‘ALS ZE AAN DE WET-MAJOR RAKEN, GAAT DE HAVEN PLAT’

'Ze kakken al jaren op de havenarbeiders van 't Kot. Terwijl onze havenarbeiders tot de meest capabele en flexibele ter wereld behoren.' © FRANKY VERDICKT

Tijdens de zomermaanden is het doorgaans rustig in de Antwerpse haven, al is die rust zeer fragiel. Het conflict tussen vakbonden en bedrijven blijft sluimeren. Knack trok naar ’t Kot, het aanwervingscentrum voor de havenarbeiders.

Een zonnige julidag, vroeg in de ochtend. Op het Antwerpse Eilandje liggen de kasseibaantjes er rustig bij. Vrijwel alle gordijnen en rolluiken zijn nog gesloten. Enkel de deuren van het lelijkste gebouw van de hele straat – en bij uitbreiding vermoedelijk geheel Antwerpen – staan wagenwijd open. Binnenin valt een donkergeel licht op de in de loop der jaren verweerde tegels. Bij het minste briesje ratelen de golfplaten van het sjofele dak.

Ondanks zijn vervallen aanblik is ’t Kot een instituut. Sinds 1940 is het gebouw aan het Kempisch Dok het zenuwcentrum voor de Antwerpse havenarbeiders. Elke dag komen de arbeiders zich aanbieden voor een van de vier shiften. Met een pool van ongeveer vijfduizend arbeiders heeft de Antwerpse haven een van de grootste wervingsreserves van Europa. Havenarbeiders genieten er een stevige sociale bescherming. Volgens de wet-Major mogen enkel erkende havenarbeiders havenarbeid verrichten in de Antwerpse haven. Hun werkloosheidsvergoedingen liggen ook gevoelig hoger. Dokwerkers die zich aanbieden maar geen werk vinden, krijgen per dag 72 euro dopgeld. Het extra stempelgeld wordt vergoed door de kas van de bestaanszekerheid, een centrale spaarpot waaraan alle havenbedrijven bijdragen.

Om kwart voor zeven druppelen de eersten binnen. Het zijn stuk voor stuk stevige manspersonen, met ruwe handen en borstelige snorren. Ze zijn met een man of twintig: tijdens de vroege shift is er minder werk te verdelen. Het lijkt wel alsof ze onderling een dresscode hebben afgesproken: donkergrijze trainingsbroek, ruwe overalls, hier en daar een oorring. In een hoek van het lokaal staat een groepje toeristen die worden rondgeleid door een gids. Hun veelkleurige regenjacks steken af tegen de grauwe hal.

Het tafereel heeft iets van een veekeuring. Vanaf een verhoogd gangpad spieden de ploegbazen over de verzamelde werkers. Met een geluidssignaal wordt de eerste aanwerving op gang getrokken. Vanaf klokslag zeven uur krijgen werknemers en werkgevers exact acht minuten om elkaar te vinden. Na vijf minuten weerklinkt de krakende aankondiging ‘er worden havenarbeiders gezocht’, om aan te geven dat er nog arbeidsplaatsen vrij zijn. ‘Arbeiders die jonger zijn dan vijftig zijn tijdens de eerste acht minuten verplicht werk aan te nemen’, vertelt Sarah Pauli, die voor de VDAB de aanwervingsdienst van de Antwerpse haven leidt. ‘Als ze dat niet doen, verliezen ze hun werkloosheidsuitkering.’ Na de eerste acht minuten volgen nog eens twee minuten ‘blessuretijd’, waarin ook de vijftigplussers verplicht zijn werk te aanvaarden. Op de lichtkranten flitst in rode cijfers: 16 aanbiedingen, 16 aanwervingen. De bordjes staan vandaag perfect in evenwicht.

Almachtige vakbonden

Ondanks het hoge fol-kloristische gehalte staat het aanwervingslokaal al lange tijd ter discussie. Het wantrouwen tussen bedrijfsleiders en vakbonden heeft dan ook een dieptepunt bereikt. Pogingen om de wet-Major te omzeilen stuiten steevast op harde vakbondsacties, zoals de grote staking bij havengigant Katoen Natie begin deze maand. Fernand Huts, de flamboyante eigenaar, is net als de meeste bedrijfsleiders een notoir tegenstander van de huidige regeling.

Het is een plaat die om de zoveel jaar wordt afgespeeld: het moet maar eens gedaan zijn met dat verouderde kot, de almacht van de vakbonden en de veel te starre wet-Major. De vakbondsafgevaardigden – aanwezig bij elke aanwervingsronde, om te controleren of alles reglementair gebeurt – reageren schamper, wanneer ze met de vraag geconfronteerd worden. ‘Ze kakken al jaren op de havenarbeiders van ’t Kot. Terwijl onze havenarbeiders tot de meest capabele en flexibele ter wereld behoren.’ Ook Jozef, 37 jaar aan het werk in de haven, toont zich een absolute voorstander van de huidige regeling. Bovendien is ’t Kot ook goed voor de werknemers, betoogt hij. ‘Wat zijn bedrijven erbij gebaat om honderd man vast in dienst te nemen en dan elke dag tachtig man technisch werkloos te maken? Dan zijn ze met het huidige systeem toch een stuk beter af.’

De kritiek op de huidige regeling is niet helemaal uit de lucht gegrepen, vindt ook Pauli. ‘Er is inderdaad een probleem met de polyvalentie. We hebben vandaag bijvoorbeeld een onderscheid tussen stukgoedmarkeerders en containermarkeerders, terwijl zij toch min of meer hetzelfde werk doen. Daarom krijgen alle stukgoedmarkeerders nu ook al een uitnodiging voor een bijscholing tot containermarkeerder, en omgekeerd. Als er vandaag enkel werk is voor stukgoedmarkeerders, kunnen de containermarkeerders gewoon stempelen, terwijl ze dat werk eigenlijk probleemloos zouden kunnen overnemen. Dat is gewoon niet correct.’

Werkgeversorganisaties willen vooral van de omslachtige procedure af. Momenteel houden havenarbeiders hun aantal gewerkte dagen nog steeds in een stempelboekje bij. Cepa, de werkgeversorganisatie van de Antwerpse Haven, werkt momenteel aan een digitalisering van het huidige systeem, al geeft Cepa-directeur Guy Vankrunkelsven aan dat die nog niet voor morgen is. De vakbonden zijn geen vragende partij. Een niet onaanzienlijke groep van de havenarbeiders is digitaal op zijn zachtst gezegd immers nogal onbeholpen. Bovendien leeft bij bepaalde vakbondsleden de vrees dat het digitale systeem de wet-Major zal uithollen.

‘Kopmannen’

Op de kaaien van Katoen Natie halen de meeste arbeiders de schouders op. Het is een goede dag: er worden vandaag twee enorme schepen volgeladen. Het betekent vooral dat er werk is. Een gigantische scheepskraan zwenkt vervaarlijk heen en weer. Aan de vijf ton zware kettingen ratelen een zestal langwerpige stalen buizen, goed voor een lading van enkele tonnen. ‘Een gevaarlijke lading’, zegt veiligheidscoördinator Paul Jacobs, terwijl hij in het rond spiedend langs de ladingen laveert. ‘Die dingen zijn moeilijk te manoeuvreren. Een kleine zwenk in het ruim is genoeg om iemand te verpletteren. Als je op de verkeerde plaats staat, ben je kansloos.’

Foreman Gary Schoppé, een forse veertiger die zichzelf knipogend als ‘de liefste man ter wereld’ voorstelt, coördineert brullend in zijn walkietalkie de werkzaamheden. ‘De haven is goed voor ons’ zegt hij, terwijl hij me stevig de hand drukt. ‘Zonder die haven komen de meesten hier nergens aan de bak.’ Als foreman staat Schoppé in voor de dagelijkse aanwervingen. Doorgaans kiest hij zijn vaste mannetjes om zijn ploeg te vervolledigen, geeft hij toe. ‘Die gasten zijn ondertussen vrienden geworden, ik vertrouw hen blindelings.’ De vakbonden kunnen op de kaaien op weinig sympathie rekenen. ‘Er zijn een paar kopmannen die niet willen werken. Die verknallen het voor de rest’, klinkt het.

De vakbonden staan nog steeds bijzonder machtig in de haven, al lijkt hun steun hier en daar dus af te brokkelen. Voorlopig houden ze de touwtjes strak in handen en blijft ’t Kot buiten schot. De dreiging van een algemene staking is een doembeeld dat de bedrijven te allen prijze willen voorkomen. De meeste havenarbeiders zijn er dan ook gerust op. ‘Ze gaan niet raken aan de wet-Major, meneer’, zegt een man met een stevige snor en een vriendelijk gezicht, die liever anoniem wil blijven. ‘Als ze daaraan raken, gaat de haven plat, en dat willen ze niet. Als de wet-Major verdwijnt, hebben we niets meer te verliezen.’

DOOR JEROEN ZUALLAERT, FOTO FRANKY VERDICKT

‘Zonder die haven komen de meesten hier nergens aan de bak.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content