De Belgische koningin Astrid ging Grace Kelly en prinses Diana vooraf. In Astrids tragische dood in 1935 kwam een modern verlangen naar glamour en sensatie naar boven.

Het was onmogelijk om niét te weten dat de Britse prinses Diana op 30 augustus 1997 bij een auto-ongeval om het leven was gekomen. Toch waren de reacties op Diana’s dood niet zonder voorgaande. Dat bewijst wat er gebeurde toen de Belgische koningin Astrid in 1935 verongelukte. De van oorsprong Zweedse prinses Astrid trouwde in 1926 met de Belgische kroonprins Leopold. De eerste tijd verscheen ze weinig in het openbaar. Ze vergezelde haar man op verre buitenlandse reizen, wijdde zich aan de studie van het Frans en het Nederlands (aanvankelijk sprak ze Engels met Leopold) en werd al snel in beslag genomen door de opvoeding van haar drie kinderen, Joséphine-Charlotte (1927), Boudewijn (1930-1993) en Albert (1934).

Nadat koning Albert op 17 februari 1934 in Marche-les-Dames bij een ongeval om het leven kwam, werd diens oudste zoon als Leopold III de vierde koning der Belgen. Astrid, toen 28 jaar, kreeg een hele reeks nieuwe, ceremoniële taken te vervullen, legde zich toe op goede werken, maar besteedde de meeste tijd nog aan haar jonge gezin; tenslotte kwam haar zoon Albert ter wereld nadat ze amper drie maanden koningin was geworden.

In augustus 1935 ging de koninklijke familie naar Zwitserland met vakantie, waar ze een villa huurde aan de oever van het meer van Luzern. In de ochtend van 29 augustus vertrokken Leopold en Astrid voor een autoritje doorheen centraal Zwitserland. Rond kwart over negen stuurde de koning de Packard cabriolet langs de rechte weg van Merlischachen naar Küssnacht. Naast hem zat Astrid, de kaart op de schoot. ’s Konings chauffeur Pierre Devuyst zat achterin.

Astrid wees naar de Rigiberg, een van de bekendste Zwitserse toeristische attracties. Wellicht doordat hij opkeek naar de berg, reed Leopold te dicht tegen de wegrand aan, waardoor de rechterwielen van de auto bovenop het kleine muurtje langs de weg terechtkwamen. Leopold gaf gas bij om weer van het muurtje af te raken, maar het resultaat was dat hij de auto recht op een perenboom aan stuurde. Astrid opende nog het portier om uit de auto te springen, maar terwijl die tegen de boom botste, werd ze uit de Packard geslingerd, tegen de boom aan. Toen de auto nog een andere boom raakte, vloog ook de koning eruit. De cabriolet kwam tot stilstand in het water. Leopold liep naar Astrid die dood in het gras lag en nam haar in zijn armen.

Een tweede Belgische auto was die van Leopold gevolgd. De inzittenden kwamen aangelopen en wilden de koningin in hun voertuig dragen, maar Leopold maakte een afwerend gebaar. “De chauffeur [Leopold] hield de dame nog steeds in zijn armen,” aldus getuige Krebser in een officiële verklaring, “kuste haar meerdere keren en legde haar uiteindelijk neer, nadat hij haar ten minste vijf minuten had vastgehouden.”

Toen de politie en de districtsverantwoordelijken eraan kwamen, wisten zij nog altijd niet wie bij het ongeval was betrokken. In hun rapporten stelden zij dat ze een dode vrouw in het gras hadden aangetroffen, samen met twee lichtgewonde mannen die weigerden zich te identificeren. Een van hen, gekleed in een chauffeurspak, overhandigde uiteindelijk zijn paspoort aan de politie met de woorden: “Ik reed niet zelf, wel mijn heer.” In de auto trof de politie twee diplomatieke paspoorten aan, op naam van Monsieur en Madame Louis Lambert, industrieel uit Brussel, en een lidkaart van de Touring Club op naam van de Graaf van Retie. Pas nadat ze inlichtingen had ingewonnen bij de Touring Club, vernam de politie dat de graaf van Retie eigenlijk koning Leopold III was.

Voor de lokale autoriteiten ging het om een gewoon ongeval. Ooggetuigen werden ondervraagd, over de gedode en gewonde betrokkenen werd een medisch rapport opgesteld, het ongeval werd op een plattegrond uitgetekend, de toestand van de auto werd onderzocht – alles was in perfecte staat, ook de remmen – en een overlijdensattest werd afgeleverd. Alleen de oorzaak van het ongeval bleef onduidelijk: “De enige die hierover misschien enige opheldering kan verschaffen, is de koning zelf. Hij kon hieromtrent evenwel niet ondervraagd worden.”

Voor de Zwitserse regering was Astrids dood niet zomaar een ongeval, wel een politieke, diplomatiek af te handelen gebeurtenis. De Zwitserse ambassadeur in Brussel was toevallig in eigen land met vakantie en werd door zijn regering uitgestuurd om zijn deelneming persoonlijk te gaan betuigen bij de koning. Maar, aldus zijn verslag, “ik trof hem aan in een dergelijke staat van wanhoop dat ik maar een paar ogenblikken bij hem ben gebleven.” In de avond van 29 augustus werd Astrids stoffelijk overschot met een speciale trein naar Brussel terugbracht.

In België werd geschokt op het nieuws gereageerd. Een officiële week van rouw werd afgekondigd, tal van mensen kwamen een laatste groet brengen aan de koningin die opgebaard lag in het Koninklijk Paleis in Brussel. Honderden schoolkinderen stonden langs de rand van de weg toen Astrids lichaam op 3 september voor de afscheidsplechtigheid werd overgebracht naar de Sint-Goedelekerk, waar zich zowat een half miljoen mensen hadden verzameld. De mis werd rechtstreeks door de radio uitgezonden.

De regeringen van tal van landen drukten hun medeleven met België uit. Zelfs Adolf Hitler stuurde een rouwtelegram naar Leopold en naar Astrids oom, koning Gustav V van Zweden. Dat koningin Astrid op Zwitsers grondgebied was gestorven, versterkte de Zwitserse reacties op haar dood. Maar de internationale rouwbetuigingen gingen verder dan louter diplomatieke beleefdheid: ze pasten in de oude Europese tradities waarin een koninklijk sterfgeval een politieke dimensie krijgt. Daarin is een koning niet alleen een natuurlijk en sterfelijk persoon, daarnaast heeft hij ook een bovennatuurlijk en onsterfelijk lichaam dat verbonden is met de staat. Dat ligt anders wanneer een koninklijke echtgenote sterft. Zij heeft geen twee lichamen, aangezien het haar man of diens erfgenaam is die de staat grondwettelijk vertegenwoordigt. Niettemin tonen de internationale diplomatieke reacties op Astrids dood dat zij werd gezien als de fysieke incarnatie van de Belgische staat.

Het ongeval liet ook de media niet onberoerd. Kranten over de hele wereld berichtten erover op hun voorpagina en sommige brachten zelfs aparte fotobijlagen over Astrid uit. In de jaren dertig won de persfotografie sterk aan belang. De gedrukte media konden daarvoor een beroep doen op een ruim netwerk van fotografen en fotoagentschappen.

Kort na Astrids ongeval fietste de 25-jarige in Küssnacht wonende student geneeskunde Willy Rogg naar de plek des onheils. Zijn vader, een Küssnachts gemeenteambtenaar, die ook Astrids officiële overlijdensakte zou opstellen, had hem gebeld met de boodschap dat er een ongeval was gebeurd waarbij “hooggeplaatsten” waren betrokken en dat zoon Willy daar misschien met zijn fototoestel naartoe kon. Willy Rogg nam er zes foto’s, vooral van het autowrak in het meer maar ook van het moment waarop het lichaam van de koningin in een lijkkist werd gelegd. Rogg peddelde vervolgens naar een stadje vlakbij, liet er de foto’s ontwikkelen, keerde terug naar de plaats van het ongeval en bood daar de prenten aan een journalist van het Zwitserse agentschap Photopress aan.

Maar Photopress aarzelde en Rogg verkocht de foto’s dan maar aan het Amerikaanse agentschap Associated Press (AP) voor 100 Zwitserse frank per stuk. AP betaalde de taxi naar Zürich waarmee Rogg de foto’s weer bij Photopress ging ophalen en charterde vervolgens voor 5000 Zwitserse frank een vliegtuig om ze van Zürich naar Londen te vliegen. Rond middernacht kwam het toestel in Londen aan, vanwaar de foto’s over de hele wereld werden verspreid. In Küssnacht had Rogg ondertussen een telefoontje gekregen van Paul-Henri Spaak, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, die hem vroeg om de foto’s niet aan de pers door te spelen. Te laat, maar Rogg verzekerde Spaak ervan dat de foto’s vanop een afstand waren genomen en niet sensationeel van aard waren.

Na amateur Rogg kwamen tal van professionele persfotografen aan op de plaats van het ongeval. Aangezien er daar al snel niet veel meer te zien was, richtten zij hun aandacht op de vernielde auto die uit het water was gesleept en in een lokale garage gestald stond. Daar troepte een massa volk samen en in het gedrum raakten enkele andere auto’s beschadigd. De volgende dag eiste de garage-eigenaar van al wie een blik wou werpen op de ongeluksauto een toegangsgeld van 30 centimes, enigszins tot verlegenheid van de Zwitserse autoriteiten. Volgens de verontwaardigde Belgische pers kon de garagist vergiffenis krijgen indien hij met het geld een herdenkingsfonds voor Astrid oprichtte.

Het verhaal van de Roggfoto’s herinnert meteen aan wat er gebeurde rond de dood van prinses Diana en de rol van de paparazzi daarin. Al in 1935 bleek er een uiterst snelwerkend netwerk voor de verdeling van sensationele foto’s te bestaan. Ook toen rezen er vragen over ethische kwesties omtrent privacy en over wat al dan niet aan de publieke nieuwsgierigheid kon worden vrijgegeven. En hoewel Rogg in een interview in 1985 beweerde dat “bij de pers de piëteit het indertijd nog haalde op de sensatie”, bleek toen al dat de media wel degelijk zaten te wachten op dramatische beelden als die van Rogg en dat ze bereid waren om daar veel geld voor uit te geven. Ironisch genoeg is het belangrijkste verschil tussen 1935 en 1997 dat de foto’s van Rogg wel degelijk werden gepubliceerd, in tegenstelling tot de foto’s die meteen na Diana’s ongeval werden gemaakt.

Astrids dood maakte van Küssnacht een toeristisch centrum, wat het tevoren nooit was geweest. Al een week na het ongeval werd de komst aangekondigd van een speciale trein met vijfhonderd Belgen, voor “een bedevaart” naar de plek waar Astrid om het leven was gekomen. Dat was nog maar een begin. De lokale VVV, het Verkehrsverein, zag de kans schoon om de plaats van het ongeval als een bezienswaardigheid te promoten. Ze gaf Astridprentkaarten uit, met daarop ook een foto van de site waarop met een witte streep het einde van de fatale rit werd gereconstrueerd. Om een bezoek ter plekke te vergemakkelijken en omdat het gras er al spoedig helemaal platgetrapt raakte, werd al een week na Astrids dood een houten trapje aan de rand van het meer gebouwd. Het kanton Schwyz liet een extra bushalte plaatsen op de weg van Weggis naar Küssnacht, waar de toevloed van nieuwsgierigen al snel voor verkeersproblemen zorgde.

Veel ethische scrupules kwamen daar niet aan te pas. En toen het satirische magazine Föhn in 1936 bezwaren opperde tegen de toeristische exploitatie van het ongeval, kreeg het van het Verkehrsverein zelfs een proces wegens laster aangesmeerd. Vandaag is het ongeval nog altijd Küssnachts toeristische topattractie. De helft van het lokale museum is eraan gewijd en in het nabijgelegen Merlischachen staat het restaurant Astrid Hall dat geheel met Astridmemorabilia opgesierd is.

Al enkele uren na Astrids ongeval, ging de gepensioneerde spoorwegarbeider Sidler-Holzgang een bloementuil leggen op de vrijgemaakte en afgesloten plaats van het ongeval – net wat er gebeurde aan de Parijse Pont de l’Alma, waar Lady Di om het leven was gekomen. Al snel rees de idee om de tragedie blijvend in de herinnering te houden. De regering besloot om samen met het kanton Schwyz de site aan te kopen. Een van de twee eigenaars ervan wou echter geen genoegen nemen met de gangbare prijs van 15 à 20 Zwitserse frank per vierkante meter – hij eiste 50 frank. Hij werd onteigend. Het stuk grond werd “uit piëteit en vriendschap” aan koning Leopold aangeboden.

Maar ook in België groeide de idee om in Küssnacht een Astridmonument op te richten. Het Nationaal Werk van de Oorlogsinvaliden zamelde 50.000 frank in en gaf de architect Paul Rome de opdracht een kapel te bouwen. Omdat de helling naar het meer erg steil was, kocht de oudstrijdersvereniging, “volgens de wens van de Koning”, een stuk grond aan de andere kant van de weg aan en kreeg in maart 1936 een uitzonderlijke bouwvergunning van het kanton Schwyz.Leopold wou de ongeluksplek zoveel mogelijk onaangeroerd houden, zoals ook in Marche-les-Dames geen monument werd gebouwd op de plek waar koning Albert was verongelukt, om er de natuur intact te laten.

Paul Rome wou een door een haag omzoomd kruis plaatsen waar Astrid was gestorven, wat betekende dat bezoekers de drukke weg zouden moeten oversteken om bij de kapel te komen. Al in oktober 1936 werd daar een onoplettende Belg aangereden en zwaar gewond. Er werd een compromis gesloten: er kwam een pad op de oeverhelling, waarbij erop werd gelet dat de fatale perenboom gevrijwaard bleef, aan de andere kant konden langs het houten trapje min of meer veilig foto’s worden genomen.

Küssnacht werd een dubbele lieu de mémoire. De kapel kreeg een uitgesproken Belgisch-nationale betekenis. De oorlogsveteranen vormden een invloedrijke lobby die in de herinnering aan de Eerste Wereldoorlog een focus voor een Belgische nationale identiteit vonden. Als gevolg van de rol van “koning-soldaat” Albert kreeg de koninklijke familie daarin een centrale plaats. Via de Astridkapel breidden de oud-strijders de koningscultus uit naar de volgende koninklijke generatie.

Om zowel sentimentele als economische redenen werd de kapel geheel uit Belgische bouwstoffen opgetrokken, die door de Belgische, Franse en Zwitserse spoorwegen gratis naar Küssnacht werden vervoerd. Ook de stijl heette “Belgisch” te zijn, met scènes uit Astrids leven in glas-in-lood, nationale emblemen en inscripties. Toch meende de Basler Nachrichten dat het bouwsel wel erg veel weg had van de kapel die elders aan het meer van Luzern was gewijd aan Willem Tell, Zwitserlands mythische held.

Was de kapel een Belgisch initiatief, de idee om de site tot een herdenkingsplaats om te vormen, kwam van Zwitserse burgers. De aankoop en de schenking van het stuk grond ging verder dan wat in zulke gevallen diplomatiek gebruikelijk was. Maar doordat Astrid daar om het leven was gekomen, aanzagen de Zwitsers de plek als een heilige plaats voor de Belgische natie, zodat ze zich verplicht voelden om Leopold de grond ten geschenke te geven.

Astrids dood had de koning diep getroffen. De Zwitserse ambassadeur, die hem bijna een jaar na het ongeval het regeringsgeschenk kwam aanbieden, noteerde achteraf: “Zijn smart is nog zo diep en het kost hem nog zoveel moeite om aan dit pijnlijke gebeuren terug te denken, dat hij snel op een ander gespreksonderwerp overschakelde.” De symboliek rond de door Leopold ontworpen herdenkingsplaats had dan ook een erg persoonlijk karakter. Het aldaar opgerichte stenen kruis werd dan ook “het kruis van de koning” genoemd. Dit kan verklaren waarom Leopold de officiële inwijding van de kapel niet bijwoonde maar naar verluidt de site in mei 1936 voor het eerst incognito ging bezoeken.

Wou de koning de natuurlijke omgeving van het ongeval zoveel mogelijk vrijwaren, de fatale boom inbegrepen, dan was de verongelukte auto een ander lot beschoren. In september 1935 beval Leopold – mogelijk uit persoonlijke schuldgevoelens – dat het wrak in het meer van Luzern zou worden gedumpt. Dat herinnert aan een oude, in het middeleeuwse recht wortelende traditie om objecten te straffen voor het leed dat ze hebben veroorzaakt.

Het valt op dat Leopolds rol in het ongeval nooit onderwerp van gesprek werd, ook niet door de Zwitserse politie. Het lijkt wel alsof de koning werd beschouwd als uitzonderlijk, verheven boven de gewone mens en niet in staat om fouten te maken. In het geval van Diana’s overlijden was ongeveer het omgekeerde het geval, toen de pers wild ging speculeren over de kwalijke betrokkenheid daarin van meerdere leden van de Britse koninklijke familie en – na de autopsie van de chauffeur – van de alcohol.

Astrid nam al snel een plaats in de droomwereld van vele gewone mensen in. Zo iemand was de Zwitser Louis Werro, een spoorwegbediende van middelbare leeftijd uit Fribourg. Hij was zozeer aangegrepen door deze “catastrofe” voor “de hele wereld”, dat hij via de Belgische ambassade de koninklijke familie vroeg om een bloemenkrans te mogen neerleggen op het doorgaans niet publiek toegankelijke graf van de gestorven koningin. Hij kreeg die toelating ook. Uit zijn brieven bleek onomstotelijk dat het Astrids fysieke schoonheid was die hem zozeer had getroffen, die hij via foto’s in de pers had leren kennen.

Astrid was jong, slank, groot en had een lichte huid die haar samen met haar donkere haar tot een ideaal object voor de zwartwitfotografie van de toenmalige geïllustreerde pers maakte. De meest gereproduceerde foto van haar is gemaakt door hoffotograaf Marchand en groeide uit tot een waar Astridicoon. Hij werd gebruikt voor tal van prentkaarten – zoals die van Küssnachts Verkehrsverein – en zelfs voor herdenkingspostzegels. De foto toont haar jong en mooi, boven de toeschouwer wegkijkend, in een met veren afgezette witte jurk en met elegante juwelen. Het beeld herinnert sterk aan de foto’s van populaire jonge actrices, die tussenoorlogs zoveel indruk maakten op mensen als Louis Werro.

Maar de Marchandfoto bevat een belangrijk element dat Astrid van die filmsterren doet verschillen. Zij droeg een kroon, een diadeem dat de toenmalige negen Belgische provincies haar bij haar aankomst in het land in 1926 hadden geschonken. Belgische vorsten dragen geen kroon; ze nemen hun functie op door een eed af te leggen in het parlement en onderscheiden zich alleen door het dragen van een parade-uniform. Zo werd de traditionele, mystieke en glamoureuze kroon gereserveerd voor koninginnen. Marchands foto combineerde dus twee krachtige iconografische elementen: die van de glamourfoto’s uit de filmindustrie en die van de veel oudere koninklijke portretschilderkunst. Zo raakte het traditionele beeld van de koninklijke schoonheid verweven met de toenmalige populaire smaak.

Ook Astrid moederschap droeg fel bij tot haar populariteit, zeker toen ze, naJoséphine-Charlotte, met Boudewijn een troonopvolger ter wereld bracht en daarmee haar belangrijkste dynastieke functie had vervuld. Bovendien viel Boudewijns geboorte samen met het eeuwfeest van Belgiës onafhankelijkheid, wat de band tussen België en de kroonprinses nog nauwer aanhaalde. “Nu voel ik me echt Belgisch”, zou Astrid toen hebben verklaard. De kranten begonnen foto’s van Astrid met haar kinderen af te drukken en geregeld verscheen ze met hen in het openbaar.

Astrid breidde haar moederrol uit door via haar liefdadigheidswerk uit te groeien tot de symbolische moeder van de natie, vooral van de kinderen daarvan, die nog erg te lijden hadden onder de economische crisis van de jaren dertig. Toen de post een speciale zegel uitgaf om geld in te zamelen, was daarop Astrid met haar drie glimlachende kinderen te zien.

Toen die kinderen hun moeder hadden verloren, vielen hen tal van blijken van bezorgdheid te beurt. Astrids populariteit straalde op hen af. Uit vele landen ontvingen ze troostende briefjes van andere kinderen. Maar ook de door haar gepatroneerde weldadigheid vaarde er wel bij. Van de speciale kerstzegel – met de Marchandfoto – die in 1935 door de post werd uitgegeven ten bate van de strijd tegen tbc werden 21,9 miljoenen exemplaren gedrukt. Hij bracht ruim 2 miljoen frank op, vier keer zoveel als de kerstzegel van 1934. In 1937 kwam een nieuwe serie postzegels uit, waarvan de opbrengst speelpleinen en een kindersanatorium ten goede zou komen. Astrid staat er samen met Boudewijn op afgebeeld, waardoor haar dubbele functie als moeder van haar eigen kinderen en van de kinderen van de natie nog eens werd benadrukt. Ook de glas-in-loodramen in de kapel in Küssnacht leggen via de liefdadigheid een band tussen Astrids persoonlijke en symbolische moederrol.

Behoren moederschap en caritas tot de meest traditionele taken van een koningin, in het geval van Astrid pasten ze ook uitstekend in de geest van de tijd, van economische en politieke onzekerheid. De Belgische monarchie kreeg met haar een sprookjesfiguur naar het model van de toenmalige filmesthetiek. Haar publieke verschijningen tussen het gewone volk maakten haar echter en tastbaarder dan een filmster uit Berlijn of Hollywood. Astrid was tenslotte niet bang van direct contact met de bevolking. Bij officiële plechtigheden zonderde ze zich niet altijd af op een ver balkon, maar ging ze wel eens tussen het volk staan, al dan niet met haar kinderen.

Veel van de eerste reacties op Astrids dood waren verbonden met de rituelen en symbolen van de katholieke kerk: de herdenkingsmissen, de begrafenis… Toch was Astrid protestants opgevoed. Toen ze met Leopold trouwde, diende ze zich niet tot het katholicisme te bekeren, maar vooraleer de paus zijn zegen gaf aan dit gemengde huwelijk, moest ze wel schriftelijk beloven haar kinderen katholiek op te voeden. Ze bekeerde zich pas in 1930, na een vorming onder leiding van kardinaal Van Roey.

Veel van de symboliek in Küssnacht ademt het katholicisme uit. Bezoeken aan de onheilsplaats namen de vorm aan van bedevaarten, met kaarsen, bloemen en gebeden, met een eerste hoogtepunt op Allerheiligen 1935, een tweede in juni 1936 toen de kapel werd ingewijd in aanwezigheid van tal van Belgische en Zwitserse prominenten. Het grasveld waarop Astrid om het leven kwam, werd meer en meer beschreven in martelaarstermen: ze was er niet zomaar gestorven, ze had er “haar bloed gegeven” en de grond had dat bloed “gedronken”. Die symboliek verwees ook naar de Eerste Wereldoorlog, toen het bloed van de gesneuvelde soldaten de grond tot heilig territorium van de natie maakte.

In contrast met het bloed staat echter het wit: het stenen kruis is wit, in de kapel wordt Astrid met een sneeuwwit kleed afgebeeld. Samen met het beeld van de Moedermaagd-met-Kind boven de ingang van de kapel refereert dat wit aan de Mariacultus. Bloed, martelaarschap en de Heilige Maagd maakten van de herdenkingsplek in Küssnacht een site gewijd aan een heilige.

Zoals elke heilige kreeg Astrid een bijzondere taak toegedicht. Al snel viel het namelijk op dat in Küssnacht vaak jonggehuwde paren op bedevaart gingen. “Ze komen er haar bescherming vragen”, aldus de burgemeester van Küssnacht, voor hen is Astrid “het symbool van de moederliefde en de huwelijkstrouw.” Dat beeld was inderdaad in de collectieve herinnering blijven hangen. Altijd heette het al dat Astrid en Leopold “uit liefde” waren getrouwd. Openlijke blijken van liefde en affectie gingen ze zelden uit de weg. Al bij haar aankomst in België, in de haven van Antwerpen, doorbrak Astrid het protocol door haar aanstaande in de armen te vallen.

Hoe klassiek de love story ook leek, ze stond in het interbellum in het centrum van een publieke discussie. De ontluikende filmindustrie richtte zich op de romantische liefde, terwijl politici en intellectuelen zich zorgen maakten over de crisis van het huwelijk, gelet op het toenemende aantal echtscheidingen. Astrid en Leopold belichaamden dan het ideaal van liefde en huwelijk op een moderne manier, met een vrij klassieke onderlinge taakverdeling. Daarin bood Astrid, de zorgende en liefhebbende moeder en echtgenote, een geïdealiseerd beeld van de perfecte vrouw.

Zo groeide de herinnering aan Astrid uit tot een krachtig symbool. Aanvankelijk lag haar aantrekkingskracht in wat zij niet was: niet Vlaams, niet Franstalig, niet katholiek, niet vrijzinnig, niet Engels, Frans, Duits, Nederlands of Habsburgs. Met hun moderne levensstijl, niet verkrampt, hun ideale gezinnetje, winterse skivakanties, reizen met boten en vliegtuigen, groeide de koninklijke familie steeds meer uit tot het symbool van de Belgische natie en werd ze steeds meer de kern waarrond de Belgische nationale identiteit vorm kreeg, zoals in de reacties rond Astrids dood tot uiting kwam.

Het lijkt boeiend te speculeren over wat er zou zijn gebeurd indien Astrid niet voortijdig was gestorven, hoe haar beeld zou zijn geëvolueerd tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Leopolds tweede huwelijk met het Vlaamse burgermeisje Lilian Baels in 1941 werd door de bevolking alvast heel slecht onthaald en tijdens de naoorlogse Koningskwestie speelden ’s konings tegenstanders Astrids positieve imago heel uitdrukkelijk tégen Leopold uit. Als de troonwissel, waarmee Boudewijn in 1950 zijn vader opvolgde, de verhitte gemoederen wist te bedaren, had dat ongetwijfeld ook te maken met het feit dat hij werd gezien als Astrids zoon.

Op een ruimer vlak illustreren de reacties op Astrids dood hoe sinds het begin van de eeuw een nieuwe, sensationele wereld van emoties en dromen tot stand kwam, die een bijzondere belangstelling ontwikkelde voor alles wat dramatisch en rampzalig was. Tegelijk tonen ze hoe schoonheid, roem en romantiek het voorwerp van publieke aandacht werden. Astrid verenigde in zich het koninklijke, de filmster en het exotische (Astrid, “de sneeuwkoningin”). Dat leidde tot een fascinatie voor Astrid, die onmogelijk was geweest zonder de techniek van massaal verspreide fotografie, waardoor zij minder met Lourdes in verband moet worden gebracht, maar veeleer met Grace Kelly, de filmster die prinses werd, en met Diana, de prinses die de meest gefotografeerde vrouw aller tijden werd. Dank zij de moderne visuele media werden zij objecten waarin hun tijdgenoten hun dromen konden projecteren. Alledrie combineerden zij de specifieke esthetiek van hun tijd met een Europees cultuurarchetype, het koninklijke sprookje.

Een uitvoeriger versie van deze studie zal verschijnen in het tijdschrift Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, nr.5, februari 1999. Abonnement voor twee nummers: 1200 fr.; los nummer: 800 fr.; te bestellen bij: Soma, Residence Palace, Wetstraat 155 bus 2, 1040 Brussel, tel. (02) 287.48.11.

Alexis Schwarzenbach

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content