Artroze

PAUL FUHRMANN schildert de dolgedraaide grootstad in 'Zeitgeist' (1927)

Jan Braet kijkt naar kunst en het leven, in bloei en verval, zoals de rozen. Deze week de expo The new Berlin 1912-1932 in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel.

De monarchie liep op haar laatste benen en Hitler had de macht nog niet gegrepen: de hoofdstad van Duitsland had een kleine twintig jaar om Parijs of zelfs New York te evenaren als culturele magneet en smeltkroes van de moderniteit. Van de drie was Berlijn zonder concurrentie het meest gepolitiseerd: de extremen maakten veel kabaal en stelden de jonge democratische republiek op de proef. Het gros van de kunstwereld koos de zijde van het opstandige proletariaat en putte zichzelf uit in revolutionaire parolen en utopieën. Leven in de hitte van de grootstad met haar duizend spanningen en verlokkingen was een opwindende bezigheid en een schier onuitputtelijke inspiratiebron.

De expo ademt de avontuurlijke geest waarmee de Berlijnse scene uit het interbellum bezield was.

De expo The new Berlin 1932-1932 levert er de bewogen sociale context netjes bij, zodat de tweehonderd gekozen kunstwerken niet uit de lucht gevallen lijken. Ze hoeven echter gelukkig niet allemaal perfect de tijdgeest te representeren of te behoren tot een duidelijke stijlcategorie. Het genie kan evengoed tussen de plooien zitten. In Berlijn zijn toen geen nieuwe moderne kunstrichtingen ontstaan. Ze kwamen er gewoon samen en versmolten er met elkaar: kubisme, futurisme, expressionisme, dadaïsme, constructivisme, nieuwe zakelijkheid als evenveel vertrekplatforms voor de vlucht van de creatieve geest.

Werk van inheemse coryfeeën als Max Beckmann, George Grosz, Otto Dix, Ernst Ludwig Kirchner en Erich Heckel hing er aan dezelfde muren als dat van de avant-gardisten uit Oost- en West-Europa: van Malevich, Kandinsky, Rodchenko en Moholy-Nagy tot Feininger, Delaunay, Boccioni en Chagall. De expo toont ze allemaal en heeft ook oog voor vooruitstrevende Belgen als Jozef Peeters, Karel Maes, Victor Servranckx en Pierre-Louis Flouquet, of ze nu persoonlijk naar Berlijn waren gereisd of alleen wat werk hadden gestuurd. Zonder de toonaangevende galerie Der Sturm van Herwarth Walden zou er van hen alleszins niet veel te zien zijn geweest.

Het leukste aan The new Berlin 1923-1932 bestaat uit werk dat uit de geschiedenis heropgevist is. Het bezorgt de expo iets van de avontuurlijke geest waarmee de Berlijnse scene uit het interbellum bezield was. Met zijn kubistische portrettekening van de dichter Paul van Ostaijen herinnert Arnold Topp ons aan diens Berlijnse ballingschap, zo vruchtbaar dat hij er de drive vond voor zijn experimentele dichtbundel Bezette Stad. Lotte Prechner maakte een heerlijk dubbelzinnig schilderij waarop een zwarte man met een Obama-achtige elegantie toekijkt hoe de zon dollars uitstraalt boven een drukpers die een rol papier vol extremistische slogans afrolt. Een beetje in dezelfde satirische stijl is de dolkomische dagdroom van de schilder Paul Fuhrmann. Hij liet een carnavaleske figuur boven de straten van de stad balanceren op een lange strook biljetten van 5 en 50 miljard mark. De economie was, zoals het hele leven in de grootstad, dolgedraaid.

Het zou ons verbazen mocht ook deze kunstenaar zich niet hebben laten inspireren door een vereerde wegbereider van de moderne kunst. De jonge Duitsers die om militaire redenen tijdens WOI in Vlaanderen vertoefden, versmaadden een bezoekje aan James Ensor in zijn Oostendse hermitage niet. Ze speelden nog met de knikkers toen hij al zijn visionaire beelden van een ontketende grootstad had gemaakt. Uiteraard belandde zijn werk op tijd en stond aan de muren van Der Sturm. Met Ensors apocalyptische ets La mort poursuivant le troupeau des humains kreeg de wereld al een voorproefje van wat haar tussen 1933 en 1945 te wachten stond.

Tot 27 januari

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content