“Ik sterf liever door een bloedaandrang dan met mijn pantoffels in een of andere sofa.” De immer strijdlustige Maurits Coppieters over het Sienjaal en over Kerk en politiek, lijdend aan dezelfde kwalen.

De jonge linkse en Vlaamsgezinde student Herman Van den Reeck (1901-1920) werd in het geboortejaar van Maurits Coppieters door de Antwerpse politie neergeschoten. “De reactie in Antwerpen heeft een kind vermoord”, schreef de socialist Camille Huysmans. Voor Coppieters is Van den Reeck “een voorvechter van een nieuw mensdom in Vlaanderen”, die stond voor “een religieus geïnspireerd socialistisch maatschappij-alternatief”.

Jekaterina Bresjkovskaja (1844-1934), de vergeten oma van de Russische revolutie is voor hem een profeet, een predikant van het socialistische evangelie. Ze zag onder de tsaar en onder de communisten de binnenkant van de gevangenis, maar wist zich gesterkt door de leer van Christus. “Dat is het niet waar mensen bang voor hoeven te zijn: extreme armoede, vervolging en gevangenis,” zei ze, “maar wel wat hen niet afschrikt: leven als een sleur, leven voor zichzelf.”

In zijn jongste boek Het vuur in de verte brengt Coppieters ook het verhaal van zijn “geestelijke kleinzoon” Abas. In het door een burgeroorlog geteisterde Somalië werd Abas tien jaar geleden door zijn vader, een plichtsgetrouw kolonel, op een vliegtuig richting Zweden gezet, maar hij strandde uiteindelijk in Zaventem. De nu 26-jarige Abas Awees Sheck brengt het ontwapenende getuigenis van een politiek vluchteling die tegen zijn zin in een land neerstreek waarvan hij dacht dat het een communistisch regime kende. Het enige wat hij zich bij België kon voorstellen, waren immers de rode shirts van de nationale voetbalploeg.

Tussendoor pleit Coppieters voor een Marshallplan voor Afrika, tegen de macht van de NAVO die altijd de Europese Unie te snel af is en voor een in kleinere blokken verenigd Europa, in een waar federalistisch model. Het boek is ook een terugblik op het Sienjaal, het project dat Coppieters midden jaren negentig met een aantal Vlaamse socialisten schraagde.

Vandaag is het gewezen parlementslid nog altijd VU-lid – “ik stem straks voor de nieuwe of de oude voorzitter”, zegt hij droogjes. Maar het Sienjaal is zijn kind. Dat hij zijn boek opdroeg aan de vrijzinnige Leo Apostel en de franciscaan Max Wildiers, twee overleden vrienden-filosofen, is geen toeval. Coppieters droomt van één Vlaamse sociaal-democratische partij, gesteund op de bijbelse visie en het humanisme. Maar de weg is lang en het Sienjaal werd niet in heel progressief Vlaanderen enthousiast onthaald.

Maurits Coppieters: De eerste reacties van de Volksunie waren positief en onderbouwd, maar snel kwam de klassieke oppositietaal weer boven en bestempelde de VU het Sienjaal als de zoveelste truc om de SP te versterken. Louis Tobback was weer de kop van Jut. Ook Agalev reageerde positief, zij het iets minder onderbouwd. Maar na een tijd grepen de groenen naar een eigen tienpuntenprogramma omdat ze het Sienjaal toch wat te theoretisch en te hoogdravend vonden. Het ACW ontving het Sienjaal ernstig en het staat er vandaag nog voor negentig procent achter.

In uw boek klinkt u wat bitter.

Coppieters: Het stemde me alleen bitter dat het Sienjaal onmiddellijk een onderdeel werd van een oppositiespelletje. Maar in het geheel van de reacties ben ik niet teleurgesteld. Het toekomstcongres van de SP uit 1998, dat is het Sienjaal. ACV en ABVV schreven sindsdien samen ernstige rapporten over het sociaal deficit van Europa en over de rol van het middenveld. De analyse dat de politiek zich niet meer kan gedragen zoals in 1980 sloeg hier en daar aan. Onze kernboodschap was dat het staatsgezag verslapt. Of daar later een herverkaveling of een ruilverkaveling van komt, weet ik niet.

Is de poging mislukt om met het Sienjaal de grenzen van de partijen te overstijgen?

Coppieters: Dat was niet onze bedoeling. We wilden een sokkel bieden voor alle partijen, meer niet. Zeer progressieve mensen wilden een website voor mij maken, een beweging oprichten, de Club-C stichten. Ik heb hen gezegd: hou ermee op, we moeten niet boven de partijen werken, maar ze voor hun verantwoordelijkheid plaatsen. We moeten partijen stof leveren die ze niet kunnen negeren. Zoals wij dat met de Vlaamse Volksbeweging in de jaren vijftig deden.

Het Sienjaal sloeg als een zweep op de politiek?

Coppieters: Ik walg van zweepbewegingen zonder inhoud. Ik kan niet overweg met niet onderbouwde kreten.

U betreurt dat niet de politiek maar de economie de samenleving maakt.

Coppieters: De winst- en concurrentie-economie is helemaal niet liberaal. Ze regelt alles in Vlaanderen, België en Europa. De wereldeconomie heeft alles in handen: het kapitaal, de arbeid en de markt. Het kapitalisme waarover Karl Marx het had, bestaat niet meer. In de tijd van Marx kon het kapitaal niet zonder de arbeid. Vandaag kan het kapitaal perfect zonder veel arbeid. We zijn beland in wat Viviane Forrester “de terreur van de economie” noemt. De teloorgang van de klassieke arbeid destabiliseerde de hele maatschappelijke orde en wijzigde ons mensbeeld. Een mens is vandaag maar waardig als hij nuttig, bruikbaar en dus winstgevend is. Is hij dat niet meer, dan is de mens een last als arbeider en dus zeker als werkloze.

Dat verklaart de hele druk op onze verzorgingsstaat. Alle regeringen hebben het over de te hoge loonlasten. Nooit komt de winstmarge ter sprake – voor de aandeelhouders is er bij een winst van zeven procent al sprake van een crisis. Altijd moeten de arbeiders matigen en moet de staat besparen. De politiekorpsen moeten afslanken. Postbodes en treinmachinisten kunnen hun vakantiedagen niet opnemen. De wegen worden niet onderhouden. Vervolgens staat dezelfde bedrijfswereld aan de klaagmuur omdat de files te lang zijn of omdat er te weinig agenten op de straat te zien zijn. Diezelfde klagers frauderen voor miljarden en veroorzaken dus zelf de budgettaire problemen. Als iedereen zijn belastingen echt zou betalen, was er geen begrotingsprobleem. Net zoals er op wereldvlak eigenlijk geen voedselprobleem zou mogen zijn. De agro-industrie dumpt haar graan- en maïsoverschotten in de derde wereld en belet dat daar een bloeiende lokale landbouw zou ontstaan.

Hoe kan de lokale of regionale politiek vat krijgen op een almaar internationalere economie?

Coppieters: De globalisering ontslaat de politiek niet van haar verantwoordelijkheid. De politiek beschikt over de nodige instrumenten, zoals de fiscaliteit. Hoe bouwt een land aan – hoe heet dat tegenwoordig? – de actieve welvaartsstaat? Hoe gaat de Europese Unie om met wereldhandelsprijzen? Hoe controleren we de agro-industrie? Alleen de politiek kan de genetische manipulatie van maïs of soja verbieden. Alleen de politiek kan de overconsumptie van geneesmiddelen in het Westen bestrijden of de verdeling in arme landen bevorderen. De politiek is in wezen immaterieel.

U komt in uw boek opnieuw uitvoerig terug op de jaren twintig. U ziet in die periode al de kiemen voor de ontsporing van het Vlaams-nationalisme in de jaren dertig en veertig.

Coppieters: De donkere schaduwen hangen al boven het discours. Toen al klonk het: “Wij Vlaams-nationalisten vertegenwoordigen als enigen het ganse volk.” Alles wat politiek gekleurd was, was in de ogen van de Vlaams-nationalisten slecht. Alles wat democratisch was, krakkemikkig. Het alleenrecht goed en het hele volk te zijn, zat er toen al in. Dat was trouwens de toon van de meeste utopische manifesten van de jaren twintig.

Uw Sienjaal was een pleidooi voor vernieuwing, maar u hebt het niet begrepen op de nieuwe politieke cultuur (NPC).

Coppieters: Hoe kunnen die Vlaamse gaaien in naam van de NPC de afschaffing van de stemplicht en de invoering van het referendum bepleiten? De grootste vijand van de democratie is de onverschilligheid en die werken zij met zulke maatregelen juist in de hand. Ik leerde van de Italiaanse Radicalen dat referendums een maatschappij kunnen destabiliseren. Meestal is het onmogelijk om de vraag te formuleren, laat staan dat het antwoord wat zou opleveren. Ik heb in de kermiskraampjes van de NPC veel getoeter gehoord zonder inhoud. Intussen luisteren de partijen veel te weinig naar hun militanten. Als politicus stond ik elk weekeinde, de microfoon in de hand, in een of andere fabriek of op een of andere wagen. De trouw die ik tot vandaag van die militanten ondervind, is onvoorstelbaar. Daar sollen de partijen nu mee, terwijl die militant juist de basis is van de democratie. Dat te doorgronden, is belangrijk, in plaats van te zeggen: “Die kiezer fladdert zomaar wat rond.” Het is geen geheim dat ik de laatste keer op drie verschillende partijen heb gestemd. Vanzelfsprekend beweegt de moderne, goed geschoolde kiezer. De partijen moeten ook maar bewegen.

Hoe staat u tegenover het instrumenteel geweld waarvan zowel Jekaterina Bresjkovskaja als Herman Van den Reeck voorstander zijn?

Coppieters: Ik wijs instrumenteel geweld af. Het alternatief is de permanente revolutie, de democratie die altijd vernieuwt. Beide alternatieven voor die permanente revolutie – de revolutie en het geweld – zijn dodend. Dat belet niet dat het levensverhaal van Bresjkovskaja enorm is. Van een pedagogische apostel, bijna schoner dan Franciscus, evolueert zij naar een gerichte terrorist om te eindigen in het verzet tegen Lenin en de Sovjets, precies wegens de terreur van het nieuwe sovjetregime. Zoveel evolutie treffen we ook aan in het leven van de mensen die begin jaren twintig de talloze progressieve manifesten ondertekenden. Ook zij hadden aanvankelijk allemaal een gemeenschappelijke aandrang maar belandden later bij extreem-links en extreem-rechts, in de collaboratie en in het verzet. Waarom? Daar heb ik geen antwoord op.

Kunt u zich nog herinneren hoe u vijftig jaar geleden dacht over het jaar 2000?

Coppieters: Ik doceerde toen economische aardrijkskunde in de Nijverheidsschool en was er innig van overtuigd dat het automatiseringsproces dat zich toen aankondigde de mens zou bevrijden. De slaaf zou een vrijer arbeider, vader of vrijetijdsgebruiker worden. Omdat ik uit de scouting kwam, geloofde ik ook in de zelfredzaamheid, het be prepared. Wat bij de scouts heette: “Ask the boy”, heet nu het recht van het kind.

Iemand die volgend jaar tachtig jaar oud wordt, maakt zich nog altijd druk over de toekomst van deze wereld.

Coppieters: Natuurlijk zou ik kunnen zeggen: ik heb een mooi pensioen en geen zorgen. Maar wat zou ik op deze wereld rondlopen, als ik me niet meer druk zou maken? Wat ben ik als ik niets meer zou ontdekken, als ik niet telkens weer zou herbeginnen? Dan ben ik geen mens meer. Ik ben zo pretentieus geweest om de definitie van Karl Jaspers “Mensch sein ist frei sein” onvoldoende te vinden. Natuurlijk bedoelde Jaspers dat de mens vrij kan kiezen, tenminste als hij daarbij steunt op kennis en niet op een gril. Maar mens zijn is ook luisteren en mededelen. Wat betekent vrijheid als ik u niet kan bevrijden? Wat is de schoonheid, als niemand ze me toont? Wat is de goedheid, als ik ze niet uitstraal?

Uw tijd raakt op. Zeker na uw operatie zal u daar veel over nagedacht hebben. Is een mens in zo’n geval niet meer met metafysica of religie bezig dan met de opbouw van een samenleving?

Coppieters: Ik ben een praktiserend gelovige. Maar ik wind me op als ik vaststel dat kardinaal Godfried Danneels de hoop en de menswording van Jezus niet ernstig neemt en dat de paus de bisschoppen van de hele wereld de pauselijke brief “Ad tuendam fidem” (“om het geloof te bewaren”) doet tekenen en hen verbiedt om sommige onderwerpen nu of zelfs in de toekomst te bespreken. Daarom wilde ik dit boek schrijven. Omdat de neergang van de parlementaire democratie en de Kerk dezelfde oorsprong hebben. Kerk en politiek kiezen voor de geslotenheid. Wie zich als Kerk afsluit, stopt het scheppingsverhaal. Als we niet anders mogen denken, moeten we ook niet zeggen dat we medescheppers zijn en naar Gods evenbeeld geschapen. Als een politiek gezag en zeker een Kerk geen instituut van hoop is, is er voor politiek en Kerk geen hoop meer. Dat is wellicht het resumé van het hele boek.

U bent een antiklerikale katholiek en u maakt een strenge analyse van de politiek. Zegt u niet: het is allemaal om zeep?

Coppieters: Niets is naar de verdoemenis, als we open staan. Hoe kan het ook anders na alle wil tot verandering die we deze eeuw hebben beleefd? Ik ben een actief lid van de vierdewereldbeweging in Gent. Twintig jaar geleden zei ene père Joseph Wrésinsky tot de armen: ik breng u geen cadeaus, maar wij gaan ons verenigen als een volk, un peuple. Dezelfde Wrésinsky maakte uit het getuigenis van zijn mensen, zonder één wetenschapper, een rapport over de armoede. België gebruikt sinds enkele jaren de armoederapporten als basis voor het beleid. Ook die rapporten steunen op de getuigenissen van de armen. Er is dus niets naar de verdoemenis.

Een ander voorbeeld. Ik heb als voorzitter van het Nationaal Centrum voor Ontwikkelingssamenwerking (NCOS) tot de wereld van de niet-gouvernementele organisaties behoord. Als ik zie hoe die zichzelf de voorbije twee jaren onbarmhartig hebben uitgebeend, dan herhaal ik: er is niks naar de verdoemenis. Dat de politieke partijen maar eens hetzelfde doen, en de Kerk het eerst van al. Als in een geblokkeerde lift iemand heel veel lawaai begint te maken, verbruikt die zoveel zuurstof dat iedereen eraan gaat. Zo gedragen de machthebbers zich, in plaats van ruimte te scheppen en het middenveld te incorporeren. De politiek moet geen dure studies bij sociologen bestellen, als de armen het zelf kunnen vertellen.

U vindt dat mensen behoefte hebben aan een utopie, maar een die uitvoerbaar is. U citeert de bijbel: “Waar het visioen ontbreekt, verwildert de bevolking.”

Coppieters: Sinds Thomas Morus betekent utopie “non locus”. Toch moet de utopie lokaliseerbaar zijn. Ik ben niet de enige die waarschuwt voor heilsboodschappen zoals die van het leninisme. Maar de concrete utopie is zinvol en niet alomvattend. De bron van een utopie is niet een of andere engel die iets in uw oor fluit. De bron van het visioen is het luisteren naar de stemmen die niet gehoord worden: de jonge of langdurig werklozen, de armsten onder ons, de mensen die geen entrees hebben, de mensen zonder vaderland van wie we zeggen dat ze niet eens bestaan. De utopie vertrekt uit de de profundis en niet uit den hoge. Guido Gezelle zegt dat schitterend: “Als de ziele luistert, heeft het al een taal dat leeft.”

In uw boek weerklinkt kritiek op het materialistische Westen dat weinig plaats laat aan de utopie.

Coppieters: Het Westen is aangetast door de ver-ikking. Ik reed enige tijd geleden mee met een Gentse tram. Daar zat een moeder op met drie kinderen. Toen er een bejaarde vrouw met pak en zak opstapte, wilde het grootste kind plaatsmaken. Maar de moeder deed teken: blijf zitten, dat is ónze plaats.

Dat is een parabel over Fort Europa.

Coppieters: We sluiten ons af, gaan op de vuist voor een parkeerplaats. Mijn parkeerplaats, mijn weg, mijn snelheid. Dat is een ver-ikking die terecht een beschavingscrisis wordt genoemd. Alle grote beschavingen zijn ten onder gegaan toen ze nog zeer rijk waren.

Doet het u wat, dat de kerken zo leeg zijn?

Coppieters: Ja, maar ook dat er nog altijd homilieën gehouden worden zonder actualisering en alsof het geloof in gevaar is. De levende man Jezus was een ongelooflijk fenomeen. Hij maakte van de meest onberekende overgave de hoogste redelijkheid.

Lopen de kerken leeg omdat de mensen niet meer in grote verhalen geloven?

Coppieters: Het geloof maakt geen deel meer uit van het leven. Mijn kinderen geloven in grote verhalen. Maar de Kerk zit niet in hun leven, gaf hen geen hoop, kon hen de zin van het leven niet aantonen. De Kerk is bang voor het verhaal van de menselijke Jezus. Ik hoop dat de kerken herleven. De stoelen moeten niet allemaal bezet zijn. Het zou al mooi zijn, mocht daar nog eens een jongere binnenstappen omdat hij op zoek is. Maar de Kerk wil de problemen niet onderkennen. In het bisdom Gent zal over tien jaar één priester zes, zeven parochies bedienen. Intussen blijft de Kerk de vrouwen toegang tot het ambt verbieden. Maak ik me weer druk? Ik kan niet gelukkig oud worden, als dit me niet meer raakt. Ik sterf veel liever door een bloedaandrang dan ergens met mijn pantoffels in een sofa. Oud worden heeft trouwens zin. Fysiologisch is oud worden een normaal proces van het einde, maar geestelijk is het geen proces van afwending. De verhouding tussen kleinkind en oma en opa, bijvoorbeeld, is van een ongehoorde innigheid. Dat wist ik niet. De derde leeftijd is schitterend. Het klinkt misschien vermetel, maar ik meen dat ik intussen gevonden heb dat het leven zinvol is.

De keerzijde is de angst voor een ziekte als Alzheimer. Dat houdt u toch ook bezig?

Coppieters: Elke bejaarde zal u zeggen: het is gelijk hoe ik zal heengaan, als ik maar niet dement word. Natuurlijk, horen en zien betekent ook veel. Na mijn operatie voor keelkanker was ik anderhalf jaar niet veel waard. Ik vulde mijn dagen met muziek en lectuur. Honderden uren heb ik naar Bach en Chopin geluisterd.

Muziek biedt troost?

Coppieters: Het is meer dan dat. Muziek leidt tot scheppingsdrang. Neen, weet je wat het is, als je na zo’n operatie uit een ziekenhuis komt? Ik had het gevoel dat ik voordien nog niet had geleefd. Toen ik uit het ziekenhuis kwam, vond ik zelfs de straat aan het UZ in Gent verschrikkelijk mooi. Ik luister sindsdien ook heel anders naar muziek. Maar we moeten ook erkennen dat de oude dag een donkere keerzijde heeft. We moeten de seizoenen aanvaarden. En het heengaan.

Wat is er nadien?

Coppieters: Leo Apostel leerde mij dat de dood even relationeel is als het leven. Het is net wat wij katholieken in de kerk zingen: “Niemand leeft voor zichzelf, niemand sterft voor zichzelf.” Meermaals vertelde Apostel mij: iemand die sterft, verdwijnt niet, hij blijft leven voor de mensen rond hem. Maar voorts is doodgaan, doodgaan. We zien mekaar niet weer. Maar dat is iets helemaal anders dan er niet meer zijn.

Maurits Coppieters, “Het vuur in de verte”, Icarus/ Standaard Uitgeverij, Antwerpen, 260 blz., 750 fr.

Piet Piryns Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content