswijze. De romancier ging niet zomaar op journalistiek onderzoek uit. Hij zal de vruchten van zijn research niet simpelweg misbruiken om het romanverhaaltje smaak en kraak te geven. Nee, de romanschrijver dient als een heuse wetenschapper te laten zien hoe de menselijke natuur tekeergaat in haar genetische en sociale keurslijf: ‘Ik heb niets anders gedaan dan op twee levende lichamen het analytische werk te doen dat de chirurg op lijken verricht.’ Zola beweerde dat hij met chirurgische precisie de verpletterende invloed van erfelijke en familiale factoren op het individu illustreerde.

Hoe droog deze wetenschappelijke camouflage ook klinkt, het boek zelf is een en al pulserende energie. De meeste tijdgenoten hadden Zola’s naturalistische verkooppraatjes trouwens vrij snel doorgeprikt, maar ze bleven gefascineerd kijken naar de stoet van extreme passies die Zola in zijn operatiekamertje te voorschijn toverde. Tegenover zijn critici die hem beschuldigden van goedkope sensatiezucht en pseudo-wetenschappelijk gewauwel, sprak hij als een Jambers avant la lettre dat hij de mens nu eenmaal toonde, zoals deze zichzelf presenteerde: ‘Niet mijn werk is immoreel, maar de werkelijkheid.’ Na de controverse rond Thérèse Raquin vatte hij het plan op om in de voetsporen van Honoré de Balzac een cyclus te schrijven over een familie tijdens het Tweede Keizerrijk. In 1893 sloot Zola effectief de 31 delen van zijn familiesaga over de familie Rougon-Macquart af. In 20 romans krijgt de lezer een totaalbeeld van hetgeen deze familie tussen 1850 en 1871 meemaakt.

MENSELIJKE DRIFTEN

Sterker dan bij Balzac doordringt het grote verhaal van de maatschappelijke conflicten de verhaaltjes over de persoonlijke lotgevallen van de familieclan. Zola’s journalistieke achtergrond scherpte allicht zijn blik voor de samenhang achter de feitjes en voor de groep achter het individu. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt ook het belang van de collectieve factor in samenleving en politiek overduidelijk. De macht van de massa was in de politiek reeds bekend sinds de Franse Revolutie. Maar nu bleek via wetenschappelijk onderzoek dat het individu voor een groot deel gestuurd werd door genetische, familiale invloeden. Die familie zat op haar beurt in een sociaal netwerk dat de bewegingsruimte van de individuele spelers sterk beknotte. Trouwens, was de mens volgens Charles Darwin niet een product van een lange evolutie waarin de wet van de sterkste gold?

Ook in het gewone leven zagen mensen zich meer en meer geconfronteerd met de massale aanwezigheid van hun soortgenoten. Zeker in de steden werd het verkeer toen reeds vaak een probleem. Speciaal voor de massa’s werden er warenhuizen uit de grond gestampt en fabrieken die overschakelden op massaproductie. Het leven werd meer en meer een zaak van hyperindividuele factoren. Zola is de eerste romanschrijver die zo duidelijk en met een aanstekelijk, haast masochistisch plezier de verpletterende kracht van onpersoonlijke invloeden op het fragiele individu laat inwerken. Bij hem is het collectief de held en wee hem of haar die zich tegen deze onpersoonlijke orkaan verzet!

Zola werd lang voor zijn dood in de Nederlandstalige literatuur een vaderfiguur die men verguisde of bewonderde. Sommigen vonden zijn wetenschappelijke pose onuitstaanbaar, anderen hadden het moeilijk met de ‘bestiale’ manier waarop hij de menselijke driften te kijk zette, maar iedereen las hem. Zonder te beseffen, kopieerden veel schrijvers het vertelexperiment van Zola: plaats enkele mensen in de kooi van hun familie en de poppen gaan aan het dansen. Zola lanceerde Big Brother op papier. In de Nederlandse literatuur werd door zijn invloed het cocon van de zelfgenoegzame, moraliserende familie- roman weggeblazen. De lezers en vooral lezeressen herkenden met het schaamrood op de wangen hun eigen duistere passies in de turbulente emoties van de vrouwelijke hoofdpersonages in de eerste moderne romans die rond 1888 verschenen. Kan het dat een vrouw zich masturbeert zoals in Een liefde van Lodewijk van Deyssel? Moet je een vrouw die zich psychisch helemaal te gronde richt, zoals in Eline Vere van Louis Couperus, niet tegen zichzelf beschermen? En wat te denken van de hysterie en het narcisme van het gelijknamige hoofdpersonage in Juffrouw Lina van Marcellus Emants? Schrijvers bewezen daarmee lang voor Sigmund Freud dat het individu geen baas was in eigen huis.

Enkele jaren later was de verontwaardiging in Vlaanderen nog groter toen de jonge Cyriel Buysse in Het recht van de sterkste vertelde hoe Oost-Vlaamse proletariërs, al dan niet onder invloed, hun vrouwen verkrachtten. Het katholieke tijdschrift Het Belfort had het over regelrechte ‘zwijnenliteratuur’ nadat het in een vorige uitgave reeds Zola had gekapitteld: ‘zogezegde wereldliteratuur – realisme, naturalisme, modeliteratuur, pornografie, of hoe men ze ook noemen wil’. Buysse zal het geweten hebben dat hij onder de vlag van Zola boeken schreef, want in Vlaanderen schommelde de verkoop gedurende jaren rond de 15 à 20 exemplaren. Een ontmoedigde Buysse aan zijn uitgever in 1905: ‘Vlaamse leeuwen drinken en brullen; maar boeken kopen!… dat is wat anders.’

Sinds het begin van de twintigste eeuw was Zola echter niet meer weg te denken uit de literatuur. Zijn schim waart over de Vlaamse familieroman: van Stijn Streuvels tot Hugo Claus, van Gerard Walschap tot Leo Pleysier, van Erik Vlaminck tot Pierre Platteau, van Marijke Libert tot Kristien Hemmerechts. De onderhuidse dreiging van het familiale geweld is in hun oeuvre nooit ver weg. De intensiteit van de individuele uitbraakpogingen is des te sterker naarmate die onpersoonlijke omklemming wurgender wordt. Streuvels sympathiseerde, zoals Zola, met de moloch van natuurlijke krachten die het nietige individu naar zijn pijpen doet dansen. Claus & co kiezen meestal de zijde van de underdog en vertellen met verve over de escapades van hun hoofdpersonages. Of dat verzet vruchten draagt, is niet altijd even duidelijk, want vaak wordt hun rebellie in de beste naturalistische traditie bekocht met zelfvernietiging.

Ondertussen schittert de ster van Zola aan het Franse literaire firmament als nooit tevoren. Zola was de messias en Michel Houellebecq is zijn profeet. Houellebecq demonstreert in zijn recente romans met nietsontziende openheid hoe de mens een speelbal is van zijn seksuele lusten: ‘De wereld was een strijdperk, een beestachtig gekrioel.’ Houellebecq kijkt met een klinische blik naar het individu als naar een vector in een natuurkundig krachtenveld. Hoe reageert de proefpersoon op die botsende krachten? Elementaire deeltjes, de titel van de roman waarmee hij bekend werd, is in die zin veelbetekenend. Wij mensen, aldus Houellebecq, zijn slechts dan- sende stofdeeltjes die gehoorzamen aan de wetten van de fysica en de genetica. Hoeft het te verwonderen dat de verteller-provocateur aan het einde suggereert dat we met een gekloonde versie van onszelf beter af zullen zijn? De slopende krachten waar we nu aan zijn overgeleverd, zouden eindelijk getemd zijn. Net zoals bij Zola is de wetenschappelijke inkleding van Houellebecqs boeken niet zijn sterkste kant. Maar de gloed van zijn ontmaskerende volzinnen is des te meeslepender. Zola mag dan al honderd jaar dood zijn, zijn literaire nalatenschap is springlevend.

frank hellemans

Zola werd in de Nederlandse literatuur een vaderfiguur die men verguisde of bewonderde.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content