De vedetten van de Champions League-finale zullen het niet graag horen, maar winnen heeft in internationaal topvoetbal steeds meer met economische belangen en steeds minder met talent te maken.

Vijftig jaar geleden, toen Pele zijn eerste contract tekende, verdiende hij amper tien euro in de maand. Wayne Rooney is negentien, en de striker van Manchester United heeft een contractueel jaarsalaris van bijna 6 miljoen euro. En dat is nog maar een fractie van wat David Beckham vangt (32 miljoen per jaar). Of Zinedine Zidane (20 miljoen). Of Ronaldo (18 miljoen). Of Raúl en Ronaldinho (elk 12 miljoen). Of Oliver Kahn en Michael Owen (11,5 miljoen). En toch gaat het allang niet meer om onversneden talent alleen.

In een mum van tijd is het moderne topvoetbal een economische sector geworden, waarin prestaties niets meer zijn dan een middel om kleren te verkopen, vastgoedprojecten van de grond te krijgen of warenhuizen in stadions te laten draaien. Volgens de cijfers van Forbes Global, een Amerikaans zakenblad, haalt Manchester United nog amper een derde van zijn 315 miljoen euro omzet uit ticketverkoop – het leeuwendeel komt uit dure sponsordeals en televisierechten. En Man U is toch met voorsprong de hipste club in voetballand. Het nummer twee van het lijstje, Real Madrid, puurt 110 miljoen euro uit de verkoop van truitjes, petjes en sjaals – bijna 40 procent van de totale omzet.

Voetbalgeld blijft durfkapitaal, maar de meeste investeerders varen niet blind: de zakelijke logica heeft sinds lang het groene gras veroverd. Voorzitters die tonnen geld in alleen maar voetballers investeerden, hebben vaak niets bereikt – kijk naar Ken Bates van Leeds United, die in 2003 zichzelf en zijn club naar de rand van het bankroet investeerde. Of naar het Borussia Dortmund van Jan Koller, dat na een paar jaar buitensporig investeren in voetballers vergeefs tracht om de eindjes aan elkaar te knopen.

Die les hadden de echte voetbaltycoons allang geleerd. Malcolm Glazer van Man U, Liverpools David Moores en zelfs Milans Silvio Berlusconi steken hun geld in multiprojecten waarin sportieve resultaten een belangrijke maar geen cruciale rol spelen. Hun schoolvoorbeeld, de Russische oliemagnaat Roman Abramovich, die Chelsea de halve finale van de Champions League zag verliezen, heeft de voorbije drie jaar meer dan een half miljard euro in zijn club gepompt. Maar voor het geld hoefde zijn club de finale niet te halen: Chelsea Football Club haalt zijn return on investment met lucratieve sponsorovereenkomsten en een indrukwekkend vastgoedproject. In en rond het vernieuwde stadion van de ooit zieltogende voetbalclub zijn de hotels, restaurants en dure winkels aan het verrijzen.

Berlusconi noch Moores, toplui bij de finalisten van de Champions League 2005, zullen niet overdreven juichen of zeuren bij winst of verlies van de miljoenen euro’s premie voor de ploeg die de Champions League wint. Milan (270 miljoen euro omzet bij 8 miljoen verlies in 2004) noch Liverpool (170 miljoen omzet, 57 miljoen winst) heeft het geld nodig om zijn begroting te doen kloppen. Hoogstens zal de verliezende voorzitter een stukje feestgedruis missen – naar het schijnt is het lekker champagne drinken uit de beker met de grote oren.

Frank Demets

Voetbalgeld blijft durfkapitaal, maar de investeerders varen niet meer blind.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content