Rijke geloofsvluchtelingen uit onze gewesten stichtten in 1585 de beurs van Frankfurt. Het verhaal van hun emigratie, samengebracht in het Historisches Museum van Frankfurt, is vanaf 1 maart te zien in het Antwerpse Hessenhuis.

Ze smeekten de Heer om verlossing van de verschrikkingen van de Spanjaarden. Op 4 november 1576, een dag nadat Don Juan de Austria als stadhouder van de Nederlanden Luis de Requesens y Zunga had opgevolgd, richtten Spaanse troepen een bloedbad aan onder de burgers van Antwerpen. De soldaten hadden maandenlang geen soldij ontvangen, en koelden hun woede en drift op weerloze mannen, die ze het hoofd insloegen, en op vrouwen, die ze verkrachtten. Aan het eind van hun operatie, die de geschiedenis zou ingaan als de Spaanse Furie, werden 8000 doden geteld. Het stadhuis stond in lichterlaaie, de honden dronken het bloed. De tragische gebeurtenis was een dieptepunt in de regeerperiode van de katholieke koning Filips II van Spanje. Die had van religieuze onverdraagzaamheid zijn handelsmerk gemaakt, nadat de calvinistische Beeldenstorm in de Nederlanden (1566) aanzienlijke ravages had aangericht in de katholieke kerken. De Raad van Beroerten, ingesteld door Ferdinand de Alvarez, hertog van Alva, liet andersdenkenden aan de lopende band executeren. Tussen 1554 en 1585, het jaar waarin het opstandige Antwerpen viel, zochten duizenden niet-katholieken hun toevlucht in Amsterdam, Hamburg, Keulen en Frankfurt.

De zowat 8000 calvinisten en lutheranen uit de zuidelijke Nederlanden, die zich in Frankfurt am Main gevestigd hadden, richtten er in 1585 de beurs op, wat conservator Frank Berger van het Historisches Museum de boutade ontlokt dat ‘Frankfurt een Belgische koloniale stad is’. Cultuurhistoricus Wolf von Wolzogen, museumpedagoog en naaste collega van Berger, preciseert dat ‘de Belgen Frankfurt gemaakt hebben tot wat het vandaag is, een bloeiende handels- en bankenmetropool’. Naar aanleiding van de 450e verjaardag van de Belgische immigratiegolf, maakten ze een tentoonstelling die naar het Antwerpse Hessenhuis doorreist, waar ze vanaf 1 maart te zien is: Antwerpen-Frankfurt/ Migratie en innovatie rond 1600.

De traditierijke jaarbeursstad aan de Main ‘had niet zo goed geboerd’, aldus Wolzogen. Foute speculaties in de zilverhandel, een kwakkelende economie. Hoe dan ook, de meestal gefortuneerde vreemdelingen uit Antwerpen, de rijkste handelsstad van het Europese continent, brachten opnieuw schwung in de zaak. Handelaren in goud en juwelen, specerijen, textiel en boeken, deden de Frankfurtse motor opnieuw aanslaan. Drukkers, uitgevers, textielververs en kunstenaars droegen hun steentje bij. Handelsbanken werden opgericht, de kunst van de handel met geld culmineerde in de stichting van de beurs, de vele leegstaande vakwerkhuizen werden opgelapt, gronden werden gekocht om nieuwe, nog mooiere gebouwen op te trekken.

De immigratiegolf verliep slechts een paar jaar rimpelloos. Frankfurt, waar het overgrote deel van de bevolking weliswaar ‘onvervalst lutheraans’ (Wolzogen) was, bleef toch ook de stad waar de Duitse keizers gekozen werden. En de keizer, die was toen katholiek, met het stadsbestuur meestal op zijn hand. De reformatorische inwijkelingen kregen aanvankelijk de Weissfrauenkirche om er hun eigen eredienst te houden. Maar vanaf 1561 zagen ze zich verplicht om dat buiten de stad te doen. Men zag ze, langs de Bockenheimerstrasse, naar Bockenheim trekken. Ze hadden na-ijver gewekt, zo vermoedt de museumpedagoog. Bij inheemse middenstanders, maar ook bij plaatselijke geloofsgenoten. Ene Hartmann Bayer, een onverzoenlijk lutheraanse predikant, ging zo tegen de private erediensten van de nieuw ingezetenen te keer, dat de stadsvaderen hem openlijk tot wat meer bezadigdheid moesten aanmanen.

ZONDEBOKKEN

Onder de aanhangers van de Reformatie beleden de calvinisten de strengste leer. Predestinatie, of de overtuiging dat elk mens van voor de geboorte verdoemd of uitverkoren is, maakte deel uit van hun ideeënpakket. ‘Geloof is één zaak, goed leven een andere’, zegt Wolzogen. Het viel immers op dat de calvinisten uit de Nederlanden niet bepaald in jutezakken rondliepen. Noch schroomden ze zich om uitgerekend de handel in luxegoederen – fijne specerijen, weelderige boekbanden, goud en juwelen – ter harte te nemen. Belangrijker evenwel was dat ze een meer productieve arbeidsorganisatie invoerden dan in het Duitse rijk gangbaar was.

De weelde bleef niet duren, en daar had de Dertigjarige Oorlog tussen protestanten en katholieken in Duitsland veel mee te maken. De stad, die in de jaren na 1600 het aantal inwoners van 12.000 tot 20.000 zag stijgen, beleefde door de muntontwaarding een crisis die vele burgers diep in de schulden deed belanden. Zondebokken werden gezocht en gevonden: de plaatselijke patriciërs, de Joden en de rijke migranten. Vooral de Joden kregen het zwaar te verduren, met de bestorming van de Judengasse in 1614 als triest hoogtepunt. Antwerpen daarentegen, was geleidelijk uit een diep dal gekropen, en mocht zich opnieuw in relatieve welstand verheugen.

Tot op vandaag zijn in Frankfurt nog kleine reformatorische gemeentes van Zuid-Nederlandse oorsprong actief. Van tel zijn ze al lang niet meer. Maar hun voorvaderen liggen onmiskenbaar aan de basis van het imago dat Frankfurt tot op vandaag kenmerkt. Wolzogen spreekt van een ‘kleine Europese metropool, maar met een grote politieke en economische uitstraling’. Een stad van 640.000 inwoners, van wie dertig procent buitenlanders, zich uitdrukkend in tweehonderd verschillende talen. Xenofobe tendensen blijven er achterwege, mee dankzij een goed functionerende ‘dienst voor multiculturele aangelegenheden’, die al ruim zestig jaar bestaat. Zij doet dienst als buffer en bemiddelaar tussen de instellingen, als een ‘mediator op het politieke vlak’.

Er is in Frankfurt door de eeuwen een benijdenswaardige continuïteit merkbaar inzake ‘openheid op de wereld’ (Wolzogen), een houding die een grote mate aan tolerantie veronderstelt. Maar ook welbegrepen eigenbelang. De stad die in de 16e eeuw een deel van de Antwerpse handelselite inburgerde, verwachtte daar zelf ook beter van te worden. En de plaatselijke protestantse bobo’s perkten de godsdienstvrijheid in, van zodra ze de nieuwe religieuze gemeentes als gevaarlijke concurrentie aanzagen.

Latere immigratiestromen in Frankfurt, zoals die van de Franse Hugenoten in de 17e eeuw, bleven met geloofsovertuiging te maken hebben, en met de betere klassen. Pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw kwam de arbeidsmigratie op gang: uit Italië, later ook uit Turkije, Joegoslavië en Marokko. Lui die als ‘gastarbeiders’ gecatalogiseerd werden: ze waren maar een tijdje te gast en zaten bij wijze van spreken ‘op hun koffers’ in afwachting van een terugkeer naar hun land van herkomst. Dat de meerderheid onder hen uiteindelijk voor een permanent verblijf zou kiezen, daar was niet mee gerekend.

De meest recente migratiegolf in Frankfurt heeft dan weer te maken met het nog groeiende belang van de stad als toonaangevend bankencentrum in Europa. In het zog van de Europese Centrale Bank, gevestigd in de Eurotower, is een legioen van ‘roterende vaklui’ (Wolzogen) neergestreken. In de met elegante hoogbouw afgezoomde lanen zorgen ze met hun dress code van donkerblauwe kostuums en korte kapsels voor een ‘uniformering van het niet-uniforme’, zegt de cultuurhistoricus. De bloeiende dienstensector, met bovenaan de horecabedrijven, bieden dan weer werkgelegenheid voor wie zich helemaal onderaan de sociale ladder bevindt, een categorie waarvoor de Thaise poetsvrouw symbool staat. Wonen in de modieuze, inmiddels peperdure, postmoderne city komt voor deze mensen niet in aanmerking, ze worden tot buiten de stadsrand gedreven.

Het thema laat het Historisches Museum niet los. De volgende tentoonstelling, Von Fremden zu Frankfurtern, behandelt de migratie naar de Mainstad, van de vroege nieuwe tijd tot vandaag. Tijdens de voorbereiding maakte Wolzogen kennis met vertegenwoordigers van diverse migrantengemeenschappen, van wie het verhaal zal worden verteld. Zo bijvoorbeeld dat van Giovanni Bruno, die in de Hoechst chemiefabriek kwam werken en jarenlang in een barak leefde. Dragomir T, een technicus bij de radio, heeft zelf het leven van de gastarbeiders op papier getekend. Een bestaan tussen koffers op kasten, stapelbedden, een tafel, een stoel en verder niets.

Hoe voorbeeldig Frankfurt met vreemdelingen omgaat, zegt Wolzogen aan den lijve te ondervinden. ‘Zelf pendel ik tussen West- en Oost-Duitsland, ik woon ook in Potsdam want mijn vrouw werkt daar. In het weekend rijd ik van Frankfurt naar Potsdam. Ik ken dus ook de Oost-Duitse gevoeligheden. Daar bestaat een grote agressiviteit tegenover ‘het vreemde’, met inbegrip van al wat West-Duits is. Er heerst een rechtsradicalisme dat je in Frankfurt niet tegenkomt.’ Antwerpen is weer een ander paar mouwen.

JAN BRAET

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content