De Wereldmars tegen Kinderarbeid of “Global March” komt deze week door België gestapt. Van “uitbuiting naar onderwijs”: een gesprek met een van de promotoren, ACV-voorzitter Willy Peirens.

Over heel de wereld werken vandaag 250 miljoen kinderen. In Portugal kappen ze stenen, tapijten knopen ze in India, in Brazilië zijn ze drugshandelaar, bij een rijk gezin in Nairobi schrobben ze de vloeren. Nog schrijnender is dat miljoenen kinderen zich moeten prostitueren, als soldaat vechten in waanzinnige oorlogen of gewoon slaaf zijn.

Meer dan 700 organisaties – niet-gouvernementele, vakbonden, gezinsverenigingen en dergelijke – uit 97 landen zetten de Wereldmars tegen Kinderarbeid – de Global March – op. Op 17 januari trok de eerste kolonne zich op gang in Manila, een maand later startte de Latijns-Amerikaanse mars in Sao Paulo en in maart begonnen ze te stappen in Kaapstad. De mars eindigt op 2 juni in Genève, waar dan de Internationale Arbeidsconferentie aanvangt. Die gespecialiseerde instelling van de Verenigde Naties buigt zich dit jaar over een nieuwe internationale conventie over de meest uitbuitende vormen van kinderarbeid.

Willy Peirens, ACV-voorzitter en een van de promotoren van het project, stelt vast dat, ondanks de bestaande conventie die kinderarbeid verbiedt en de acties van tal van organisaties, de kinderarbeid toch toeneemt.

WILLY PEIRENS: Sedert een tiental jaren stijgt het aantal werkende kinderen. In Azië, Afrika en Latijns-Amerika en, als nieuw fenomeen, in de landen van het voormalig Oostblok. De uitsluiting van grote groepen mensen in de maatschappij neemt toe. Zij hebben geen mogelijkheden en geen toekomst en zeker hun kinderen niet. In die overlevingstoestanden is van onderwijs geen sprake. Daarnaast is kinderarbeid ook een gevolg van de globalisering van de economie. Aziatische onderaannemers, bijvoorbeeld, zetten kinderen aan het werk voor grote westerse bedrijven. Ik kan het nauwelijks geloven, maar dat soort kinderarbeid, dat vaak de meeste aandacht krijgt, zou slechts vijf procent van het totaal bedragen. De deregulering, de onverschilligheid voor sociale problemen en het werken in netwerken van onderaannemers houdt zeker het risico op een uitdeining van kinderarbeid in. Het grote probleem zit in de informele sector, in de landbouw en op de plantages en niet in het minst in slaafachtige huishoudelijke arbeid.

Respectabele economen tillen niet altijd even zwaar aan kinderarbeid. Het is een toestand van economische overgang. In feite helpen de werkende kinderen de economie van hun land vooruit.

PEIRENS: Dat is nonsens, zelfs economisch. De kost van kinderarbeid, onmiddellijk maar zeker op termijn, is voor een land verschrikkelijk groot. Niet alleen omdat kinderarbeid de werkgelegenheid van volwassenen verdringt. Kinderarbeid betekent dat een land niet in onderwijs, in zijn toekomst dus, investeert. Dat is geen vooruitgang, dat is achteruitgang.

Niettemin voeren dezelfde economen aan dat het Westen die landen hun concurrentieel voordeel van kinderarbeid niet mag afnemen.

PEIRENS: Het mag geen voordeel zijn kinderen te mogen uitbuiten. Waar die theorie wel opgaat, is voor de goedkope arbeid van volwassenen, die inderdaad voor ontwikkelingslanden een concurrentieel voordeel is. Wij vragen voor de arbeiders in Azië of Afrika ook geen minimumloon dat vergelijkbaar is aan het onze. Dat soort protectionisme bepleiten wij niet. Wij vragen voor hen wel een levenswaardig loon en het recht zich te organiseren in bonden en te onderhandelen over hun deel van de economische groei. Die landen gaan na enige tijd hun achterstand inlopen, dat is juist onze solidariteit.

Als de economische ontwikkeling vooruitgaat, sterft de kinderarbeid dan vanzelf uit?

PEIRENS: Azië heeft een enorme economische groei gekend. De crisis heeft nu bewezen dat dit niet blijft duren als de groei niet gepaard gaat met sociale omkadering en ontwikkeling, met grote inspanningen voor onderwijs. Het gaat niet op ontwikkelingslanden te laten aanmodderen tot ze het Westen inhalen. Een kleine groep doet daar groot voordeel aan, voor het grootste deel van de bevolking leidt dat tot niets. In de economie is alles nu toegespitst op de korte termijn, snelle winst, beursopbrengst, speculatie. Ondernemen, laat staan werkgeven, is als het ware bijkomstig.

Als er geen onderwijs noch sociale structuren zijn, moeten de kinderen toch iets doen.

PEIRENS: Er is geen enkele kritiek op kinderwerk, in de familie of de omgeving. Dat kan een vorm van opvoeding en opleiding zijn. Des te meer kritiek krijgt kinderarbeid, die eigenlijk uitbuiting is. Unicef heeft nauwkeurig de onaanvaardbare en de exploiterende vormen van kinderarbeid gedefinieerd.

De westerse reactie tegen kinderarbeid viel samen met de eerste delokalisaties, zo’n vijf jaar geleden, van bedrijven die lagelonenlanden gingen opzoeken. Dat zou kunnen getuigen van schrik voor het eigen werk.

PEIRENS: Die schrik voor de eigen baan is begrijpelijk. Er was inderdaad enige paniek. Maar het fenomeen delokalisatie is afgenomen. Uit puur zelfbehoud hebben wij er echter alle belang bij dat de arme landen zich economisch ontwikkelen en de koopkracht er stijgt. Onze mogelijkheden vergroten erdoor. Wij zijn helemaal niet protectionistisch als wij vragen dat zij een minimum aan fundamentele arbeidsrechten naleven. Dat zijn de kernverdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO): recht op vereniging, recht te onderhandelen, verbod op kinderarbeid en op dwangarbeid, geen discriminatie naar geslacht, godsdienst enzovoort. Dat heeft alles te maken met sociale rechtvaardigheid in de economische ontwikkeling.

Sommige landen schrikken nogal van de westerse bekommernis voor hun kinderen.

PEIRENS: Sommige landen, zoals India met het ingebakken kastesysteem, hebben daar moeilijkheden mee. Maar bij de meesten groeit het besef dat kinderarbeid mensonwaardig is. Naarmate zij meer in de internationale wereld meespelen, hebben zij meer begrip voor die bekommernis van het Westen.

Intussen richten die landen vrijhandelszones op, om buitenlandse investeerders aan te trekken in zones waar geen sociale rechten gelden.

PEIRENS: Het bestaat dat landen, die de syndicale vrijheid erkennen, investeerders aantrekken met het argument dat er geen vakbonden mogen werken in hun vrijhandelszones. De Internationale Arbeidsorganisatie let daarop. Die praktijk is tegen de internationale conventies.

Vaak zijn die ontwikkelingslanden machteloos. Als zij kinderarbeid zouden uitschakelen, vertrekken de ondernemingen naar landen die minder streng zijn.

PEIRENS: Daarom zijn afspraken op wereldvlak nodig.

Er bestaat geen wereldregering.

PEIRENS: Dat klopt. Het jongste congres van het Wereldverbond van de Arbeid in Bangkok hield dan ook een pleidooi voor meer in de plaats van minder politiek, vooral op wereldvlak. Er zijn dringend een aantal minimale internationale afspraken nodig om de financiële speculatie tegen te gaan, om de economie van de snelle winst te beteugelen. Internationale afspraken moeten de economie sturen naar activiteiten in dienst van de mensen en van de vooruitgang.

Rekent u op een snelle vooruitgang op dat gebied?

PEIRENS: Ik ben misschien iets te positief, maar ik geloof dat er vooruitgang is. De sociale top van staatshoofden en regeringsleiders in Kopenhagen heeft drie jaar geleden een sterke stimulans gegeven aan het werk van de Internationale Arbeidsorganisatie. Ook de Wereldhandelsorganisatie (WHO) heeft nu aandacht voor het sociale in de internationale vrije handel en erkent de rol van het IAO, ze gaat daarin verder dan men kon verwachten. Zelfs het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank spreken nu over het sociale. Dat is een grote vooruitgang, in het verleden dachten zij alleen in grote macro-economische modellen.

Toch blijft de kritiek aanhouden op de structurele aanpassingsprogramma’s van het IMF, waarmee het landen in financiële nood naar het evenwicht dwingt.

PEIRENS: Er zal in sommige landen wel een en ander moeten aangepast worden. Maar het is inderdaad nog geen tijd om victorie te kraaien. De structurele aanpassingsprogramma’s hebben alleen oog voor het financiële evenwicht. Maar er mag bij het Monetair Fonds nu als eens over het sociale gesproken worden. Syndicalisten mogen zelfs meewerken en de monetaristen krijgen er stilaan oog voor dat het niet goed is te besparen op onderwijs, maar dat investeringen in onderwijs een land erbovenop helpen. Na de negatieve ervaringen in Venezuela, Argentinië en de Filipijnen – met een stuk volksopstand tegen de aanpassingsprogramma’s – is er wat meer openheid gekomen. De crisis in Zuidoost-Azië, die in Indonesië onmiddellijk miljoenen werklozen maakte, zal het IMF nog beter leren aandacht te hebben voor de gevolgen van zijn programma’s voor de bevolking. Uit die crisis zouden die wijze macro-economen, die geloven voor alles een oplossing te hebben, toch moeten geleerd hebben dat hun theorieën op één week tijd terug naar af gaan. Het financiële en het monetaire zijn zeker belangrijk, maar om iets stabiel op te bouwen, moeten ook de mensen er beter van worden.

De Internationale Arbeidsorganisatie bereidt nu een nieuwe internationale conventie over kinderarbeid voor.

PEIRENS: De IAO heeft al lang een internationale conventie tegen kinderarbeid. Maar ze is oud en niet helemaal meer aangepast. Het debat over de sociale clausules in de internationale handel en de sociale top van Kopenhagen hebben aangetoond dat modernisering nodig is. De Internationale Arbeidsconferentie in juni begint de besprekingen over een nieuwe conventie en een aanbeveling over de uitroeiing van de meest extreme vormen van kinderarbeid. Zoiets duurt twee jaar. Nu al blijkt een grote eensgezindheid: de standpunten van de regeringen, de werkgevers en de vakbonden zijn vrij gelijklopend. Moeilijker kan het gaan met de plechtige verklaring over de naleving van de fundamentele arbeidsconventies. De vrees bestaat dat sommige Zuidoost-Aziatische landen van de gelegenheid gebruikmaken om ze te verzwakken.

Wijst die grote bezorgdheid niet op een predikantenmentaliteit van het Westen? De rijke landen schrijven de arme voor hoe te handelen.

PEIRENS: De nieuwe IAO-conventie zal niet alleen over het verbod tot kinderarbeid gaan, maar ook positieve maatregelen bevatten: voor onderwijs, met engagementen voor steun aan de ontwikkelende landen… Het gaat niet om verbieden, maar om samenwerken en helpen. Die landen kunnen hun kinderen niet naar school sturen als die er niet zijn. Nu al bestaan tal van microprojecten voor onderwijs, beroepsopleiding, syndicale vorming. Het IAO heeft heel wat technische ondersteuningsprogramma’s. Het ACV werkt daaraan mee, onder meer in Azië. Maar ook de ontwikkelingssamenwerking zou meer op onderwijs en opleiding moeten gericht zijn. En vooral met een grotere inspanning. België besteedt nu 0,31 procent van zijn begroting aan ontwikkelingssamenwerking, in de plaats van de internationaal aanvaarde norm van 0,70 procent. Maar andere landen doen het niet beter. Daar is Europa ook schuldig aan; er is voor niets nog geld. Wij moeten ook de armste landen helpen bij hun schuldafbouw, maar er zijn nu toch al internationale programma’s van schuldkwijtschelding.

Het debat over de sociale clausules in de internationale handel is op een dood spoor geraakt.

PEIRENS: Eigenlijk is dat niet waar. Er is nog nooit zoveel over gesproken als nu, maar niet in de zin van sanctionerende sociale clausules. Wij weigeren niet om handel te drijven met landen die de fundamentele arbeidsrechten niet naleven. Wij helpen hen juist die rechten na te leven. De Belgische directeur-generaal van de Internationale Arbeidsorganisatie, Michel Hansenne, heeft er veel aan gedaan om de misverstanden over de sociale clausules op te lossen. Hij startte een campagne op over de fundamentele arbeidsrechten en op zijn vraag hebben vele landen de conventies onderschreven. Dat biedt de IAO de gelegenheid hen te helpen met technische coöperatie en ontwikkelingssamenwerking. Het is best doenbaar landen die de arbeidsrechten respecteren juist meer steun te verlenen, meer in de internationale handel te betrekken. Dat zijn positieve sociale clausules.

Maar dat is lang nog niet operationeel.

PEIRENS: Wat is operationeel in dat soort dingen? Het is een werk van lange adem.

Intussen koopt het Westen producten die door kinderen zijn gemaakt. Kunnen labels die een sociaal correcte productie waarborgen, een oplossing zijn?

PEIRENS: Het is revolterend als men ziet welke publiciteit internationale ondernemingen maken voor hun luxeproducten en in welke omstandigheden ze vaak door kinderen worden geproduceerd. Labels voor sociaal correcte productie zijn echter geen tovermiddel, maar het kan helpen. Zoals de Schone-Klerencampagne kunnen zij bijdragen tot de bewustwording. Het is bewezen dat de grote ondernemingen gevoelig zijn voor die campagnes, zelfs bereid zijn overeenkomsten te sluiten. Actie werkt. Als de invoerders en de winkelketens bereid zijn mee te spelen, heeft dat direct een weerslag op hun verre onderaannemers om correct te arbeiden. Dat zij echter in de lagelonenlanden blijven produceren, is onvermijdbaar. Anders heb je hier alleen dure dingen.

Guido Despiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content