Zijn leven lijkt net een film. Onze reporter correspondeerde maandenlang per brief met Walter B., sinds 1978 onze grootste kerkdief. ‘Heb jij ooit een grote liefde gehad? Zo iemand vergeet je nooit.’

Onze conversatie is begonnen door een misverstand. In januari stond er een klein bericht in Het Nieuwsblad.

‘De oudste en beroemdste kerkdief van het land werd gisteren opgepakt in Hansbeke. Georges P. (85), al jaren bekend en berucht als schrik van de kerken en kapellen, werd vrijdagnamiddag betrapt in de Sint-Philomenakapel van Hansbeke. (…) Hij werd opgepakt door de politie en opgesloten in de Gentse gevangenis De Nieuwe Wandeling. Georges P. werd gezocht omdat hij niet was teruggekeerd uit zijn penitentiair verlof.’

Georges P. is al jaren een bekende Belg: elke keer als hij weer een offerblok heeft geledigd, staat hij met zijn foto in de krant. Ik wou de oude gevangene bezoeken en belde naar de gevangenis De Nieuwe Wandeling.

‘Georges P.?’, vroegen ze daar. ‘Kennen we niet. Er zit hier helemaal geen kerkdief gevangen.’

Ook bij het parket vielen ze uit de lucht.

– ‘En waar haalt u dat, mijnheer?’

– ‘Uit de krant.’

– ‘We weten echt nergens van.’

– ‘Wie hebben jullie eigenlijk opgepakt?’

Stilte aan de andere kant van de lijn. ‘We zoeken het voor u op.’

De bewuste kapel bevindt zich aan de Vaartstraat in Hansbeke, een stil dorp niet ver van Gent. Schuin ertegenover ligt het garage-tankstation D’Haenens.

‘Hebben jullie gezien wie er hier opgepakt is?’, vraag ik aan baas Jan.

‘Een heel bizarre story’, antwoordt hij. ‘Ik was die vrijdagmiddag aan het werken. Plots zag ik een oud mannetje voor de kapel staan met een geel-blauwe zak van ZEEMAN. Hij gedroeg zich vreemd. Keek schichtig om zich heen en wandelde dan de kapel binnen. Na een kwartier ging ik toch eens kijken naar de kapel. De oude man was verdwenen en de offerblok leeg. Hij kan niet ver zijn, dacht ik. Ik stapte in mijn auto en inderdaad: hij liep wat verder, op weg naar de volgende kapel.

“Hela, wat doe jij hier?”, vroeg ik hem.

Hij schrok, was duidelijk in de war. “Ik kom de doden bezoeken op het kerkhof”, antwoordde hij.

“Geef je identiteitskaart eens.”‘

Jan maakte met zijn iPhone een foto van de oude man en zijn paspoort. Terug thuis mailde hij alles door naar de politie. Een kwartier later werd de oude man opgepakt. ‘Hij is een dubbelganger van Georges P.’, vertelde de politie tegen Jan. ‘Ook onder kerkdieven bestaat er concurrentie.’

Pas later begon Jan zich vragen te stellen. Een dief die met het openbaar vervoer reist en zich gewillig laat fotograferen: het leek wel alsof hij een figurant was in een absurde B-film.

– Zit dat beeld van zijn identiteitskaart nog altijd in je iPhone?, vraag ik.

Jan toont de foto: Walter B. staat erop, niet Georges P. ‘Nog nooit van gehoord’, zegt hij. ‘Jij?’

Walter B. is niet zo bekend. Merkwaardig, dacht ik, toen ik zijn dossier opendeed. Hij moet zowat de meest onverbeterlijke kerkdief van het land zijn. Eind jaren zeventig had hij zijn eerste kerkdiefstal gepleegd. Sindsdien waren er tientallen gevolgd: in de kerken van Oudegem, Waregem, Roeselare, Herne, Destelbergen, Beveren… In elk politieverslag staat hetzelfde: ‘Getuigen in de kerk verklaren dat er een man zat die zich nogal vreemd gedroeg. Hij had een grote tenniszak bij zich.’

‘Walter is een fenomeen’, zegt de politie. Hij heeft het woord ‘recidivisme’ een nieuwe dimensie gegeven. ‘Normaal gezien gebeurt er gemiddeld een kerkdiefstal per week. Maar als Walter vrij is, verdubbelen die cijfers. Meestal zit hij na zes of acht maanden opnieuw in de gevangenis.’

Waarom gaan de kerken dan overdag niet op slot?

‘Dat zou weinig oplossen’, zegt de politie. ‘De helft van de kerkdiefstallen gebeurt als ze gesloten zijn. De buit is dan ook veel groter omdat ze meer tijd hebben.’

Walter is niet dat soort dief, staat in zijn dossier. Hij opereert als de deuren open zijn. Altijd alleen, ook. Een eenzame dief. Tegen de rechter legde hij ooit zijn werkwijze uit: ‘De gestolen spullen verkoop ik meteen door. Ik trek naar de Zavelmarkt in Brussel of bied de beelden aan bij particulieren.’

Zijn dossier zit vol hilarische passages. Zoals die keer in de rechtbank, toen hij zich moest verantwoorden voor de diefstal van een jezusbeeld uit de kerk van Haasdonk.

‘Waarom, Walter?’, vroeg de rechter.

‘Dat weet ik ook niet’, antwoordde Walter. ‘Dat beeldje was niets waard. Het zat zelfs vol wormgaten. Had ik dat geweten, ik had het niet gestolen.’

‘Het ging inderdaad om een replica, Walter. Dat kwam omdat jij zes jaar geleden het originele beeld gestolen hebt.’

Ze kennen bij de politie dan wel het palmares van Walter B., maar niet wie hij echt is. Niemand weet dat, zo lijkt het wel.

Walter B. heeft geen vast adres. Officieel is hij een landloper. Een van de laatste plaatsen waar hij verbleef, was het hotel Chemin de Fer, een eensterhotel aan het station in Tongeren. Maar daar willen ze niets over hem vertellen. De bazin houdt haar wijsvinger voor haar mond. ‘Ik zeg niets.’ Ze wijst me de deur. Wanneer ik opkras, roept ze me na: ‘Hoe gaat het met Walter? Doe hem de groeten.’

Een aalmoezenier, die hem gekend had in de gevangenis, zegt: ‘Ik kan niets, maar dan ook niets slechts over Walter zeggen.’

Zelfs voor zijn eigen advocaat is Walter B. een beetje een mysterie. Hij gaat hem weleens bezoeken in de gevangenis. Elke keer ziet hij een beminnelijke man, totaal niet agressief. Ooit was hij schrijnwerker. Lange tijd had hij het rechte pad bewandeld, maar ’toen moet er iets gebeurd zijn’. Sindsdien is hij kerkdiefstallen gaan plegen, alleen maar dat. Nooit is hij voor iets anders veroordeeld. Hij doet ook geen enkele moeite om iets te ontkennen. Na de zoveelste diefstal zegt hij:

– ‘Ja meester, je weet wat er gebeurd is.’

– ‘Maar waarom toch, Walter?’

– ‘Ik weet het niet. Elke keer zeg ik tegen mezelf: ik mag het niet doen. Maar het gebeurt toch.’

Walter laat zich gemakkelijk betrappen, zegt zijn advocaat. ‘Hij valt natuurlijk op in de kerk, omdat hij er met die tenniszak uitziet als de zeventigjarige John McEnroe. Best wel komisch, maar het wijst er wellicht op dat hij van geen hout pijlen meer weet te maken. Vroeger, als het winter werd, pleegden landlopers weleens een diefstal: dan werden ze naar de landloperskolonie in Wortel gestuurd. Jammer genoeg bestaat die niet meer.’

Er was maar één iemand die het verhaal van Walter kan schrijven, besefte ik al gauw. Hem opzoeken in de gevangenis bleek onmogelijk, dus stuurde ik hem een brief. Een week later zat er post in de bus. Afzender: de Gevangenis, Sint-Jacobsstraat 26, 9200 Dendermonde.

Beste Stijn,

Goed je brief ontvangen. Dank je wel. Ik schaam mij dat ik zo diep gevallen ben, dat is de eerste keer dat me dit overkomt. De laatste dertig jaar heb ik twintig jaar in de bak gezeten. Mensen aan wie ik antiek verkocht, kennen mij niet meer. Tot ik weer vrijkom, dan zullen ze er staan: Walter, heb je een stuk antiek voor mij? Ik stop ermee als ik vrijkom. Ik ben 76, ik wil nog iets van mijn leven maken.

Walter.

Het was het begin van een lange conversatie. Vijf maanden stuurden we elkaar elke week een brief. Hij vertelde over zijn verleden en diefstallen. Maar ook over hoe hard het leven in de gevangenis is. ‘Het eten is hier slecht en mijn moed op. Alles in de gevangenis draait om geld.’ Een paar keer vroeg hij me ook om steun. ‘In ruil krijg je een mooi beeld in steen van mijn oma uit 1790. Je bent mijn vriend, Stijn, ik vertrouw je.’

‘Waarom vertrouw je me, Walter?’, vroeg ik. ‘We hebben elkaar nog nooit gezien.’

‘Ik sta er helemaal alleen voor’, antwoordde hij. ‘Ik heb geen vrienden of vriendin meer. Alleen nog een broer en een zus, maar die kennen mij niet meer.’

Uiteindelijk ging hij in op mijn aanbod om een verdedigingsrede te schrijven. Eén keer, daarna nooit meer. Wat volgt, is een compilatie van talloze brieven. Het is zijn apologie, de biecht van een kerkdief.

Beste Stijn,

Ik ben geboren op 20 januari 1938 in Oostrozebeke. Mijn vader was landbouwer. Een harde en strenge man, maar hij zag zijn kinderen wel graag. Moeder was een lieve vrouw. Ze gaf vlees, boter en melk weg aan de armen. Allebei deden ze er alles aan om ons een goede opvoeding te geven. Tot mijn veertiende ging ik naar school. Na de schooluren werkte ik op de boerderij. Op mijn vierentwintigste ben ik getrouwd met een schat van een vrouw. Een naaister van trouwkostuums, ze was wat ouder dan ik. Intussen verdiende ik de kost als schrijnwerker: ik maakte meubelen, kasten, tafels, bedden…

Het waren heerlijke jaren, de tijd vloog voorbij. In 1965 bouwden we een mooi en vrij groot huis. Maar toch voelde mijn vrouw zich eenzaam. Ze wou kinderen, maar dat zag ik niet zitten. Ik begreep het ook niet goed: ik werkte als een paard en zorgde voor haar, maar dat was blijkbaar niet voldoende. De liefde verwaterde, maar we bleven elkaar trouw tot 1977. Na het werk ging ik uit en zag een andere vrouw, die ik nog kende uit mijn legerdienst. En ja, ik ging over de schreef. Ik kreeg een dochter Heidi. Toen ze in onze stad kwamen wonen, is mijn vrouw dat te weten gekomen.

In die dagen gokte ik op paarden. Overal ging ik naar het paardenrennen, van Oostende tot Kuurne. In 1977 had ik geluk: ik won 250.000 frank met mijn nonkel Paul. Achteraf bekeken het begin van alle ellende. Ik wou altijd maar meer geld en rijk worden. Daarom heb ik mijn eerste kerkdiefstal gepleegd: in maart 1978 was dat. Ik besefte niet dat ik ook geld kwijtraakte, dat ik alles aan het verliezen was.

In 1983 wilde mijn vrouw scheiden, dat kind en de diefstallen waren er te veel aan. In de gevangenis kreeg ik geen bezoek van haar. Dat deed pijn, want ik werkte als een gek om wat geld bijeen te krijgen: 28.000 frank, allemaal voor haar. Maar ze wou het niet. Haar familie was ertegen dat we nog contact hadden. Toch hield ze nog van mij, dat weet ik zeker. En ik van haar. Toen we scheidden, stonden we hand in hand in de rechtbank. ‘Wat komen jullie doen?’, vroeg de rechter. ‘Trouwen of scheiden?’

Toen is de miserie pas echt begonnen. Ik was niet alleen mijn vrouw kwijt, maar ook mijn job. Mijn baas wilde me niet meer omdat ik in de gevangenis gezeten had. Daarna was het moeilijk om werk te vinden. Mijn vader heeft me wel een tijdje financieel gesteund, waardoor ik in goedkope hotelkamers kon logeren. Maar ook dat kon niet blijven duren. Zo begon ik meer en meer kerkdiefstallen te plegen om te overleven. Moeilijk was dat niet. Ik stapte gewoon de kerk binnen – in die tijd waren ze nog bijna allemaal open. Altijd kwam ik wel naar buiten met iets: een kandelaar, een beeld of een engel.

Ik heb zowat alle gevangenissen vanbinnen gezien: Merksplas, Leuven, Brugge, Ruiselede. Die laatste was de beste gevangenis (een open inrichting, bedoeld voor gevangenen die niet vluchtgevaarlijk zijn, nvdr). Ik werkte er hard. Voor alles wat ik deed, kreeg ik een schouderklopje. Wat een verschil met bijvoorbeeld Brugge, waar ik later zat: ze waren er heel streng, net een kindertuin.

De dagen dat ik niet in de gevangenis zat, bracht ik door op straat. Naar het OCMW gaan was geen optie, want ze vragen daar een adres. ‘Zoek eerst een plaats om te wonen, laat dan iets weten…’ Dus trok ik door Vlaanderen. In de zomer sliep ik buiten of in een oud leegstaand huis. Een hard leven, want ik heb het altijd belangrijk gevonden om er proper uit te zien. Ik waste me wel elke dag, in de beek of in de wc. Af en toe werkte ik voor mensen die me vertrouwden. Ze gaven me wat eten en af en toe een vest of een trui. Maar even vaak zat ik met een kat of een hond op de stoep te bedelen. De mensen die van dieren hielden, stopten mij wat centen toe. Alleen van een kind kon ik geen geld aannemen.

Een enkele keer heb ik weleens aangeklopt bij een pastoor, maar geen cent kreeg ik van hem. ‘Afzien is noodzakelijk om het beter te hebben in het hiernamaals’, zei hij. Het zette me aan om weer te doen als vroeger. Tot ik in 2004 50.000 euro won met de Lotto. Ik ging ermee naar Frankrijk, Nederland, Duitsland. Wat een leven was dat: ik ging altijd mooi gekleed, had geld op zak. En ja, een mooi meisje, daar was ik ook niet vies van. Geen jonge, maar echte vrouwen. Je moet ze wel weten aanpakken, Stijn: een bloempje geven, een snoepje, een drankje… Na acht maanden was alles op. Geld is goed als men rijk is, maar niet voor werkmensen. Je moet ermee kunnen omgaan, anders is het een hel. Toen ben ik weer begonnen met kerkdiefstallen.

Tot nu.

Ik weet dat mensen denken dat ik slecht ben. Maar ik bekende alles. Ik ben genoeg gestraft, soms erger dan voor een moord. Terwijl ik nooit mensen pijn deed. Ik bestal alleen de staat – wie niet? – en de kerk. En dan nog alleen als de deur open was, want geweld gebruikte ik nooit. Als de deur dicht was, deed ik zelfs geen moeite om te voelen of ze open kon. Dat was bij mijn eerste diefstal zo. En bij mijn laatste was het niet anders.

Groetjes,

Walter.

Er was iets wat ik niet begreep: waarom hij het altijd op de kerk gemunt had. Er waren vast sectoren waar meer te roven was.

‘Ik ben niet tegen het geloof, Stijn’, antwoordde hij in een van zijn volgende brieven. ‘Integendeel, ik geloof zelfs in God. Anders hou ik het hier in de gevangenis niet vol. Ik bid overal: in bad, op de wc of tijdens het lopen overdag. Dat geeft mij rust en hoop. Maar de kerk is iets anders. Lang geleden was ik misdienaar. Iets wat ik heel graag deed. In die oude kerken zag je overal goud, zilver, diamant. Vandaag zijn de jonge mensen gelukkig niet meer zo stom, maar vroeger kreeg de kerk alles van de mensen. Ze is rijk geworden door de mensen dom te houden. Geld, geld en nog eens geld: daar draait het om bij hen.

‘Vroeger, toen ik nog bij mijn vrouw was, kwam de pastoor eens bij me langs. Hij vroeg me een bijdrage te geven om een kloosterschool te bouwen. Dat kost veel geld, zei hij. Ik gaf hem vijfhonderd frank. Geef mij 300 frank terug, zei ik. “Je verdient meer dan genoeg, Walter”, antwoordde hij, en hij pakte die 500 frank uit mijn handen. Ik greep het geld terug en schopte hem buiten. Die school staat er nog altijd niet. De pastoor dronk niet alleen in de kerk wijn, maar ook in de cafés. Hij ging ook vreemd. Meer zeg ik niet, dat zou te ver gaan. Gelukkig is hij allang dood, goed zo!’

De brieven van Walter B. werden altijd maar langer en langer. Soms vijf, zes bladzijden. Alsof hij me iets wou duidelijk maken. ‘Ik heb nooit zomaar wat gestolen, Stijn’, schreef hij op een dag. ‘Vooraf documenteerde ik me goed: een schenking van een vader aan zijn zoon-pastoor, daar bleef ik af.’

Net zoals van moderne kunst. ‘Vijftien jaar geleden ging ik naar de tentoonstelling van een kunstenaar. Moderne kunst in zo’n oude kerk van 1605, dat vloekt. De man stelde mij een kunstwerk voor. 30.000 frank vroeg hij daarvoor. “Vind je het mooi?”, vroeg hij. “Ik zou het nog niet op mijn toilet hangen”, antwoordde ik. Woest was die man. “Kijk eens naar die muur, naar die eiken engel daar”, zei ik hem. “Dát is pas kunst. Dat kunnen alleen mensen uit 1605 maken, het is misschien wel 250.000 frank waard. “. Oneindig veel meer dan die rommel van u, dacht ik erbij. “Meneer, u kent niets van moderne kunst”, riep hij. “U bent een boer.”‘

Toch staan er heel wat heiligenbeelden op zijn erelijst: Sint-Godelieve uit Heule, Sint-Medard uit Balegem, Sint-Joris-te-paard uit Beernem…. Zijn meest beruchte diefstal is de bovenrib van Karel De Goede uit de Sint-Pieterskerk in Torhout. ‘Van de rib had ik moeten afblijven. Maar zulke dingen weet je pas als het te laat is. Ik dacht gewoon: mooi kistje. Wist ik veel dat daar de rib van Karel De Goede in zat.’

‘Maak je geen zorgen’, antwoordde ik hem. ‘Ik heb met de pastoor gepraat. De rib is allang terug in de kerk. Hij schenkt u vergiffenis.’

‘Zwijg me over pastoors’, schreef hij terug. ‘Ooit pikte ik twee kandelaars. Verkocht ze door en kreeg er 500 frank voor. Ik moest mij verantwoorden voor de rechtbank: vier maanden cel en 35.000 frank schadevergoeding. Dat was de prijs van de kandelaars, beweerde de pastoor. Toen ik weer vrij was, liep ik door de stad en plots zag ik de twee kandelaars die ik gestolen had. “Wat vraag je daarvoor?”, vroeg ik aan de antiquair. “20.000 frank”, antwoordde hij. Ik wist niet wat ik hoorde: razend was ik! Die pastoor had mij opgelicht! Ik terug naar zijn kerk en ik stal twee nieuwe kandelaars. Weer naar die antiekhandelaar. “Voila”, zei ik, “dit zijn dezelfde kandelaars. Hoeveel krijg ik hiervoor?” “12.000 frank”, zei hij. Toen ben ik naar mijn advocaat gestapt. Uiteindelijk heeft de pastoor mij 23.000 frank moeten terugbetalen. Woest was hij. “Je zult naar de hel gaan”, brieste hij. “Daar zal ik dan veel priesters en nonnen tegenkomen”, riep ik.’

Wat is je mooiste diefstal, Walter?, vroeg ik hem op een dag.

‘Die bestaat niet, Stijn’, antwoordde hij. ‘Een diefstal is nooit mooi. De ontnuchtering komt snel. Stelen is nooit goed, het is een laffe daad. Mensen zeggen mij weleens: “Walter, blijf weg uit de kerk, er zijn andere manieren om je geld te verdienen.” Toen ik vroeger op de Zavelmarkt kwam: daar lagen allemaal dingen uit de kerk. Zijn die mensen ook allemaal gestraft? Tegenwoordig is stelen veel moeilijker geworden. Overal staan camera’s, die verpesten alles. En oude mensen doen de sacristie en het altaar op slot. Ook daarom ben ik het stelen beu. Tot de volgende keer, Stijn. Ps. Die volgende keer zal even duren. Ik heb geen geld meer voor postzegels. Binnen drie à vier weken is alles opgelost. Ik hoop dat u dat begrijpt. Dank voor alles en groetjes, Walter.’

In afwachting praatte ik met zijn advocaat. ‘Walter is nooit grondig onderzocht door een psychiater’, zei die. ‘Die moet wettelijk wel een verslag schrijven. Maar dat is dan twee bladzijden. Heel anders dan bij grote zaken. Daar worden alle middelen ingezet om een beeld van de beklaagde te schetsen. Niet voor Walter. De onderzoeksrechter zegt dan: “Ach ja, weer de Walter, hè.” Ook ik heb weinig mogelijkheden. Ik pleit pro Deo voor Walter. Maar ik kan moeilijk uit eigen zak een gereputeerde psychiater betalen om de rechtbank ervan te overtuigen dat hij eigenlijk aan kleptomanie lijdt.

‘Een rechter heeft een heel arsenaal aan straffen om iemand weer op het rechte pad te brengen. Alleen is Walter al zo vaak veroordeeld dat hij voor alle gunstmaatregelen niet meer in aanmerking komt. Het enige waar hij baat bij zou kunnen hebben, is een werkstraf. Maar de rechter ziet zijn strafblad en redeneert: wat gaat dat opbrengen? Hij is 76 en heeft geen gezin. Heeft die man nog een toekomst?’

Begin mei kreeg ik de laatste brief van Walter B. Er waren weer postzegels in de gevangenis.

Dag Stijn,

Volgend jaar kom ik vrij. Ik weet dat vooral de eerste maanden hard zullen zijn. Ik ben 76 jaar, bezit niets meer en heb 690 euro pensioen. In het dorp waar ik naartoe ga, zijn er oude huisjes te vinden die niet veel kosten. Dat is mijn laatste kans, anders sterf ik in de gevangenis.

Er is nog een geheim, maar dat geef ik niet prijs. Als ik vrijkom zal het goed van pas komen. Een slimme dief weet wat hij moet doen. Dat geheim zal zichzelf oplossen. Weet je nog dat ik je schreef dat ik in 1977 250.000 frank won? (…) Misschien heeft het daar wel mee te maken.

Overigens, heb jij ooit een grote liefde gehad, Stijn?

Ik heb mijn geluk met mijn voeten weggeschopt en kan het niet met mijn handen terugnemen. Dat kwelt me heel erg. Ik mis mijn vrouw nog altijd. Nooit meer was ik zo verliefd op iemand als op haar. Ze was lief, eerlijk en trouw. De vrouw van mijn dromen. Ik huil nog zeker een keer of twee per week voor haar. En als ik weer eens vrij ben, zit ik aan haar grafsteen.

Van 1962 tot 1983 waren we samen, dat vergeet je niet zomaar. Ze was erg diep gekwetst toen ik mijn eerste diefstal pleegde. Tien jaar geleden is ze gestorven, op 6 januari 2001. Ik zat in de gevangenis toen. Pas maanden later ben ik het te weten gekomen. Net zoals ik hier gehoord heb dat mijn bastaardkind dood is.

Ik bid tot God dat hij me nog een kans geeft, om wat geluk te krijgen als ik terug vrij kom. Hij steunt me veel. Begrijpt dat ik het wil goedmaken tegenover mijn vrouw. Hopelijk geeft hij me de kans om iets waar te maken dat nu eens geen kerkdiefstal is.

God, dank u wel alvast.

Groetjes,

Walter.

DOOR STIJN TORMANS, FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

De brieven van Walter B. werden altijd maar langer en langer. Soms vijf, zes bladzijden. Alsof hij me iets wou duidelijk maken. ‘Ik heb nooit zomaar wat gestolen’, schreef hij plots.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content