Hij had het de laatste tijd erg druk met de strijd tegen het terrorisme en de oorlog om Afghanistan. Maar tussendoor stelde Rik Coolsaet toch ‘België en zijn buitenlandse politiek’ voor. Een standaardwerk over 170 jaar diplomatieke geschiedenis.

Amper drie jaar na de eerste uitgave van ‘België en zijn buitenlandse politiek’ stelt professor Rik Coolsaet al een herziene en aangevulde druk voor van wat ondertussen een standaardwerk van onze diplomatieke geschiedenis is geworden. ‘De eerste versie ging tot 1990, het einde van de Koude Oorlog. Ik wou de volgende tien jaar snel meenemen omdat ik die grotendeels zelf heb meegemaakt in de Belgische regering, op de kabinetten van Defensie en Buitenlandse Zaken. Ik heb nog toegang, ik weet met wie ik moet praten, ik herinner me nog dingen. Het was een kans: andere wetenschappers moeten dertig jaar wachten tot de archieven opengaan. Maar ik wou ook zien in welke mate de aandrijfriemen van de diplomatie nog dezelfde zijn als in de periode voor 1990, voor de val van het communisme.’

Het grote publiek kent Rik Coolsaet vooral als de man die internationale conflicten op televisie rustig vanonder zijn snor van commentaar voorziet. Sinds 11 september heeft hij het bijzonder druk gehad. Coolsaet doceert internationale politiek aan de Universiteit Gent. Hij formuleert goed en behoudt altijd het overzicht. Omdat diplomatie zich niet in het luchtledige afspeelt, vertelt zijn boek ook het verhaal van hele tijdsgewrichten. Een spannend relaas, jazeker.

EEN IDEE VAN SPAAK

Coolsaet stelde jaren geleden al een raster op van wat diplomatie, volgens hem, drijft. Dat zijn de behartiging van economische belangen, de binnenlandse politiek, de ideologie en het streven naar veiligheid. Die vier zijn niet altijd tegelijk actief, vaak wordt pas achteraf duidelijk dat ze er waren en de doorslag hebben gegeven. Een rode draad in het Belgische buitenlandse beleid, stelt Coolsaet vast, is bijvoorbeeld de behartiging van commerciële belangen. Maar is dat niet een redenering die altijd en voor alle landen opgaat?

‘Ja,’ zegt Coolsaet, ‘in die zin dat het in de 19de eeuw om de belangen van een kleine groep ging en later om de welvaart van een hele gemeenschap. Neem nu Bill Clinton. Tot verbazing van Amerikaanse commentatoren was die in het begin van zijn presidentschap zoveel met de economie bezig dat hij zelfs de eerste president van de mondialisering werd genoemd. Uit vergelijkend onderzoek blijkt echter dat alle westerse landen op dat moment precies hetzelfde hebben gedaan om de recessie te bezweren. Ook in België werd de structuur van het departement van Buitenlandse Zaken veel meer op de commerciële belangen van het land afgestemd.’

‘Alleen kwam het daarna bij ons tot een breuk. Omdat er in 1999 stappen in de staatshervorming nodig waren, werd de hele exportpromotie naar de gewesten doorgeschoven. In de internationale context was dat een absurde beslissing. Dat geldt trouwens ook voor de opsplitsing van de ontwikkelingssamenwerking: niemand heeft zich de vraag gesteld of de coöperatie daarbij wel gebaat was.’

‘Dat verhaal is eigenlijk een schoolvoorbeeld van een andere basisstelling in mijn boek. Om een gedachte van Carl von Clausewitz te parafraseren: de buitenlandse politiek is de voortzetting van de binnenlandse met andere middelen. De diplomatie is niet met een waterdicht schot afgescheiden van wat er in het binnenland op politiek vlak gebeurt.’

Toch kan een klein land op zijn manier meespelen in het concert van de groten. Zo bedacht Paul-Henri Spaak in het midden van de jaren vijftig dat kleine landen de organisatie in supranationale instellingen kunnen gebruiken als een wapen om sterker te worden. Dat was niet vanzelfsprekend. België was als land dat leeft van de export wel altijd voor vrijhandel geweest, maar het was beducht om bevoegdheden uit handen te geven. Het had altijd een onafhankelijke koers gevaren.

‘Je kunt bij Spaak allerlei bedenkingen maken,’ zegt Rik Coolsaet, ‘maar hij heeft wel de grote verdienste dat hij besefte dat we ons voordeel konden doen met een Europese constructie. De katholieke regeringen die het in het begin van de jaren vijftig voor het zeggen hadden, waren eigenlijk niet zo dol op de EGKS, de organisatie waarmee de Europese integratie begon. Ondanks de mythe die daarover vandaag wordt verteld, waren de rechterzijde en de werkgevers niet zo voor een Europese idee waaraan ze bevoegdheden moesten afstaan. Ze begrepen niet dat de EGKS eigenlijk een politieke doelstelling had.’

‘Spaak begreep dat wel. Hij wist dat als kleine en grote landen dezelfde bevoegdheden afstaan, grote landen daarbij in absolute termen meer verliezen. Hun pressiemiddelen op kleine landen verminderen. Als de krachtsverhoudingen dan ook nog eens in gekwalificeerde meerderheden worden verankerd, kan de brute macht van de groten niet meer spelen _ zoals dat tot in het interbellum het geval was. Door macht af te staan, win je dus als klein land aan invloed. De strijd die Guy Verhofstadt vorig jaar op de Europese top in Nice een nacht lang leverde voor betere gekwalificeerde meerderheden voor de kleine landen paste zo perfect in een Belgische traditie.’

EUROPESE WAARDEN

Diplomatie en buitenlands beleid zijn geen vanzelfsprekend mechanisme en ze worden niet beoefend door robotten. Het komt erop aan je te laten meedrijven door de stroom des tijds, wist de Duitse kanselier Bismarck in de 19de eeuw, maar je mag toch niet vergeten behendig te manoeuvreren. Dat deed Pierre Harmel in de jaren zestig, met een politiek van ontspanning tussen Oost en West waarover twintig jaar later nog werd gepraat.

‘De rol van Harmel kwam in feite hierop neer’, vertelt Coolsaet. ‘Met een actieve politiek van toenadering tussen Oost en West opende België een pad waardoor het voor Duitsland gemakkelijker werd om een eigen detentepolitiek ten aanzien van het Oosten te voeren. De idee was: als de hele NAVO naar ontspanning streeft, hoeft Duitsland niet te kiezen tussen het bondgenootschap en zijn eigen Ostpolitik. Dan deed het dilemma zich niet meer voor in die termen.’

‘Toen ik in 1988 adjunct-kabinetschef was bij Guy Coëme op Defensie, speelde er een vergelijkbaar probleem. Coëme verzette zich na lange discussies in de regering tegen een modernisering van de atoomwapens. Hij kon dat doen omdat wij via parallelle wegen wisten dat Duitsland ook met die kwestie worstelde. De Duitsers hoopten dat een ander land de deur op een kier zou houden, zodat het voor hen naderhand gemakkelijker zou zijn om ook van die modernisering af te zien. En zo is het ook gegaan: Duitsland is ons na drie maanden gevolgd.’

Rik Coolsaet was in de buurt toen België in de tweede helft van 1993 voorzitter was van de Europese Unie, waarvoor premier Jean-Luc Dehaene en minister van Buitenlandse Zaken Willy Claes zoveel lof kregen. Hun opvolgers Guy Verhofstadt en Louis Michel worden vandaag onder de kritiek bedolven. Het voorzitterschap is nu al mislukt, wordt gezegd. Verhofstadt werd in Gent door de grote drie van Europa voor schut gezet en Michel brengt het land voortdurend in verlegenheid met zeer ondiplomatieke, geriskeerde uitspraken.

Coolsaet oordeelt milder. ‘De beslissing van Verhofstadt om via een Verklaring van Laken het debat over de politieke finaliteit van Europa op gang te brengen, is van zeer groot belang. Het gooit de deuren open. Ik weet niet of de premier het zelf beseft, maar er is daarover sinds 1954 niet meer gediscussieerd. De verdienste van Louis Michel is dat hij zijn optreden tegen Jörg Haider, Silvio Berlusconi en Augusto Pinochet altijd gekoppeld heeft aan waarden. Hij droeg daarmee bij tot de discussie over wat Europa eigenlijk is.’

‘Maar bovendien, ook hier weer: de reactie van Michel tegen Haider was alleen mogelijk omdat Duitsland en Frankrijk daar op dat moment hetzelfde over dachten. Zijn tussenkomst bracht de kwestie op het Europese niveau. Ze verhinderde dat twee grote landen zich als bullebakken op het kleine Oostenrijk moesten storten. De kritiek op Verhofstadt en Michel is in die zin niet helemaal terecht. Dehaene maakte in 1993 hetzelfde mee: hij had op zeker ogenblik ook te maken met grotere landen die zich wilden manifesteren, zoals Verhofstadt onlangs in Gent. Wie het buitenlands beleid beoordeelt, mag niet vergeten van af en toe achterom te kijken.’

Hubert van Humbeeck

Rik Coolsaet, België en zijn buitenlandse politiek 1830-2000, Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 725 blz., 1498 fr. (OE 37,13).

Als kleine landen en grote landen evenveel afgeven, verliezen de grote meer.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content