Willy Bruggeman, hoofd van de operaties bij Europol, over de internationaal georganiseerde criminaliteit en de bestrijding ervan.

In 1993 verliet kolonel Willy Bruggeman de Belgische rijkswacht, waar hij hoofd van de operaties was. Hij trok naar Den Haag om er de Europol Drugs Unit (EDU) uit te bouwen.

Sindsdien zijn de bevoegdheden van Europol zo uitgebreid dat de 43 Europol Liaison Officers (ELO’s) van de 15 lidstaten van de Europese Unie jaarlijks ruim tweeduizend opzoekingen in de lidstaten op gang brengen, en zelf bijna tienduizend vragen van andere lidstaten beantwoorden. Dat gebeurt allemaal onder het toezicht van Willy Bruggeman.

Hoe ziet u de internationaal georganiseerde criminaliteit evolueren?

Willy Bruggeman: Ondanks alle inspanningen blijft het zeer moeilijk om een statistisch betrouwbaar beeld te krijgen van de grensoverschrijdende criminaliteit. De betrokken landen hanteren verschillende definities, tellen óf de daders óf de misdrijven, registreren soms misdrijven zonder aandacht te besteden aan het georganiseerd karakter ervan. Enzovoort. Daarom vermijd ik het begrip georganiseerde misdaad. Ik spreek liever over serious crime, zeg maar ernstige criminaliteit. Zo staat dat trouwens letterlijk in de Europese teksten vermeld. Van een misdaadorganisatie kan maar sprake zijn, als aan elf criteria is beantwoord. De Belgische definitie sluit daar grotendeels bij aan, maar is op bepaalde punten strakker.

Intussen zijn de overheid en de bevolking wel overtuigd dat georganiseerde criminaliteit een alledaags probleem is, ook al kan dit statistisch niet bewezen worden. Kwantitatief blijft dit soort criminaliteit in de meeste landen stabiel. Kwalitatief treden er wél grote veranderingen op, en die beïnvloeden de beeldvorming. Vooral de opmars van Oost-Europese misdaadorganisaties confronteert ons tegelijk met het grensoverschrijdend karakter ervan en met een differentiatie van hun activiteiten. Het optreden van internationale misdaadbendes wordt bovendien almaar gewelddadiger en technisch verfijnder.

Veiligheid blijft ook een Belgisch politiek thema. Hoe bekijkt u de Octopus-hervormingen van politie en justitie?

Bruggeman: De politiehervorming is in meerdere EU-lidstaten een continu proces. Vele landen zoeken naar de ideale oplossing. Jammer genoeg leren de lidstaten onvoldoende van elkaar. Zo ziet Nederland in dat het niet volstaat enkele topcriminelen te pakken om veiligheid te creëren. Het wil opnieuw de dagelijkse overlast bestrijden. In Groot-Brittannië, waar ze net als in België sinds geruime tijd pleiten voor community policing, groeit het besef dat het niet zo eenvoudig is om de bevolking bij het politiewerk te betrekken. Het zijn niet altijd de meest betrouwbare burgers die eraan willen meewerken en de privacy van iedereen lijdt eronder.

Daarbij komt dat politiediensten bepaalde preventietechnieken beter uit handen geven. Ook in dit verband moet het lokale niveau de kans krijgen zijn eigen boontjes te doppen en moet het federale echelon pas steun leveren als die echt gevraagd wordt. Precies deze benadering, bottom up in plaats van bottom down, zorgt ervoor dat men hervormingen makkelijker aanvaardt.

Hoe dan ook moeten in België de stammentwisten ophouden en enkele basisvragen opgelost geraken. De Octopus-plannen zullen constant geëvalueerd en bijgestuurd moeten worden. Meer dan ooit is er een multifunctionele benadering nodig. En daarvoor zou een klankbord-groep van burgemeesters, magistraten, politiemensen en andere veldwerkers met gezond verstand kunnen zorgen. Zoniet zullen de hervormingen slecht verteerd worden. En zal de burger nog bozer worden.

Waardoor wordt de bestrijding van de internationale criminaliteit vooral gehinderd?

Bruggeman: De nieuwste telecommunicatiemiddelen, zoals gsm, sateliettelefoons, coderingsapparaatjes en internet, baren ons grote zorgen. Verder blijven de verschillen tussen strafrechtsystemen binnen de Europese Unie ons verrassen. Dit alles vraagt een verdere harmonisering.

En dan is er de taakomschrijving van de Europese Commissie zelf. Het Verdrag van Amsterdam van 1 mei hevelt een deel van de bevoegdheden voor asielbeleid, immigratie, buitengrenzen en gerechtelijke samenwerking in civiele zaken, over van de zogeheten derde pijler van het Verdrag van Maastricht van 1992 naar de eerste pijler. Omdat dat gemeenschappelijke materie wordt, krijgt de Europese Commissie nieuwe opdrachten. Ofwel wordt een commissaris en een Directie-Generaal (DG) uitsluitend verantwoordelijk voor de aangelegenheden van Justitie en Binnenlandse Zaken in de derde pijler, en een andere commissaris en een Directie-Generaal voor de aangelegenheden in de eerste pijler. Ofwel neemt één enkele commissaris de twee betrokken Directies-Generaal voor zijn rekening. Ofwel gaat de bevoegdheid over de eerste en de derde pijler naar een en dezelfde commissaris. Theoretisch zou dit de beste oplossing zijn. Maar de soevereiniteitsreflex is nog zo groot dat alleen een zogeheten horizontale samenwerking doorheen de pijlers realistisch is.

Anderzijds betreur ik dat het Verdrag van Amsterdam de Europese gerechtshoven in Luxemburg en Straatsburg geen enkele bevoegdheid toekent om te oordelen over de maatregelen die de lidstaten treffen op het terrein van Justitie en Binnenlandse Zaken.

Ook de ontwerp-Overeenkomst over Wederzijdse Rechtshulp zou het Europees Gerechtshof in Luxemburg bevoegd kunnen maken voor Justitie en Binnenlandse Zaken. Het document wordt wellicht in het najaar ondertekend. De ontwerp-Overeenkomst voorziet dat de lidstaten de rechtshulpverzoeken van andere lidstaten moeten uitvoeren without undue delay – zonder onnodig uitstel. Er is echter geen enkele supranationale gerechtelijke instantie die een talmende of onwillige lidstaat kan sanctioneren. Tenzij het Europees Gerechtshof die bevoegdheid zou krijgen.

Europol krijgt steeds meer bevoegdheden. Maar wat gebeurt er met het 85-jarige Interpol?

Bruggeman: Beide organisaties hebben hun reden van bestaan. Naast Europol zal er altijd een wereldwijde organisatie nodig zijn die zogeheten harde informatie, zeg maar niet-vertrouwelijke gegevens, wereldwijd uitwisselt. Als bepaalde lidstaten van de Europese Unie binnen Europol willen samenwerken om ook de zachte informatie uit te wisselen, die voor een bepaald gerechtelijk onderzoek cruciaal maar delicaat is, dan kan dit Interpol en zijn 177 leden alleen maar ten goede komen. Interpol blijft voor sommigen niet meer dan een amicale van politiediensten. Mede daarom moeten onze wederzijdse relaties, volgens artikel 42 van de Europol Conventie, in een samenwerkingsverdrag geregeld worden. Beide organisaties kunnen er alleen maar sterker van worden.

Wordt Europol ooit een soort Federal Bureau of Investigation (FBI) met echt supranationale bevoegdheden?

Bruggeman: Zolang er geen Europees strafrecht en geen Europees rechtssysteem bestaat, moeten wij niet dromen. Laat ons eerst de bestaande instrumenten verder uitbouwen. De bestrijding van mogelijke euro-vervalsingen zal een test zijn om uit te maken hoever de EU-lidstaten willen gaan in de oprichting van een Europese politiedienst. De aanpak van de euro-valsmunterij behoort echter tot de derde pijler en daarbij krijgen, behalve Europol, nog twee Europese organisaties een rol toegewezen. Het Office pour la Lutte Antifraude (OLAF) – het vroegere UCLAF – wil instaan voor de preventie en het initiatiefrecht namens de Commissie. Terwijl de Europese Centrale Bank (ECB) alle technische aspecten voor haar rekening wil nemen. Europol zal echter de concrete politiële en gerechtelijke bestrijding van de euro-vervalsingen coördineren. Nogmaals stelt zich de vraag hoeveel soevereiniteit de lidstaten willen afstaan om de grensoverschrijdende criminaliteit gemeenschappelijk te bestrijden.

Frank De Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content