Honderd jaar geleden stierf hij als martelaar van zijn eigen levenskunst. Oscar Wilde, koning van de oneliners, was niet alleen de eerste ster van de media, maar tegelijk hun scherpste criticus. Portret van een dandy met een hart.

Toen hij in mei 1882 de Amerikaanse douane passeerde, had hij niets aan te geven, tenzij zijn eigen genie. Oscar Wilde (1854-1900) was nooit om een bon-mot verlegen. Toen hij een jaar later naar Engeland terugkeerde, had hij het publiek in de Verenigde Staten en Canada met zijn flamboyante optreden voor zich ingenomen. Samen met Bill Cody, alias Buffalo Bill, was Wilde allicht de eerste intercontinentale VIP ter wereld. Wanneer hij in 1884 een respectabele juristendochter trouwde en prompt twee zonen kreeg, leek het sprookje volledig. Op het toppunt van zijn roem stak hij zichzelf echter stokken in de wielen. In 1891 raakte de zevenendertigjarige oppergod van de Engelse letteren verslingerd aan een jonge student die hem meesleepte in een orgie van liefdesgeluk én schandalen. Bosie, het koosnaampje van Lord Alfred Douglas, deed Wilde in een rechtszaak belanden die hem twee jaar opsluiting (1895-1897) zou kosten wegens homoseksuele activiteiten én een gewisse dood drie jaar later.

Maar het was precies deze helletocht die van Wilde de complete en authentieke schrijver maakte die nu meer dan ooit een voorbeeldfunctie heeft. Dat zijn kleinzoon door een collectie van driehonderd brieven onlangs heeft bewezen dat Wildes liefde voor zijn echtgenote wel degelijk reëel was, vervolledigt het beeld van deze meest eigentijdse der Engelse klassiekers.

Als beroemdheid trok hij op het einde van zijn leven ten strijde tegen de valse schijn van klatergoud die het estheticisme verspreidt. En als homo met biseksuele neigingen, zo blijkt dus nu, was hij ook de vrouwen toegedaan. Ziedaar nog eens a man in full om het met Tom Wolfe te zeggen.

Ecce homo: ziehier een volbloed mens. Wilde beschrijft in een lange brief uit 1897 aan Bosie hoe hij tijdens zijn gevangenisverblijf zijn estheticisme heeft overwonnen. Dit epistel dat na zijn dood postuum als De profundis werd uitgebracht, is het meest imponerende werk, na zijn roman The picture of Dorian Gray (1890-91). Het beschrijft op een directe, plastische manier hoe Wilde levenslang gefascineerd was door een leven van luxe en genot, van schoonheid en plezier. Tegelijk beseft hij nu pas door scha en schande hoe halfslachtig dat koketteren met de vorm was geweest. De ‘luchthartige ledigheid’ van vroeger ziet hij tussen de celwanden verdampen. Hij voelt zich solidair met de lijdende Christus die genageld aan het kruis eindelijk begreep wat het betekende om voor honderd procent een mens te zijn. Wilde denkt terug aan cafégesprekken met de jonge André Gide waarin Wilde het toen reeds voor de gekruisigde opnam: ‘Hij (Christus) verwezenlijkte in de totale sfeer der menselijke relaties dat invoelende begrip dat in de Kunst het enige geheim van het scheppingsproces is. Hij begreep de melaatsheid van de melaatse, de duisternis van de blinde, de schrijnende ellende van degenen die voor het genot leven, de wonderlijke armoede van de rijken.’

In deze brief uit de diepten van zijn cel formuleert Wilde zijn esthetica van de intensiteit die als de bijbel van de moderniteit kan worden beschouwd. Elke kunstenaar, die naam waardig, moet het totale leven lief hebben, anders blijft zijn kunst een lege huls. Hoe is het zover kunnen komen met de dandy der dandy’s?

LADY JANE

Wilde was van in het begin van zijn openbaar leven te scherpzinnig om simpelweg de poseur en amuseur uit te hangen. Aanvankelijk had hij helemaal niet het charisma dat hem later zo populair zou maken, ook al werd hij geboren in een intellectueel en artistiek nest. Zijn vader William was in Dublin een celebriteit. Hij maakte furore als oog- en oorchirurg, maar ook met satirische pamfletten. Zijn mama, Lady Jane Wilde, was zo mogelijk nog beroemder. Zij was een voorvechtster van de Ierse onafhankelijkheidsstrijd en organiseerde bij haar thuis wekelijkse salons waar William Butler Yeats maar ook Bram Stoker (Dracula) over de vloer kwamen. Het is dus niet verwonderlijk, aldus Yeats, dat Wilde als zoon van dergelijke ouders de beste causeur van de negentiende eeuw zou worden. In zijn jonge jaren was Wilde echter een ‘grijze kraai’, zoals zijn medescholieren hem op de lagere school spottend noemden.

Daarin kwam weldra verandering wanneer hij op de middelbare school uitblonk in Grieks en literatuur. Een beurs bracht hem naar het prestigieuze Magdalen College in Oxford waar hij nauw bevriend werd met zijn professor Grieks. Hij geraakte er ook in de ban van John Ruskin en Walter Pater die ieder op hun manier estheten van de hoogste orde waren. Pater herontdekte in Engeland de Renaissance. Hij creëerde een cenakel van jonge enthousiastelingen rondom zich die een esthetische levensfilosofie aanhingen. In navolging van het pathos van de Renaissance, riep hij de jeugd op om zichzelf te verwerkelijken in een proces van voortdurende zelfvernieuwing en spirituele zelfverbranding. ‘Altijd branden met een harde vlam, zoals van edelsteen, betekent succesvol zijn in het leven.’ Paters motto werd Wildes levensfilosofie. Hij zou er later door verschroeid worden.

Ruskin lag beter in de markt bij het establishment omdat zijn herwaardering van het middeleeuwse ambacht minder rebels maar gezonder overkwam. De pedagogische eros die van Ruskin uitging, had echter eveneens zijn heel specifieke uitwerking op de ontvankelijke geesten en lichamen van Oxfords finest. Toen Ruskin zijn studenten opriep om een landweg aan te leggen en een bijpassende bloemenborder, stak ook Wilde voor één keer in zijn leven de handen uit de mouwen. Gedurende enkele weken vervoegde hij zich in alle vroegte bij zijn jaargenoten om in het zweet des aanschijns in de grond te gaan ploeteren. Wilde kreeg artistieke erkenning bij een poëziewedstrijd en plaatste de kroon op het werk met de publicatie van zijn eerste bundel gedichten in 1881 (die hij weliswaar zelf moest bekostigen).

De toen zevenentwintigjarige Wilde was een imposante verschijning. Met zijn bijna twee meter had hij iets van een vuurtoren. Zijn heel eigenzinnige kledij (kniebroek, fluwelen jasje met een groene anjer in het knoopsgat, een scarabeering aan beide pinken) en sprankelende uitspraken deden de rest. Voor sommigen was hij een snob, voor anderen het toppunt van geestigheid, maar bij iedereen viel hij op door zijn buitengewoon optreden. Wilde maakte van zijn performances een broodwinning en liet zich door een impresario overhalen om gedurende een heel jaar in Amerika en Canada rond te toeren en spreekbeurten te houden over de meest diverse onderwerpen: van woninginrichting tot kunst.

WEDERGEBOORTE

Toen hij zich settelde in Londen met vrouw en kinderen verdiende hij zijn brood met journalistiek. De conversaties waar hij zo in uitblonk, zette hij op papier. Hij werd gevraagd om een lifestyleblad te leiden, Woman’s World. Maar geleidelijk aan begon het te knagen. Het vuur dreigde uit te doven. Wilde was toe aan een wedergeboorte.

Homoseksuele contacten met jonge, knappe studenten zorgden voor een nieuw elan in Wildes carrière. Hij schreef sprookjes op het einde van de jaren tachtig en vier sprankelende komedies die de hypocrisie van het Victoriaanse Engeland op een lichtvoetige manier op de korrel namen. The importance of being Earnest en An ideal husband zijn de bekendste voorbeelden van de elegante sitcoms waarvan Wilde in het begin van de jaren negentig zijn waarmerk maakte.

Zoals in de Amerikaanse nakomertjes van vandaag was Wilde een meester in het verzinnen van spitse conversaties waarin echtelieden elkaar kissebissend de loef probeerden af te steken. Wildes kunst van de oneliner komt hier het best tot haar recht.

Echt overtuigen doen Wildes epigrammen in de enige roman die hij in deze ongemeen productieve periode, naast zijn komedies, publiceerde. The portrait of Dorian Gray was een momentopname van zijn esthetische levenswijze, maar wees tegelijk ook reeds op de impasse van een al te hardnekkig beleden artiestendom. In de roman spint de verteller een web tussen drie personages. Centraal staat de mooie Narcissus, Dorian Gray, wiens schoonheid voor altijd wordt vastgelegd door de schilder Basil Howard. Gray wordt echter intellectueel op het slechte pad geleid door een oudere mentor, Lord Henry. Die fluistert Gray in dat hij geen scrupules mag hebben om volop van het leven te genieten: ‘Het leven is een kwestie van zenuwen, van vezels en van langzaam opgebouwde cellen waarin de gedachte zich verbergt en de passie haar dromen heeft. Misschien verbeeld je je dat je veilig bent en denk je dat je sterk bent. Maar een toevallige toets van kleur in een kamer of aan de ochtendhemel, een zeker parfum waarvan je eens hebt genoten (…) – ik zeg je, Dorian, van zulke dingen hangt ons leven af.’

Later zou Wilde in een brief aan Sir Arthur Conan Doyle, bedenker van detective Sherlock Holmes, verklappen dat hij er de moraal van het verhaal al te dik oplegde. Het loopt immers slecht af met de jonge Narcissus die zich door de oudere Apollo al te heftig op sleeptouw laat nemen.

Zeker de eerste helft van deze roman is werkelijk subliem door het hoge tempo waarmee hier terloops de meest snijdende epigrammen worden rondgestrooid. Op elke bladzijde prijken er onsterfelijke aforismen vol levenswijsheid die ook vandaag gelden. De bekendste spreuk staat in het begin van het verhaal (‘er is maar één ding op de wereld dat erger is dan dat er over je gesproken wordt, en dat is dat er niet over je gesproken wordt’) maar ook de andere paradoxen doen aan helderheid niets onder. ‘Onbevangenheid is louter pose, de irritantste pose die ik ken.’ ‘Geweten en lafheid zijn in wezen hetzelfde. Geweten is de handelsnaam van het bedrijf. Meer niet.’ ‘Oppervlakkige mensen zijn de enigen die niet op het uiterlijk afgaan. Het ware mysterie van de wereld is het zichtbare, niet het onzichtbare.’ ‘Zoek voortdurend naar nieuwe sensaties. Wees nergens bang voor… een nieuw hedonisme – dat heeft onze eeuw nodig.’ ‘Tegenwoordig sterven de meeste mensen aan een soort slepende verstandigheid, en pas als het te laat is, ontdekken ze dat hun vergissingen het enige zijn waar ze nooit spijt van krijgen.’ ‘Ik houd het allermeest van Wagner. Die muziek is zo luid dat je aan één stuk door kunt praten zonder dat anderen horen wat je zegt.’ De gevatte uitspraken vliegen de lezer om de oren en zijn daarenboven functioneel in deze ontmaskering van het estheticisme waar Wilde zelf ooit mee dweepte.

VAN OLYMPUS TOT TARTARUS

Wilde nam zijn scepsis tegenover een louter artistieke levenshouding echter niet ter harte. Hij overschatte zijn creatief vermogen om met het leven te doen wat hem te binnen schoot. Zijn affaire met Bosie en zijn provocerende optreden tegenover het gerecht katapulteerden hem van de Olympus in de Tartarus. Het is die perspectiefwisseling die hem definitief op andere gedachten bracht en hem zijn kunstenaarschap vollediger deed invullen. De nieuwe spiritualiteit en de vergeestelijking van de zintuigen, waar hij het in zijn roman reeds over had, krijgen eindelijk de contouren van een nieuwe kunst die door de afgrijselijke lelijkheid van de werkelijkheid en door het lijden aan die werkelijkheid het leven in al zijn vezels doorvoelt.

Het is pas de ontdekking van pijn en smart die Wilde het belang van zoveel negativiteit doet inzien voor een juist begrip van het leven. Vroeger schaatste hij met een woordspeling over elke oneffenheid in zijn levensweg of keek hij gewoonweg de andere kant op. Tijdens de laatste tien jaar van zijn leven gaf hij aan zijn mooischrijverij een ethische lading. Schoonheid en mededogen dienen hand in hand te gaan. Zonder kloppend hart blijft een mooi kunstwerk slechts een lege façade of een vals masker. Vandaar dat hij Bosie in zijn literair testament vanuit de gevangenis steeds weer toeroept om te reflecteren op hetgeen hij doet: ‘De allerhoogste ondeugd is gebrek aan diepgang. Alles wat men zich bewust is, is goed.’ Leven en denken vormen één geheel. Wie zoekt naar de nieuwste kick, voelt slechts voor de helft. Wie uitsluitend liefheeft met het lichaam, mist de essentie: ‘Niets kan de ziel genezen behalve de zinnen, zoals niets de zinnen kan genezen behalve de ziel.’ Wie kunst beoefent voor het genot van de kunst zelf, loopt vast in ijdel maniërisme, want de kunst moet het leven proberen te omarmen en niet zichzelf. Daarvoor is ‘invoelend begrip’ nodig: hart én verstand, kunde én kennis.

Kortom, Wilde begreep op het einde van zijn leven dat geestig zijn, écht geestig zijn, niet alleen te maken heeft met de vorm, maar evenzeer met de inhoud. Spreken in puntige paradoxen is één zaak. De twee termen van de tegenspraak moet je ook daadwerkelijk in hart en ziel proberen te doorgronden. Voor authentieke spiritualiteit, zo Wilde, is meer van doen dan zogezegd geestrijk goochelen met de uiterlijke vormen van het leven. Daarvoor is medelijden nodig en empathie. Wilde, die de ultieme belichaming was van het aanstormende mediatijdperk, besefte te laat welk antigif de estheet diende toegediend om de kille halfheid van cynische quotes tot een hartverwarmend geheel om te smeden.

Zo kwam Wilde ten slotte terecht bij het ethos van de nieuwtestamentische liefde: ‘Al spreek ik met de tongen van engelen en mensen: als ik de liefde niet heb, ben ik een galmend bekken of een schelle cimbaal.’ Met dit citaat eindigt drie jaar na Wildes overlijden op 30 november 1900 Thomas Manns zelfportret in zijn novelle Tonio Kröger. Het is de creatuurlijke liefde voor alle schepselen op aarde die de literatuur haar zeggingskracht geeft. Het is de liefde voor alle fenomenen van deze wereld die de journalistiek haar documentaire waarheid verleent.

Oscar Wilde, ‘Het portret van Dorian Gray’, Veen, Amsterdam/Antwerpen, 255 blz., 900 fr.

Oscar Wilde, ‘Brieven’, Meulenhoff, Amsterdam, 463 blz., 725 fr.

‘Het groot Oscar Wilde citatenboek’, Meulenhoff, Amsterdam, 192 blz., 460 fr.

Frank Hellemans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content