“De schittering van Spanje, 1598-1648” in de Nieuwe Kerk in Amsterdam.

In de eerste helft van de zeventiende eeuw was Spanje verwikkeld in militaire conflicten met de Nederlanden en Zuid-Italië. Bovendien kreeg de Armada het overzee telkens weer aan de stok met Engelse en Hollandse “kapers op de kust”, want de kolonies in Zuid-Amerika, de Caraïben en de Filipijnen vroegen permanente aandacht. Het moederland zelf werd in die periode herhaaldelijk geteisterd door pestepidemieën. Economisch ging het niet goed. De kolonisering kostte enorm veel geld en inspanningen, al bracht het Peruviaanse zilver wel enig soelaas voor de schatkist. Toch kende Spanje in die moeilijke periode zijn “Siglo de Oro”. De kunsten en de cultuur in het algemeen bloeiden als nooit tevoren. El Greco, Zurbarán, Velasquez, Cervantes, Lope de Vega, het zijn maar enkele beroemde namen uit die Gouden Eeuw. Die paradox – economische en militaire problemen tegenover culturele bloei – is het onderwerp van een imposante en boeiende tentoonstelling in Amsterdam. Een merkwaardige plaats zo op het eerste gezicht, want zo geliefd zijn de Spanjaarden uit die tijd niet in Nederland, al staat er in het volkslied nog altijd de strofe: “Den Coninck van Hispanjen / Ich altijt hebbe’ geeert”. Enige historische toelichting maakt evenwel veel duidelijk.

In september 1598 stierf de Spaanse koning Filips II. De man wordt dit jaar uitgebreid herdacht in Madrid. Nederlandse verslaggevers kunnen hun verbazing niet op als ze merken dat er ook een goed woord over deze “kettervervolger” en “religieuze fanaticus” gezegd kan worden. Voor onze noorderburen is Filips II nog altijd de baarlijke duivel. Dat hij gewoon een vorst van zijn tijd was en daarin allicht niet veel verschilde van zijn collega’s, komt niet bij hen op. Een ander historisch feit speelt in deze context eveneens een rol. In 1648 betekende de Vrede van Munster – later in dat jaar aangevuld door de bredere Vrede van Westfalen – het definitieve einde van het conflict tussen Spanje en de Republiek der Verenigde Provinciën. De republiek werd daardoor meteen internationaal erkend. Ook die gebeurtenis werd eerder dit jaar herdacht. Tussen 1598 en 1648 was er veel gebeurd.

De Nederlanden en Spanje een beetje opnieuw bij elkaar brengen, is zowat de stilzwijgende bedoeling achter de huidige expositie. Dat koningin Beatrix en koning Juan Carlos beste maatjes zijn, zal ook wel een rol hebben gespeeld. Ze mochten trouwens de tentoonstelling samen openen. Ook voor ons is de tentoonstelling belangrijk, omdat zij als het ware de Spaanse tegenhanger is van de “Albrecht en Isabella”-tentoonstelling in Brussel. Vergelijkingen liggen voor de hand. Filips III (1578-1621) was amper twintig toen hij zijn vader opvolgde. Die jeugdige leeftijd was wellicht de reden waarom hij het bestuur van het land in handen liet van zijn “valido”, zijn eerste minister, de Hertog van Lerma. Toch was het tijdens zijn bewind dat Madrid definitief de hoofdstad werd. De stad groeide als een paddestoel en in de omgeving verrezen schitterende verblijven voor de hovelingen. De jonge koning stierf al in 1621, net als Albrecht trouwens. Ook Filips IV (1605-1665) was nog piepjong toen hij de kroon te torsen kreeg. Aanvankelijk leek het erop dat ook hij het bestuur zou overlaten aan eerste minister Graafhertog Olivares, maar de koning herpakte zich. Hij werd een van de belangrijkste mecenassen van zijn tijd. Zo maakte hij kennis met Diego de Velasquez die hofschilder werd. Tijdens de achttien maanden dat Pieter Paul Rubens in Spanje verbleef, had ook hij herhaaldelijk contact met de koning. Die liet in de jaren dertig Buen Retiro bouwen, een enorm paleis met prachtige tuinen. Voor dat paleis alleen al werden niet minder dan achthonderd schilderijen besteld.

In de tentoonstelling wordt stilgestaan bij de belangrijkste figuren uit het verhaal, bij het leven aan het hof, de bloei van de wetenschappen, de zeevaart en de kolonisatie. Naast het hof was ook de kerk een groot mecenas van de kunsten. Opvallend daarbij is dat nogal wat typisch Spaanse heiligen zoals Teresa van Avila en de mulattin Rosa van Lima in schilderijen en beelden werden vereeuwigd. Ook de toegepaste kunsten komen in de expositie ruimschoots aan bod. Er zijn kazuifels in zijde en brokaat, reliekschrijnen, zilveren vaatwerk, muziekinstrumenten, boeken en land- en zeekaarten te zien. Bijzonder merkwaardig zijn de tientallen verbluffende stillevens, met fruit, bloemen, potten en glazen. De schilders waren bij het maken van die werken niet gebonden aan de regels van het Hof of de Kerk. Zij konden zich volop uitleven en dat is eraan te merken.

“De schittering van Spanje, 1598-1648”, De Nieuwe Kerk in Amsterdam. Tot 8/3.

Paul Dossche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content