Charles Palliser – de auteur van “De Quincunx” – schreef opnieuw een bestseller: “Dolende geesten”. Een gesprek.

Het Engeland van de negentiende eeuw is voor ons een strenge klassenmaatschappij die gedomineerd wordt door een onverbiddelijke Victoriaanse moraal. Volgens Charles Palliser is dit beeld te eenzijdig. In zijn roman “Dolende geesten” blijken de Britten uit de tijd van het Empire juist over heel wat mogelijkheden te beschikken om een maatschappelijke carrière te maken en een losbandig leven te leiden. Dat ontdekt ook Edward Courtine, docent en onderzoeker aan de historische faculteit van de universiteit van Cambridge en hoofdpersoon van “Dolende geesten”, wanneer hij op uitnodiging van zijn jeugdvriend Austin Fickling enkele dagen bij hem logeert in het Zuid-Engelse stadje Turchester. Courtine wil van de gelegenheid gebruikmaken om in het archief van het kapittel van de kathedraal te speuren naar een middeleeuws manuscript dat hij kan gebruiken voor zijn boek over het leven van de Angelsaksische koning Alfred de Grote. Zonder het te beseffen raakt hij echter betrokken bij het plegen van de moord op een van de notabelen van Turchester. Daarbij gebruikt de dader de speurtocht naar de oplossing van een andere beruchte moordzaak uit de zeventiende eeuw als dekmantel. De nuchtere, maar ook wat naïeve geleerde, die jaren geleden de passie uit zijn leven heeft gebannen, moet vaststellen dat de geschiedenis niet alleen wordt bepaald door rationele overwegingen van weldenkende mensen, maar evenzeer door duistere hartstochten.

Charles Palliser ziet eruit zoals je je Edward Courtine voorstelt: een wat verstrooide geleerde van middelbare leeftijd, compleet met warrige haardos en scheef geknoopte das. De voormalige docent Engelse letterkunde aan de universiteit van Glasgow is een specialist op het gebied van de zogeheten “Victorian novel”. Geen wonder dat hij de plot van “Dolende geesten” heeft gesitueerd in een weliswaar fictief, maar zeer typisch Engels stadje, in het jaar 1882, de periode waarin Engeland onbetwist het machtigste land ter wereld was. Het jaar 1882 lijkt in nog een ander opzicht goed gekozen. In “Dolende geesten” spelen koorknapen en geestelijken een belangrijke rol. Hoewel het woord “homoseksualiteit” niet één keer valt, is het fenomeen zelf volop aanwezig in het boek. Heeft het werk en de tragische levensgeschiedenis van Oscar Wilde de auteur beïnvloed?

Charles Palliser: Ik heb me inderdaad enigszins laten inspireren door de levensgeschiedenis van Oscar Wilde. Het beruchte proces waarin hij wegens “sodomie” tot enkele jaren gevangenisstraf werd veroordeeld, vond plaats in 1895. Vanaf dat moment werd homoseksualiteit pas echt taboe in Engeland. Daarvóór was het natuurlijk evenmin toegestaan, maar werd het min of meer genegeerd. Typerend voor die houding is de reactie van Edward Courtine, wanneer hij op een bepaald moment twee mannen betrapt die elkaar kussen. Hij is niet werkelijk geschokt, want hij heeft in teksten uit en over de klassieke oudheid wel het een en ander over het fenomeen homoseksualiteit gelezen. Toch heeft hij er tot dat ogenblik nooit bij stilgestaan dat het ook echt zou kunnen bestaan. Er werd in die tijd ook een massa pornografische boeken en foto’s vervaardigd en in de sloppenwijken van de grote steden kon je zonder enig probleem de seksuele “diensten” van een vrouw of kind kopen. Toen een journalist van een groot dagblad een veertienjarige jongen opspoorde die bereid was hem voor een gering geldbedrag te bevredigen, en daarover een artikel publiceerde, werd hij veroordeeld tot gevangenisstraf. De man wilde aantonen dat het fenomeen kinderprostitutie bestond, maar de publieke opinie was niet blij met zijn onthulling. Integendeel, men koos ervoor de boodschapper te liquideren en de boodschap zelf gewoon te negeren.

Verscheidene van uw personages dromen ervan te kunnen uitwijken naar Italië. Was dat land destijds het Mekka voor de libertijnse Britten?

Palliser: Ja. In Italië was niet alleen het weerkundige, maar ook het seksuele klimaat aangenamer. Voor Britten, tenminste als ze enigszins gefortuneerd waren, was het bijzonder gemakkelijk om aan jongens te komen. Bovendien konden ze er openlijker hun gang gaan. Ze kochten er een villa en lieten hun minnaars bij zich wonen. Dat voordeel gold overigens niet alleen voor homoseksuelen. Als een man van zijn vrouw af wilde, kon hij met zijn minnares naar Italië vluchten. Een andere uitwijkmogelijkheid was Frankrijk, maar dat was toch wat strenger en dichter bij Engeland, dus minder geliefd dan Italië. Je ziet het aan Oscar Wilde: toen hij Engeland echt wilde ontvluchten ging hij naar Italië, toen hij na het uitzitten van zijn gevangenisstraf min of meer uit zijn vaderland verbannen werd en verging van heimwee, ging hij in Frankrijk wonen, aan de Kanaalkust, waar hij bij helder weer Engeland in ieder geval kon zien liggen. Engelsen konden zich destijds ook in andere opzichten vrij gemakkelijk aanpassen aan deze twee landen. Velen hadden op de middelbare school een klassieke opleiding genoten, kenden de geografie en geschiedenis van het land en leerden dankzij hun kennis van het Latijn snel Frans of Italiaans. Die “vlucht naar het continent” heeft tot ver in deze eeuw voortgeduurd.

Edward Courtine lijkt de rationele en fatsoenlijke kant van de Victoriaanse samenleving te personaliseren, terwijl Austin Fickling de emotionele en verborgen kant belichaamt. Denkt u dat het moderne Engeland in dit opzicht minder gespleten is?

Palliser: Nee. We kunnen tegenwoordig weliswaar openlijker over seksualiteit spreken dan een eeuw geleden, zelfs over homoseksualiteit, maar als er in de media berichten verschijnen over seksueel misbruik van kinderen, reageren veel mensen nog even ongelovig en onaangenaam verrast als toen die journalist uit de negentiende eeuw zijn artikel publiceerde. Trouwens, kinderen werden en worden niet alleen seksueel misbruikt in Engeland. Het is nog maar een jaar of tien geleden dat de op scholen zeer gebruikelijke lijfstraffen bij wet verboden werden. Toen ik in de jaren vijftig en zestig op school zat, ben ik heel wat keren met een rietje op mijn handen geslagen en ik kan uit ondervinding zeggen dat het een zeer pijnlijke ervaring was, elke keer weer. Het ergste was echter niet zozeer de fysieke pijn als wel de angst voor straf, waaronder je werkelijk gebukt ging. Edward Courtine belichaamt in zekere zin het Victoriaanse ideaal van een rationele persoonlijkheid in een volstrekt geordende wereld waarin alles en iedereen zijn plaats kent. Dankzij die instelling heeft hij een zeker intellectueel aanzien kunnen verwerven, terwijl de veel briljantere Fickling als gevolg van zijn losbandigheid genoegen heeft moeten nemen met de positie van wiskundeleraar aan een onbetekenende school in de provincie en aan de drank is geraakt. Ze betalen beiden een prijs voor hun instelling. Fickling is gefrustreerd in zijn intellectuele en maatschappelijke ambities, Courtine is vereenzaamd. Geluk is namelijk meer dan alleen de afwezigheid van verdriet, zoals Fickling hem duidelijk maakt. De karakters van de twee mannen vormen natuurlijk uitersten en het tegenover elkaar stellen van deze twee extremen was ook mijn opzet toen ik aan deze roman begon. Ik denk echter dat mannen als Courtine en Fickling helemaal niet zo uitzonderlijk waren in het Engeland en Europa van de vorige eeuw. Of je ze tegenwoordig niet meer tegenkomt, zou ik betwijfelen.

In uw roman verdenkt de hoofdinspecteur die belast is met het oplossen van de moord op de notabele onmiddellijk de huisbedienden. Dat enkele vooraanstaande heren die ook aanwezig waren er iets mee te maken zouden kunnen hebben, komt niet eens in hem op. Klassendenken was typerend voor de Victoriaanse samenleving. Komt het ook nog voor in het hedendaagse Engeland?

Palliser: Oh zeker. Kijk maar naar het schandaal rond Stephen Lawrence dat recentelijk in Engeland is losgebarsten. Deze zwarte jongen werd enkele jaren geleden door blanke racisten vermoord, maar de politie was ervan overtuigd dat het een afrekening tussen criminelen moest zijn en negeerde in het onderzoek alle aanwijzingen in de richting van de werkelijke daders. Ogenschijnlijk gaat het hierbij uitsluitend om ras en niet om klasse, maar in werkelijkheid bewijst het in de ogen van velen ook dat de Britse politie nog altijd een negatieve houding aanneemt tegenover mensen uit de arbeidersklasse, al betreft dit tegenwoordig misschien niet zozeer werkende arbeiders, maar vooral werklozen. Omgekeerd denk ik dat het niet correct is het Victoriaanse Engeland als een rigide klassenmaatschappij af te schilderen. Integendeel, de sociale mobiliteit was er bijzonder groot, groter dan in landen als Frankrijk of Duitsland, zij het niet zo groot als in de Verenigde Staten. In één of twee generaties kon je van de onderkant van de samenleving de top bereiken. Dat gold overigens al in de eeuwen voordien. Shakespeare was de zoon van een handschoenenmaker en Thomas Woolsey, de machtigste man ten tijde van koning Hendrik VIII, de zoon van een slager. Woolsey werd zelfs zo machtig dat Hendrik zich op een bepaald moment gedwongen zag zich van hem te ontdoen door hem van verraad te beschuldigen. In mijn roman geef ik nog een mooi voorbeeld van opwaartse sociale mobiliteit. In de zeventiende eeuw speelde John Gambrill een duistere rol in de moord op William Burgoyne, de schatbewaarder van het kapittel van de kathedraal van Turchester. Hij begint als eenvoudig metselaar, maar schopt het dankzij zijn vaardigheden uiteindelijk tot bouwmeester van de kathedraal, een positie die hem veel aanzien en inkomsten oplevert en hem een even belangrijke stem geeft in de beslissingen ten aanzien van de restauratie van de kathedraal als de andere leden van het kapittel. Het werkelijk bepalende element of iemand kon opklimmen op de maatschappelijke ladder was niet zozeer zijn afkomst als wel zijn kennis of vaardigheid in een bepaald beroep. Dat gold toen en dat geldt nu nog altijd.

U situeert uw roman in het verleden, maar u wilt dus eigenlijk vooral iets over de moderne tijd zeggen?

Palliser: Natuurlijk. Elke roman moet iets zeggen over de tijd waarin hij geschreven wordt, vind ik. Ik ben ook zeker niet van plan enkel historische romans te schrijven. De roman waaraan ik nu werk, speelt zich af in het Londen van de jaren negentig. Tegelijk moet ik toegeven dat ik het, net als mijn lezers, prettig vind een tijdje onder te duiken in de Victoriaanse sfeer – en als mijn lezers dan tussen de regels door ontdekken dat het er in het verleden niet zo verschrikkelijk veel anders toeging dan nu, des te beter.

Charles Palliser, “Dolende geesten”, Prometheus, Amsterdam, 384 blz., 795 fr.

Jeroen Kuypers Piet de Moor

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content