Youp van ’t Hek wil nog een keer knallen: ‘Bezorgt u mijn nummer aan koningin Mathilde?’

© © LINDA STULIC

Cabaretier Youp van ’t Hek schrijft wekelijks een column voor NRC Handelsblad. De grappigste, ontroerendste en scherpste columns uit de periode 2016-2020 heeft hij gebundeld in Als ik God was.

Ik wil sterven in het harnas, bij mijn vrienden in de kroeg, waar we lachen over vroeger, toen we dronken nooit genoeg. Ik wil opeens iets schreeuwen, dus ik klim op het biljart, roep iets vaags over het leven en dan, dan stopt mijn hart.‘ Op 22 februari 2020 zingt Youp van ’t Hek Sterven in het harnas nog een laatste keer in het Koninklijk Theater Carré. Het is de slotavond van zijn show Met de kennis van nu. Twee weken later ligt de cabaretier in het Academisch Medisch Centrum (AMC) van Amsterdam. Covid-19 doet zijn hart bijna stoppen. In Als ik God was schrijft hij over dat ziekenhuisverblijf: ‘Iedere avond voor ik ging slapen, vroeg de verpleging of ze nog iets voor me konden betekenen. “Een klein dansje”, zei ik dan. Vervolgens kreeg ik van de dames een aai over mijn kale bol en wensten ze me welterusten. Maar die zondag kwamen ze met zijn vieren mijn kamer in, startten op een computer de muziek en dansten de macarena. Bloedmooi ingestudeerd en daardoor prachtig gelijk. De zoute tranen biggelden over mijn wangen.’

Wanneer we Van ’t Hek aan de telefoon krijgen – ‘Hallo, België! Hoe gaat het ginds? Zijn de cafés bij jullie ook nog potdicht?’ – en hem naar dat ‘optreden’ vragen, gulpt het verhaal eruit.

Youp van ’t Hek: ‘Ik had de bedenkelijke eer om de corona-afdeling te openen in het AMC en belandde net niet op de intensieve zorg. De besmettingscijfers stegen, het zorgpersoneel kwam handen tekort. Op mijn laatste avond daar vroeg de verpleegster me opnieuw of ze nog iets kon doen. Ik antwoordde, zoals steeds, ‘een klein dansje’. Toen kwamen vier verpleegsters de kamer in! In hun maanpakken dansten ze voor me. Het was voor iedereen een uitlaatklep. Even dansen te midden de ellende. Daar gaat het leven om.’

Ik ben ook gewoon een mens die niet deugt.

In 2015 vroeg u koningin Mathilde ten dans. Zij weigerde. Dat vertelde u in een column.Hebt u intussen al met haar gedanst?

Youp van ’t Hek: Nee! U hebt nu mijn nummer. Bezorgt u dat even aan uw koningin? Ik ontmoette haar in april 2015. Collega-cabaretier Jochem Myjer speelde in Carré. Wanneer je in Carré speelt, logeer je in het chique Hotel Amstel. Hij vroeg of ik kwam ontbijten. Natuurlijk! Ik wandel het hotel binnen. Er staat een deftige familie. Geen idee hoe maar ik kegel de moeder zowat omver. Ik grijp haar bij het middel en plots staan we in een danshouding. ‘Wilt u dansen?’ Nee, dat wilde ze niet. Toen ik haar losliet, zag ik de brace om haar knie. ‘Oei, wat is er met uw knie gebeurd?’ vroeg ik. ‘Het is niks’, stamelde ze. Jochem zag het gebeuren. ‘Weet je wie je overhoop liep?’ Nee, ik had haar niet herkend. Is haar knie genezen?

Helemaal.

Van ’t Hek: Dan kan ik eindelijk met haar dansen!

Misschien tijdens de tournee van uw allerlaatste show?

Van ’t Hek: Dat is een uitstekend plan. In december speelde ik al mijn laatste oudejaarsconference, Korrel zout. Nu werk ik aan nieuwe liedjes waarmee we binnenkort een nieuw album opnemen, en vervolgens start ik de voorbereidingen voor mijn allerlaatste show, waarmee ik langs alle mij vertrouwde zalen in Nederland én in België zal reizen.

Dat wordt een bommetje melancholie.

Van ’t Hek: Het wordt nog een keer lekker brutaal – altijd brutaal blijven, die levensles gaven mijn jongere boer Tommie en ik elkaar – knallen tegen de wereld. Op 28 februari 2024 word ik zeventig. Dan speel ik nog één keer in Carré. Ik heb vijftig jaar de droom geleefd die ik kreeg toen ik op 17 december 1963 Toon Hermans zag in Carré. Hij speelde de show Pijpenstelen. Dat wil ik later doen!, flitste het door mijn kopje. Intussen heb ik meer dan genoeg in de file gestaan voor die droom. Na 28 februari 2024 blijf ik wél schrijven.

U schrijft al columns voor het NRC Handelsblad sinds 1988. Vormden zij de research voor de shows?

Van ’t Hek: Als ik over de zoveelste politieke farce van Mark Rutte schreef – die ondanks de val van zijn regering op een wonderlijke manier overeind blijft en de natie met uitgestreken gezicht blijft toespreken over de corona-ellende – dan kon het gebeuren dat zo’n farce in de conference verzeilde, maar meestal probeer ik dat te vermijden.

Ik hou van dobbelen en ik gooide vooral zessen in mijn leven.

Bent u een wereldverbeteraar?

Van ’t Hek: Ik ben ook gewoon een mens die niet deugt. Mijn columns vormen een persoonlijke, vrolijke kroniek over het leven op onze zieke wereld vol ontevreden mensen. Ik schaaf aan mijn zinnen tot ze dansen én tot ze de hoofden van de lezers doen dansen. Ik probeer de mensen zachtjes wakker te schudden. Als de politiek weer eens uitblinkt in wereldvreemdheid of het koningshuis in graaien, dan moet ik daarover schrijven. Maar als op de begrafenis van een goede vriendin een halfuur durende speech van haar twintigjarige kleinzoon de tranen over mijn wangen doet stromen van ontroering én van het lachen, dan schrijf ik dat veel liever neer. En ik weet onderhand dat sommige dingen nooit te verbeteren zijn. Israël en Palestina zullen nooit vrede sluiten met elkaar. Ik ben te oud om dat nog te geloven.

In 1993 zong u Meneer Alzheimer voor uw moeder. Daarin zegt u ‘ik ben niet oud’. Intussen bent u het wel. Plant u een nieuw lied voor Meneer Alzheimer?

Van ’t Hek: Meneer Alzheimer zit me op de hielen, maar hij krijgt geen nieuw lied. Mijn lieve moeder liep helemaal leeg. Niets wist zij nog op het einde van haar leven. Gelukkig besefte ze dat niet meer. De tijd waarin ze besefte dat ze haar leven vergat, was het pijnlijkst.

‘Maar het is je plicht om gelukkig te zijn’, vertelde de Italiaanse schrijver Sandro Veronesi in 2015 aan De Groene Amsterdammer.

Van ’t Hek: Dat klopt. Al is het des mensen om pas achteraf te beseffen hoe gelukkig je was. Ik hou van dobbelen en ik gooide vooral zessen in mijn leven. In elke column en elke show wil ik het publiek een tijd vol zessen geven. Ik trek hen even in mijn universum, waarin we samen boos of ontroerd zijn maar vooral schaterlachen om de zieke wereld.

Als u God was, kon u de wereld genezen.

Van ’t Hek: God bakt er ook niet veel van. Die titel van de bundel is mijn antwoord als een ongeneeslijk ziek mens me een briefje of een kaartje stuurt. ‘Uw grappen verbeteren en verlichten het lijden’, schrijven ze. Ik antwoord altijd: ‘Als ik God was, zou u zelfs niet hoeven te verbeteren want u zou niet ziek geworden zijn.’ Maar goed, niemand is God.

Sinds mijn eerste oudejaarsconference eindig ik elke show met het lied Niemand weet hoe laat het is. ‘Leef je leven alsof het je allerlaatste uur is‘, zing ik. Ooit stopt het. Dat leerde mijn vader me. Hij ging met pensioen en zei rustig: ‘Zo gaat dat, jongen.’ In 2024, na vijftig jaar spelen, is het over. Zo gaat dat. En ik zal met jullie koningin gedanst hebben. In Gent. Ik hou van die stad. ‘Macarena met Mathilde’, in Vooruit of in café Charlatan. U regelt dat?

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content