Jan Roets vertrok na veertig jaar uit Antwerpen. Genoeg gezien van ’t Stad. Een gesprek onder een Brusselse ijzeren brug.

Er bestaat een stad waar je straffeloos mag dromen. Er worden zo veel megalomane plannen ontvouwd dat het niet eens meer opvalt. Eén ervan was: een eigen televisiezender oprichten. En eerlijk: wij waren voor. De stad heette immers Antwerpen. Materiaal zat voor uren spannende, hartverwarmende en absurde televisie. Zo dachten we.

Maar wat viel dat tegen. Heel het Antwerpse televisiegedoe bleek één eindeloze aaneenschakeling klaagzangen over grasveldsproeiers, door hooggeharkte furies mét poedels en kuisvrouwen die plots ambitie hadden gekregen. Non-berichten afgewisseld met hemeltergende reclamespots.

En toch hadden we een reden om niet weg te zappen: Jan Roets. Hij presenteerde dat Antwerpse tv-journaal. En hoe. Roets vertegenwoordigde zowat het tegenbeeld van de afgeborstelde presentator. Maar wat hij zei, ráákte ons.

De witsen die hij vertelde in de uitzending. En die glorieuze grijns die erop volgde. Maar ook hoe hij soms afgaf op onze stad, die ‘blufmetropool waar gammele tramstellen door de metro rijden’. Hoe hij ooit, middenin de uitzending, Reis naar het einde van de nacht van Céline uit zijn vestzak toverde. Om ons de essentie van een stad bij te brengen. Roets deed ons van Antwerpen houden. En het haten.

Tot hij op een dag weg was. Plots. Op zijn plaats zat een duo: een kleerkast in maatpak en een barbiepop. Die in stereo kwetterden: ‘En nu ernst. Dit zijn de drie hoofdpunten van het ATV-journaal.’ Roets was opgestapt, hoorden we. Het was de dag dat wij ons tot het pessimisme bekeerden.

‘Heel wat mensen vonden mijn manier van presenteren pretentieus’, zegt Jan Roets nu. ‘Ze voelden ook mijn tweeslachtigheid aan. Ik was het gezicht van ATV. Bij de beenhouwer riepen ze: ” Heij, een schoên stukske veur menier.” (lacht) Dat komt soms mooi uit, maar tegelijkertijd moest ik zeggen: “Eigenlijk sta ik niet helemaal achter dat ATV-journaal…” Het klopte gewoon niet. Ik was mezelf aan het verloochenen. En het had anders kunnen lopen, ja.’

Hij zucht en schenkt het eerste glas wijn in. Hij is een kind van de jaren zeventig, vertelt hij. Pedagogie gestudeerd. Behoorde tot de generatie die lééfde van de nepstatuten. DAC, BTK en god-hoe-heette-het-allemaal. Nooit een vaste job gehad. Nooit een vaste job willen hebben, dat vooral. Tot hij hoorde van het plan ‘ATV’. En het begon te jeuken in zijn hoofd.

‘Het zag er heel mooi uit: de initiatiefnemers van ATV wilden het sociale weefsel van de stad in beeld brengen. Gaan filmen op districtsraden, volleybalclubs, buurtcomités… Een stad als Antwerpen had dat nodig. Ik vond het heel belangrijk dat mensen inzicht kregen in hoe ze aan het beleid konden deelnemen. Of niet konden deelnemen. Ik ben nooit een fervente aanhanger geweest van het medium televisie. Maar als televisie dát kon bereiken, dan wou ik wel meedoen.’

Lachje. ‘Helemaal in het begin hebben we dat ook gedaan. Maar lang heeft het niet geduurd. In tegenstelling tot TV-Brussel werd ATV niet gesubsidieerd. En dus begonnen de koopmannen – de financiers uit die dagen – zich al snel te moeien. Natuurlijk waren die niet geïnteresseerd in participatie, alleen in de opbrengst van hun centen. Een buurtcomité in beeld brengen? Kom, daar is geen kat in geïnteresseerd. De kijker wil pikant nieuws. Het probleem is dat je in een stad als Antwerpen niet elke dag pikant nieuws kunt brengen. In de studio grapte ik soms: “Dames en Heren, er is vandaag niet één kat over het dak van huis nummer 14 in de Arthur Sterckxstraat in Deurne gelopen. Maar mocht dat toch gebeuren in de loop van de dag, dan weet u het onmiddellijk van ons.” Ik amuseerde me, maar het was helaas ook de droeve realiteit.

‘Met mijn manier van presenteren wilde ik zeggen: dit is geen nieuws en ik wil ook niet doen alsof het dat wél is. Regionaal nieuws aankondigen alsof de wereld in brand staat, is bespottelijk. Maar zo wilden de koopmannen het, hè. Ze zagen het VTM-nieuws en het VRT-journaal en dachten: dat is succesvol, dat moeten wij ook doen. De grote creatieve geesten zitten daar niet, hoor. Discussies dat er geweest zijn over mijn stijl! “Zeg, hoe zit die er nu bij, zo scheef, en met zijn hemd open. Dat kan helemaal niet.” Ik wou een bericht brengen zoals je dat thuis aan tafel doet, of aan de toog. Toen bleek dat de kijkers dat wel plezant vonden, lieten ze mij begaan. De druk bleef. “Nu moet het wel wat deftiger. En een das aan!” Dan had ik nog mijn trucjes, hoor. (grijns)

(fel) Ik vond dat ATV de grote journaals niet mocht imiteren, maar dat ze iets nieuws moesten brengen. En vooral: nadenken over wat ze met dat medium regionale televisie wilden bereiken. Zeker in een stad als Antwerpen, waar het Belang 33 procent haalt en beeldvorming ongelofelijk belangrijk is. Maar dat gebeurde dus niet. Ik vond dat we de polarisatie tussen gemeenschappen in de hand werkten. Niet bewust gestuurd natuurlijk, nee: door onachtzaamheid of door de verkeerde accenten te leggen. Televisie heeft haar verantwoordelijkheid. Dan leg je niet steeds de nadruk op de handtassendief, maar ook op de buurtcomités van de Abdijstraat die hard werken om de negatieve sfeer te doorbreken. Ik herinner mij een schermutseling waarbij de dader nog niet bekend was. Ik moest zeggen: “De Marokkaanse gemeenschap zoekt mee omdat de dader wel eens van Marokkaanse origine zou kunnen zijn…(slaat de handen in de lucht) Dat wou ik niet uitspreken. Het werd een breekpunt. Ik heb mijn jas aangedaan en ben naar huis gegaan. Het einde van mijn ATV-episode.’

Had je dat dan niet kunnen voorzien? ‘Mja, misschien ben ik naïef geweest. Maar het is dan toch het soort naïviteit waar ik graag de hofnar van wil zijn. De mensen die nu bij ATV werken, zijn de mensen die wel slaafs zijn meegegaan in de redenering van de koopmannen.’

De wet van de zwaartekracht

Jan zwijgt even. Hij stapte niet alleen uit ATV, maar ook uit Antwerpen. Genoeg van ’t Stad gezien. En trok zuidwaarts. ‘Ik heb een tijdje in Parijs gewoond, er waren dweperige plannen voor Athene… Het Zuiden, de Latijnse ziel, hè. Brussel, waar ik nu woon, is toch al dertig kilometer in de goede richting. (lacht) Hier loop ik elke dag door Frankrijk, Griekenland, Spanje, Italië, als ik wil.’

Maar er was ook een andere reden. Hij schenkt nog wat wijn bij en zegt: ‘Dit wordt een raar verhaal. Weet je, ik heb meer dan veertig jaar in Antwerpen gewoond. Mijn vader was een onderwijzer uit het Waasland. Moeder is hem gevolgd naar Linkeroever. Er kwam een nieuwe school. Voor hen was het interessant om daar te komen wonen: de plannen van Le Corbusier waren afgevoerd en de linkeroever moest volgebouwd worden. Ik vond het toen een redelijk spectaculaire plek. Een braakland. De zandhopen, het strand van Sint-Anneke, het uitzicht op de kade en een meeslepend leven. Het was een heel hecht milieu. Maar tegelijkertijd ook heel afgesloten: je kwam eigenlijk alleen in contact met mensen van dezelfde sociale klasse. Vanaf zestien raak je dat wat beu.’

Hij, de wereldwijze twintiger, trok naar de stad aan de overkant van de stroom. Naar de King Kong, de cafés, de muziekwinkels: de plaatsen waar het brandde. En waar mooie meisjes waren. Omdat hij jong was, vond hij de sfeer in de stad reuzespannend. ‘Ik vond Antwerpen een echte grootstad. Het was ook altijd een beetje ‘onderweg zijn’ – van Linkeroever naar Rechteroever: elke keer door die Voetgangerstunnel. En zo is mijn Antwerpen altijd maar uitgedeind. Op mijn dertigste vond ik dat beschermende milieu van het oude stadscentrum – waar ik volwassen geworden was – te benauwend. Ik ging in de Van de Nestlei wonen, in de tweede stadsgordel. Weer door een tunnel. Een anonieme deze keer: daarachter werd de stad goorder, vager. Daar begon de nieuwe wereld. En op een of andere manier word je verplicht om daartegen-over een standpunt in te nemen.’

Hij zucht. ‘Ik heb de mentaliteit in Antwerpen de laatste vijftien jaar enorm zien veranderen. De relatie van de Antwerpenaren tegenover de nieuwe Belgen is: we gedogen jullie, maar het is hier wel van ons. Half Antwerpen is intussen door de Polen gerenoveerd, maar zij wonen nog altijd in kruipkoten. Ik ben in cafés op den Dam geweest waar ze letterlijk riepen: “Zet ze allemaal tegen de muur.” Dat shockeert.’

Is dat niet overal? ‘Nee, we moeten dat maar eens toegeven. In de arbeiderscités en cafés van Clabecq bijvoorbeeld, of hier in Brussel is de sfeer anders. Er is een enorm verschil tussen naar de Zuidmarkt gaan in Brussel of naar de zaterdagmarkt in Antwerpen. Naar de Zuidmarkt gaan is vanzelfsprekend. Op de zaterdagmarkt heb je het gevoel: kijk eens, de Antwerpenaar komt op de groenten, het fruit en de olijven van de Marokkanen af omdat ze goedkoop zijn.

(fel) Ik ben ervan overtuigd dat als Antwerpen wil groeien het ook een stuk veiligheid zal moeten opgeven. Er zijn weinig plekken in Antwerpen waar ik die veertig jaar niet gewandeld heb. Nooit heb ik mij een seconde bedreigd gevoeld. Oké, ik heb ook op mijn bakkes gekregen toen ik aan een paar Nederlanders zei dat ze niet tegen de kathedraal mochten pissen. Dat gebeurt. Een andere mentaliteit houdt in dat je een aantal zekerheden opgeeft.’

Terwijl nu het tegendeel gebeurt? ‘Ja. Die moeilijke kant van de Antwerpenaar wordt nog aangewakkerd door het Vlaams Belang. Van elke verkiezingsuitslag was ik letterlijk twee, drie maanden ziek. Daarna altijd weer hetzelfde scenario: plannen smeden, acties organiseren… en wat haalde het allemaal uit? Het Belang is gewoon slapend rijk geworden. Dat doet pijn. De onverdraagzame kant van de Vlaamse mentaliteit, die in Antwerpen zo aanwezig is, werd me te veel. Ik wenste niet nog eens twintig jaar te laten verpesten door de zure lucht van een Dewinter, en ben vertrokken. Noem het vaandelvlucht. Maar er is geen kruid gewassen tegen de macht van de domheid. Ik zou ook niet in het Berlijn van 1938 zijn gebleven.’

Pardon? ‘Kijk, ik ben altijd een voorstander van het cordon sanitaire geweest. Maar nu vrees ik dat Antwerpen voor tien, vijftien jaar moet worden opgegeven. Bijna strategisch. Ik zeg dat echt vanuit een sociaal-psychologische bekommernis. We moeten extreem-rechts nu een arm rond de schouders leggen en zeggen: jullie zijn onze zieke, verdwaasde broeders. Zet jullie mee op de bestuursbanken. Jullie mogen meepraten, maar rustig en niet te luid, tot jullie genezen zijn. De geschiedenis verloopt altijd in cycli: de zwaartekracht helt nu weer sterk naar rechts. Ik vrees dat er niets anders opzit dan een kerf te maken. De etter moet eruit. Zoals het ook soms oorlog moet worden. De stem van de Belang-kiezer moet een vertaling krijgen in een beleidsvorm. In verantwoordelijkheid. Hoe krankzinnig dat ook wordt. Daarna kunnen we het rechtse gedachtegoed hopelijk weer bekijken als een gewone, kwalijke trek van ons. Dat kan nu nog niet, het overwoekert ons te veel. Misschien kan het ook op een zachtere manier, maar dan zal het nog veel langer duren. Ken je dat spreekwoord? “Zachte heelmeesters maken stinkende wonden.” Ik geloof daar nogal in.

‘Ik weet het: de gevolgen zullen enorm zijn. Cultuurraden, OCMW’s – veel zal naar de kloten zijn. Maar de mensen die nu stevig werk verrichten, zullen dat blijven doen. Misschien ondergronds, terwijl ze in Het Toneelhuis Mariken van Nieumeghen spelen. Ik overdrijf, maar nogmaals: er moet een offer komen, in het brandpunt, hoe erg ik dat ook vind. Natuurlijk kun je ook in Wevelgem een coalitie vormen met het VB. Maar wie ligt daar binnenkort nog wakker van? Als het in Antwerpen gebeurt, dan is dat een nationale schande. Een Europese schande. Dan zal men zeggen: “Wat hebben we gedaan? Ons Antwerpen is eraan.” Daarna pas kan de rouw beginnen, de catharsis.’

Onvrede-liefde

Iemand die een stad haat – eruit weggaat – moet er toch ook intens van houden? Of op z’n minst: van gehouden hebben? ‘Natuurlijk. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat elke relatie een haat-liefdebalans is. Hoewel haat het verkeerde woord is. Het is meer een soort onvrede, een tekort. Maar of ik de stad mis… ach. Mijn Antwerpen: dat is niet de kathedraal, de Grote Markt of ATV… maar mijn vrienden. Dat zijn die mensen die bezorgd zijn over de stad. En die niet, zoals ik, naar Brussel verhuisd zijn. Hén mis ik.

‘En natuurlijk ook de stroom: die blijft machtig en onvervangbaar. Hier in Brussel is geen rivier. Best raar hoor, een stad zonder stroom. Stel je Parijs zonder de Seine voor: dat is belachelijk, hè. Als ik me triest voelde in Antwerpen, trok ik naar het Graandok, aan het Spaans Paviljoen. Het zicht dat je daar hebt op de stad: die aanzwellende Schelde in het dok, de weidsheid, de grootsheid. In Antwerpen heb je altijd een uitzicht op meer en groter. Er kan veel gebeuren: nieuwe dingen, nieuwe invloeden. En toch wordt het zo vaak verknoeid.

‘Op den duur liep ik echt met een kap op door Antwerpen. Ik wist: hier wil ik nog wel kijken, nu zet ik mijn kap af. Kijk vanuit café Den Engel in één lijn langs het stadhuis omhoog naar de kathedraal, met de zon aan de westkant: het zicht dat je hebt, is waanzinnig. Zo schoon. Of het Centraal Station: een van de mooiste stations van Europa. Die schoonheid heeft zelfs Brussel niet. En dan stap ik buiten en zie ik honderd meter verder zo’n fake Amerikaans kasteel van Sneeuwwitje en denk: o mijn god… wat een misdaad. Dat is trouwens een goed voorbeeld van mijn onvrede-liefdeverhouding met Antwerpen: ik ken een paar mensen die geijverd hebben voor het behoud van dat station. Als ze dat niet gedaan hadden, was het nu ook verprutst. Daar is het gelukt… en honderd meter verder is het mislukt. Natuurlijk is dat overal zo. In Brussel hebben ze ook veel afgebroken. Heel de Noordwijk ging eraan.

‘Maar het verschil met Brussel is dat Antwerpen meer en meer zijn menselijkheid verliest. Vooral in de cafés en de restaurants merk je dat. Neem nu het Zuid: het protserige symbool van de Antwerpse zelfgenoegzaamheid. Het moet allemaal afgelikt en trendy zijn. Het interieur in aluminium, de gerechten liefst gewokt, de menu’s met zoveel mogelijk verkleinwoorden. Ik denk soms: wat voor een gekunstelde hap gaan we nu weer krijgen? De essentie mag niet vergeten worden, het mag niet allemaal vorm worden. En dat stoort mij aan Antwerpen: ik zie er vooral mensen die snel rijk willen worden, die kiezen voor de schone schijn.’

Stilte. Nog een laatste glas wijn. ‘En toch’, zegt hij dan, ‘ben ik ervan overtuigd dat de Antwerpenaars dat diep vanbinnen ook beseffen. Herinner je je de dag dat de reuzen (een attractie tijdens de Zomer van Antwerpen nvdr.) door de straten van de stad wandelden? Dat was een betovering – onvoorstelbaar. Toen dacht ik, dát heeft onze stad nodig. Veel mensen hadden tranen in de ogen. En waarom waren ze ontroerd? Omdat ze voelden dat het datgene was wat ze misten. Het was alsof die reuzen ons de les kwamen lezen. Natuurlijk was dat een theatrale betovering. Maar als de stad op een warme manier in elkaar past, vind je dat ook op een nacht in een café. In de Witzli Putzli, in Den Engel, de Take-Five-Minutes, het maakt niet uit waar. Dan denk je weer, Antwerpen zit ook zo in elkaar!’

Stijn Tormans

‘Ik vrees dat Antwerpen voor tien, vijftien jaar moet worden opgegeven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content