BEESTENBOEL

Dirk Draulans © CHEESE! photography

Bioloog Dirk Draulans zoomt elke week in op een opvallend specimen in de Vlaamse natuur – de mens uitgezonderd. Deze week: de pladijs.

Platvissen zoals de pladijs hebben een bizarre eigenschap: hun larven zien eruit als een ‘normale’ vis. Ze zwemmen rechtop, en hun ogen staan aan beide kanten van hun kop. Maar bij het opgroeien ondergaan ze een gedaanteverandering. Een van de ogen verschuift naar de andere kant en komt uiteindelijk boven het andere te staan. Bij pladijzen en tongen liggen beide ogen aan de rechterkant, bij schartongen en tarbotten aan de linkerkant.

Het lijkt logisch dat in de loop van de evolutie vissen met een uitgesproken schijfvorm zouden proberen of ze op de bodem konden gaan liggen in plaats van rond te zwemmen, zodat ze zich in het zand konden verstoppen. Daardoor zouden ze minder makkelijk opgemerkt en opgegeten worden (wat niet belet heeft dat de mens ze meedogenloos beviste en zelfs overbeviste).

Vissen zijn dus platvissen geworden doordat ze zich een nieuwe levensstijl aanmaten. Omdat het oog aan de onderkant geen nut meer had, zorgde het proces van natuurlijke selectie ervoor dat het geleidelijk naar de bovenkant migreerde. Soms doktert de natuur oplossingen uit die zo vernuftig zijn dat je alleen met verbazing kunt kijken naar zoveel innovatieve kracht.

De pladijs is een van de vaakst gegeten vissen in ons land, maar hij is het slachtoffer van de vreemde kronkels van de visserijwetgeving. Vroeger werden gevangen vissen die vissers niet interessant vonden of die door de regelgeving op vangstquota niet aan land mochten worden gebracht, weer in het water gegooid. Dat was een zegen voor zeevogels, die massaal vissersboten volgden en de dode of halfdode vissen maar voor het grijpen hadden. Voor de vispopulaties was het echter nefast. Daarom beslisten Europese instanties dat vissen niet meer teruggegooid mogen worden tenzij ze een hoge overlevingskans hebben als ze weer in het water belanden – die vermaledijde achterpoortjes in de regelgeving toch altijd.

Wetenschappers van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) ontwikkelden een ‘reflextest’ om na te gaan of pladijzen kunnen worden teruggegooid. Vorig jaar zouden er in de Noordzee bijna 9 miljoen gevangen pladijzen weer overboord zijn gezet. Hoe vitaler een vis na de vangst is, hoe groter de kans dat hij het teruggooien overleeft. Als je een pladijs met de kant zonder ogen naar boven legt, en hij slaagt erin zich om te keren, zou hij een grote overlevingskans hebben. Maar zelfs dan hangen de kansen af van de omstandigheden: soms overleefde gemiddeld 50 procent van de teruggegooide vissen, soms amper 3 à 5 procent. Sommige analisten menen dat die gegevens volstaan om het overboord gooien te verantwoorden, op voorwaarde dat de visvoorwaarden overlevingskansen bevorderen (zoals kortere sleepperiodes, waardoor de vissen minder lang in de netten zitten).

In Nature Communications waarschuwden wetenschappers voor mogelijk dramatische gevolgen van de klimaatopwarming voor onze pladijsvisserij. De Noordzee warmt sneller op dan het aardgemiddelde, waardoor de pladijs met veel hogere temperaturen te kampen krijgt dan hij gewoon is. Naar kouder water migreren is geen optie, want dan komt hij in dieptes terecht waar hij niet voor gemaakt is. Het valt dus te vrezen dat de klimaatopwarming het verspreidingsgebied van de pladijs zal beperken. Ook dat is geen goed nieuws voor de visserijsector.

Een ‘reflextest’ moet bepalen of een pladijs die gevangen werd teruggegooid mag worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content