Hun humor is bikkelhard, ze hebben lef en ze doen het alleen. De stand-up comedians confronteren Vlaanderen met een nieuw genre.

Sinds enkele jaren is stand-up comedy het helemaal. De comedians en het Collectief Bonjour Micro zijn ondertussen de hype voorbij en staan synoniem voor kwaliteit. Drijvende krachten achter het fenomeen zijn Christian Lapinne en Carine Van den Bossche, die met hun productiehuis XL-productions (1997) de blinde vlek in het Vlaams theaterlandschap invulden. Maar we hádden toch al Urbanus, Geert Hoste en Gaston Berghmans? Van den Bossche: ‘Ja, maar dat is cabaret, conference of grappig verteltheater. Dat is geen stand-up comedy (SUC). SUC is de puurste en meest meedogenloze vorm van humor. A man alone with his microphone, die zich niet kan verschuilen achter een decor of een personage. Hij is zichzelf, schrijft en brengt zijn eigen teksten. Een optreden met het collectief biedt de comedian 15 à 20 minuten, hij moet snel zijn en zijn eerste lach binnen de 20 seconden halen, hij moet het publiek vasthouden en scoren, een kwartier lang, en niet alleen met oneliners en goeie grappen. Het is een gevecht, zoals dat van een bokser in de ring.’

Een stand-up comedian moet lef hebben, ‘hij moet durven afgaan, zeker in het begin. Zo leer je het vak’, aldus Lapinne. SUC draait om het talent van de comedian, een opleiding is er niet en op een enkele uitzondering na heeft niemand een theaterbackground. De komieken gebruiken vooral het Angelsaksische model van observatiehumor. De Amerikaanse SUC is veel agressiever, op het randje van de vuilbekkerij. Bij Bonjour Micro variëren de stijlen, wat een prettig gestoorde mix oplevert. Nigel Williams en Bert Kruismans brengen pure observatiehumor, Piv Huvluv gaat verbaal in de clinch met het publiek. Raf Coppens brengt grappen in een verschroeiend tempo. Christian Lapinne: ‘Observatiehumor werkt ook zeer herkenbaar. Het zijn zulke voor de hand liggende dingen waar we niet meer bij stilstaan. Man-vrouwrelaties, politiek, sport, de absurditeit van het dagelijkse leven en dat op zijn kop durven zetten, eigenlijk kan alles.’

Ook de televisie heeft SUC ontdekt. Lapinne: ‘Ze zijn koortsachtig op zoek naar nieuwe gezichten. Maar ze willen te snel gaan en het genre aan hun behoeften aanpassen. Dat heeft consequenties voor de comedians en de zaalshows, SUC is fragiel en moet worden gekoesterd. Youp van ’t Hek heeft dat eens mooi verwoord: “De banketbakker wordt geïnterviewd en uitgenodigd omdat hij zo lekker brood bakt, maar door gebrek aan tijd vergeet hij nog goed brood te bakken.” Dat is iets wat comedians altijd in het achterhoofd moeten houden, zeker als het om televisie gaat.’

Voor het vierde jaar op rij doet XL-productions de programmatie van het comedy-luik van Theater aan Zee in Oostende. De ideale omstandigheden voor Nigel Williams om er zijn eerste show One Night Stand uit te proberen.

Nigel Williams:One Night Stand is een voorlopige werktitel. Het lijkt voor de hand liggend, maar het heeft vooral te maken met de betekenis die mensen aan een one night stand geven. Ik vind dat eigenlijk geen slechte filosofie: we komen met z’n tweeën naar de zaal, kennen mekaar niet, maar gaan ons amuseren, we nemen afscheid en laten mekaar verder met rust. Je kan er bovendien lang over filosoferen en het komt intelligent over als iemand meer uitleg vraagt.

U bent opgegroeid in Engeland met zijn rijke traditie van stand-up comedy.

Williams: Lachen met iedereen en alles is een deel van onze cultuur. Voor Britten is het een manier om dingen te verwerken. De beste Britse komieken komen trouwens uit armere wijken. Billy Connoly was een scheepsbouwlasser, bijvoorbeeld. Humor is een manier om het leven verteerbaar te maken. Kijk, ik ben klein, opgegroeid in een vrij ruwe buurt en om mezelf te verdedigen, hing ik de grapjas uit, in de hoop dat de grote jongens het grappig vonden en niet op mijn smoel zouden kloppen.

Kan je die traditie zomaar overbrengen naar Vlaanderen?

Williams: Ja, moeilijk hé.

Is de Vlaming een humorist?

Williams: Jawel hoor, maar ze beseffen zelf soms niet hoe grappig ze zijn. Wat ik wel beu ben, is dat minderwaardigheidscomplex, het wordt gebruikt als excuus voor alles en nog wat. ‘Ja maar wij Vlamingen…’ Fuck off, je kunt alles even goed of slecht als een ander.

U houdt uw publiek een spiegel voor?

Williams: Ja, maar vooral mezelf. Het gezin is de hoeksteen van de samenleving en we zijn allemaal solidair, maar als er een vers brood op tafel komt, nemen we wel de middelste plak. Die situaties zijn grappig en van alle tijden.

Je moet weten hoe ver je kan gaan. Ik heb bijvoorbeeld een act rond godsdienst en in Vlaanderen is dat nog altijd tricky. ‘Alle christenen zijn blij dat Christus destijds gekruisigd is, al was het maar om de drie bijkomende feestdagen.’ Zo begin je, zeven minuten lang, maar je creëert evenwicht door ook iets te zeggen over de islam of de getuigen van Jehova. Op die manier haal je de angel er een beetje uit. Humor mag, vind ik, best confronterend zijn. Maar daarom hoef je nog niet grof te worden.

Dus niet het Amerikaanse model?

Williams: Niet voor mij. Het is mij te pathetisch. Als ik naar Comedy Factory op Nederland 3 kijk, kan ik het zo voorspellen. Een zwarte Amerikaan komt op, hij gaat zes keer motherfucker zeggen, en over de drugs in Amsterdam en Rotterdam wauwelen. En die Hollanders zitten te lachen omdat ze niet willen toegeven dat ze geen Engels verstaan, bullshit.

U kiest voor observatiehumor?

Williams: Daar voel ik me goed bij. Een stand-up comedian moet naar de maatschappij kijken, al was het maar om zich te ergeren.

Kan humor maatschappijkritisch zijn?

Williams: Het moét zelfs maatschappijkritisch zijn. Als we in de badkamerspiegel kijken, zien we toch ook wel hoe gek we zijn. Ik ben vroeger vakbondsafgevaardigde geweest en heb mij voor goede doelen ingezet. We doen dat allemaal met in ons achterhoofd de gedachte dat het ooit beter is geweest. Wel het is niet zo, we leven altijd in de beste situatie, dat heet evolutie. We klungelen maar wat aan en de meeste mensen zijn grappig en zielig terzelfder tijd. Ik dus ook.

Alleen op het podium staan zonder vangnet – is dat de ultieme kick?

Williams: Ja, maar het is ook masochisme. De meeste mensen denken dat wij vooral improviseren, maar alles is meticuleus voorbereid. Je hoofd zit vol materiaal en dat molentje blijft voortdurend draaien. Als er dan iets gebeurt in het publiek, kan ik snel inpikken.

In een schouwburg zitten mensen die betaald hebben, die lopen niet weg, die schoppen geen keet. Maar in de zomer doen we ook festivals, dorps- en openluchtfeesten, en die zijn veel riskanter. Bij gratis evenementen word je weleens geconfronteerd met hacklers – geroep en getier onder het publiek. Maar ik ben een vechtersbaasje. Míj mogen ze tackelen, maar niet de avond van het publiek verpesten. Ik waarschuw ze drie keer, meestal hebben ze het dan wel begrepen. Op zo’n avond speel je eigenlijk buitenwipper.

Gebeurt dat vaak?

Williams: Het zijn uitzonderingen. De Vlaming is eigenlijk een doodbrave ziel. Het is een heel beleefd publiek, maar één dat niets cadeau geeft. In Nederland heeft het publiek al een brede grijns op z’n gezicht als je opkomt. Hier ( trekt een stoïcijns gezicht) is het van ‘Doe maar’. Maar eerlijk, ze beoordelen je ter plaatse met een open mind. Als het goed is, krijg je een gemeend applaus, maar je hebt nooit volledig gewonnen. Je kan het publiek perfect op je hand hebben en dan zeg je iets wat hen niet aanstaat en whám… je kan herbeginnen. Ik heb daar geen probleem mee, wellicht omdat ik een massamens ben. Er zit ook een heel stuk psychologie in. Mijn grootvader was boer en die zei altijd dat de beesten het voelen als je bang bent, dan heb je pech.

U hebt in 2000 ‘Humo’s comedy cup’ gewonnen. Was u toen al lang bezig?

Williams: Vier jaar, niet echt lang dus. Mijn eerste keer was in het Comedy Café in Antwerpen, en dat was een behoorlijke afgang, kan ik je verzekeren. Maar je moet terugkeren, vooral niet zeuren dat het publiek je humor niet verstaat en kritisch naar jezelf kijken. Lichaamstaal is bijvoorbeeld belangrijk. Als je fysiek weinig uitstraalt, moet je tekst in verhouding meer belang hebben. Analyseer de teksten van een Bill Hicks, zo simpel soms, maar die gast kon dat fantastisch brengen.

Was uw tijd als vakbondsafgevaardigde een goede leerschool?

Williams: Zeker. Ik heb er bijvoorbeeld geleerd hoe je met humor een situatie kan ontmijnen. Ik heb bij General Motors gewerkt en als je daar in de ondernemingsraad iets zei, schrok iedereen. Want ik was toch maar een arbeider. Maar die machtsverhoudingen veranderen totaal als het ijs gebroken is en ons aller pretentie wordt doorprikt. Pretentie is uiteindelijk maar een soort schild waarachter we ons verschuilen.

SUC wordt vaak misbegrepen.

Williams: Ja, ze zien ons als de straatjongens van het podium. Ik ben enkele weken geleden een bril gaan kopen. Nu krijg ik soms de reactie ‘Amai, nu ziet ge er zelfs slim uit’. Ah ja, da’s juist, wij stand-up comedians horen niet slim te zijn, dat is weird.

SUC is een uitgesproken mannengenre, de vrouwen zijn witte raven.

Williams: Witte raven of dikke lesbiennes…( lacht)

Hebben vrouwen geen humor?

Williams: Ik weet het niet, ze hebben een kwetsbaarder positie, dat in ieder geval. Ik heb in Engeland een fantastisch goeie stand-up comedian gezien. Haar grappen en observaties waren niet half zo grof als die van de mannen en toch konden de mensen het niet hebben. Seksisme bestaat nog altijd. Een vrouw kan zich geen bikkelharde humor permitteren. Het publiek pikt dat niet, zelfs het vrouwelijke publiek niet.

Is humor universeel?

Williams: Zeker. Neem de bijbel, dat is toch één grote grap. De christelijke godsdienst is de grootste producent van bullshit ooit. Men is erin geslaagd om miljoenen mensen ervan te overtuigen dat er een onzichtbare man is die tien dingen verboden heeft. En als je je daar niet aan houdt, heeft hij een plaats voor je vol vuur en vetzakkerij waar je voor eeuwig moet in zitten. Dat is humor.

Ik zie de mensen in de zaal zitten en de meesten hebben dezelfde problemen als ik. De kinderen moeten naar school, de auto is nog niet afbetaald en heeft al een deuk, rekeningen… en oh ja, er is ook nog oorlog in Kosovo. Als je dat snapt als humorist, kan je de mensen laten lachen. Zonder grootspraak, tijdens je act moet je zo iets hebben van ‘mannen we hebben het allemaal, don’t worry’.

Zit SUC niet grotendeels verankerd in de taal?

Williams: Het verschil zit hem in de cultuur en de taal is daar natuurlijk een uiting van. Ik ben pas op mijn twintigste in België gekomen. Ik weet niet wat het betekent om in de chiro te zijn, of je communie te doen. Het zijn dingen die ik nooit in mijn acts kan opnemen want het zou kunstmatig zijn en de mensen voelen dat. Ik moet universele thema’s nemen zoals man-vrouwrelaties.

U treedt soms op in het Engels, wordt uw humor dan anders?

Williams: Ik doe dezelfde act en toch is het anders. In mijn moedertaal spelen, werkt bevrijdend omdat ik cultureel gezien nog altijd een Engelsman ben. Ik heb daar mijn verleden en ken de kleine kantjes van die maatschappij. Ze houden van observatiehumor en ik kan ze al doen lachen door mijn aanpak en houding. Engelsen voelen zich ook minder snel aangevallen.

Dat is nog een gouden regel. Je moet altijd weten voor wie je gaat optreden. Abonneehouders van een cultureel centrum zijn meestal 30, 40 jaar, hebben een vast inkomen, lezen de krant en je kan al eens woorden gebruiken met meer dan vijf letters. Een minivoetbalploeg met achttienjarigen wil zich gewoon goed amuseren.

SUC wordt niet gesubsidieerd. Kan je professioneel werken zonder subsidies?

Williams: Jawel, maar je kan er in Vlaanderen niet van leven, in het beste geval ben je een veredeld amateur. Alle collega’s die ik ken, schrijven hun teksten zelf, je hebt geen regisseur, de meesten werken en hebben een gezin. Je moet toch minstens twee, drie avonden per week ermee bezig zijn, anders kom je er niet. Er wordt steeds meer van je verwacht, en subsidie zou misschien helpen, maar ach, de wereld vergaat niet.

U komt straks met een eigen show. Is een grote zaal makkelijker te bespelen dan een club?

Williams: We hebben in schouwburgen en culturele centra gespeeld voor vierhonderd man, maar een café met vijftig man is even goed. Als er interactie is, is het oké. De afstand tussen het podium en de eerste rij is belangrijk, de belichting in de zaal. Wij spelen met de zaallichten aan, iets waar veel acteurs en cabaretiers van gruwen, hun vierde wand is weg. Ik sta daar inderdaad in mijn blootje, maar ik wil weten tegen wie ik spreek. Ik weet wat ik kan en wat ik niet kan. En ik heb een publiek nodig, anders heb ik ook niets te zeggen. Ik ben een saai mens.

Theater aan Zee, op diverse locaties, van 28/7 tot 5/8. www.theateraanzee.be; tickets: 059-70 11 99.

Nigel Williams, ‘One Night Stand’, Variététheater Oostende, 3/8, 22.00.

XL-productions: 09-281 10 05, www.xlp.yucom.be

Tine Vandendriessche

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content