De knieval van premier Verhofstadt in Kigali maakt de weg vrij voor het diplomatieke offensief van Louis Michel in Centraal-Afrika.

Vice-premier en minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (PRL) wil het verschil maken. Om te beginnen met de vorige regering. Daarom wou hij ook dat niemand zich zou vergissen in de draagwijdte van de toespraak waarin premier Guy Verhofstadt (VLD) op 7 april in Kigali ‘ pardon‘ vroeg voor de Belgische laksheid bij de Rwandese genocide van 1994. Die toespraak, dat mocht ook best geweten zijn, ontstond na intense samenspraak tussen de kabinetten van Michel en Verhofstadt. En de excuses golden voor een falen waarvoor het vórige kabinet de volle verantwoordelijkheid draagt, niét de huidige paarse coalitie.

De CVP, die ten tijde van de genocide zowel de premier (Jean-Luc Dehaene) als de minister van Defensie (Leo Delcroix) leverde, heeft die boodschap goed begrepen. En door er korzelig op te reageren, trapte ze meteen met open ogen in de val, want dit dispuut kan ze niet winnen, voorlopig toch niet. De SP, toenmalig en huidig coalitiegenoot, uit wier gelederen indertijd de minister van Buitenlandse Zaken kwam (Willy Claes), hield zich wijselijk op de vlakte.

De discussie over Verhofstadts toespraak nam al vlug een kwalijke, want naar gelijkhebberij neigende wending. De oude strijd flakkerde weer op tussen ‘de Hutu’s’ en ‘de Tutsi’s’ van de Belgische politiek, zij die het aan de macht komen van het huidige Rwandese regime betreuren, respectievelijk bejubelen. De moordpartijen waren voor het door de Tutsi’s gedomineerde Rwandees Patriottisch Front (RPF) immers het signaal om vanuit Oeganda een open oorlog te beginnen tegen het Hutu-bewind van de toenmalige president Juvénal Habyarimana, dat na enkele weken militair werd verslagen.

Tegenover de morele hoogten waarop Verhofstadt en Michel zich willen begeven, kan de christen-democratie alleen maar gemor en klein, materialistisch gezeur stellen over de hypothetische dreiging van een Rwandese eis tot financiële ‘compensaties’. Of over de foute lui die Verhofstadt daar in Rwanda de hand zou hebben gedrukt en dus gelegitimeerd. Daarmee wordt dan de Rwandese interim-president Paul Kagame bedoeld, die naar verluidt ook bloed aan de handen heeft, al zijn de rapporten daarover nog altijd niet gepubliceerd.

EEN STAALTJE EMO-POLITIEK

Wat dat laatste betreft, heeft de Belgische christen-democratie niet al te veel recht van spreken. Zij heeft in haar schoot een harde kern van radicalen geduld, die Habyarimana (die bij de start van de genocide in nog altijd onopgehelderde omstandigheden om het leven kwam) en diens ‘modelbewind’ tot op het laatst de hand boven het hoofd bleef houden. Dat was ook nog zo toen al duidelijk was dat dit bewind weinig haast maakte met de uitvoering van zijn part in de zogeheten akkoorden van Arusha, die in Rwanda vrede, verzoening en democratie hadden moeten brengen. Over de bedenkelijke rol van met name de Christen-Democratische Internationale is de laatste tegel al evenmin gelicht.

Bovendien is de volkenmoord beraamd en voorbereid in het hart zelf van dat al te welwillend behandelde Hutu-bewind. Die kostte vanaf april 1994 het leven aan bijna een miljoen Rwandezen, vooral leden van de Tutsi-minderheid en zij die zich binnen de Hutu-meerderheid toch compromisbereid toonden. Qua verantwoordelijkheid is dat niet mis. En ondertussen bleek de ‘internationale gemeenschap’ niet in staat en/of niet bereid om daar iets aan te doen.

Premier Verhofstadts knieval in Kigali was een onversneden staaltje emo-politiek. Velen werden erdoor, wellicht net door het emotionele karakter ervan, op het verkeerde been gezet. Verhofstadt zelf hield het in het midden, maar zijn claque trok er zelfs de conclusie uit dat de Belgische troepen – die in Rwanda in het kader van de Unamir-missie van de Verenigde Naties (VN) toezagen op de uitvoering van de Arusha-akkoorden – de genocide met een krachtdadig ingrijpen hadden kunnen stoppen. Zo’n aanmatigende illusie komt dicht in de buurt van de geschiedvervalsing en ze is vooral naast de kwestie.

Al sprak Verhofstadt in Kigali in naam van ‘zijn land’, aan zijn vraag om vergiffenis lag een persoonlijke motivatie ten grondslag. Ze vormde het rituele sluitstuk van zijn prominente rol in de senaatscommissie die drie jaar geleden het Belgische fiasco in Rwanda heeft onderzocht. Die commissie kwam er tegen de wil van de CVP, die, behalve zichzelf, onder meer ook het Hof uit de wind wou zetten. Zijn inzet in de commissie heeft Verhofstadt indertijd overtuigd van het bestaan van de ‘Belgische ziekte’ – inefficiëntie, onachtzaamheid, gebrek aan verantwoordelijkheidszin – waaraan hij met zijn huidige regering een eind wil maken. In die zin behoort de rede van Kigali tot de liturgie van de paarse coalitie en is ze dus een voortzetting van de binnenlandse politiek met andere middelen.

Minister Michel, die midden januari als eerste met de idee van een Rwandese bedevaart op de proppen kwam, had daar allemaal absoluut geen problemen mee, integendeel. Anders zou hij zich ook niet beroepen op het co-auteurschap van de toespraak. Maar voor hem lag de prioriteit elders: bij het diplomatieke offensief dat hij een paar maanden geleden in Centraal-Afrika heeft ontketend. Hij rondde de eerste fase daarvan af toen hij vorige week dinsdag uit Burundi terugkeerde, na een toernee in twee etappes langs de zes landen die direct betrokken zijn bij de nu al ruim anderhalf jaar aanslepende oorlog in de regio van de Grote Meren.

NIETS ONDER DE MAT

Die oorlog plaatst Congo, gesteund door Angola, Zimbabwe en (nu al in veel mindere mate) Namibië, tegenover vooral Rwanda en Oeganda, maar ook Burundi. Deze laatste landen bezetten, met behulp van drie door hen gesponsorde rebellenbewegingen, welhaast de helft van het Congolese grondgebied, met inbegrip van territoria die immense bodemrijkdommen bevatten en nu illegaal ten bate van de bezetters worden geëxploiteerd.

Om de zaak nog uitzichtlozer te maken: nog andere militaire facties, om niet te zeggen door niemand gecontroleerde krijgsheren, spelen een rol in het conflict. Aan Congo’s zijde vechten ook de Interahamwe (Hutu-milities die de Rwandese genocide uitvoerden), de zogeheten ex-FAR (resten van Habyarimana’s leger) en de FDD (een Burundese rebellenbeweging) mee. Voorts doet Congo een beroep op restanten van het in 1997 verslagen leger van wijlen dictator Mobutu Sese Seko en op de Mai-Mai, milities uit oostelijk Congo die blijkbaar voor de meest biedende ten strijde trekken. Dat alles maakt het kluwen er alleen maar onoverzichtelijker op, te meer daar veel van deze milities – die zich dankzij de oorlog steeds beter organiseren – na een eventuele vrede nergens meer heen kunnen en zich vast niet goedschiks zullen laten demobiliseren.

Alles begon met de genocide en meer bepaald met Rwanda’s noodzaak om na de RPF-overwinning zijn grens met Congo te beveiligen tegen infiltraties van de ex-FAR en de Interahamwe vanaf Congolees grondgebied. Als Kinshasa dat niet kon, deed Kigali het maar zelf, door een stuk Congo te bezetten. Wil Louis Michel in de regio iets bereiken, dan moet hij de draad opnemen waar die is blijven liggen: in het Rwanda van 1994. Met de Rwandese démarche kon hij die bladzijde omslaan, zich zuiveren van de erfzonde van het fiasco van toen en met een schone lei herbeginnen.

Het kon niet de bedoeling zijn dat de minister met zijn toernee als bemiddelaar of boodschappenjongen tussen de zes betrokken staatshoofden heen en weer zou pendelen, om zo een vredesakkoord tot stand te helpen brengen. Dat is er trouwens al: het akkoord van Lusaka van vorige zomer. Michel hoorde in een eerste fase misverstanden op te ruimen en achterdocht weg te nemen. Hij kwam zijn kaarten op tafel leggen, door de betrokkenen ervan te overtuigen dat België geen verborgen agenda hanteert, in de regio geen neokoloniale, mercantiele of andere avonturen op het oog heeft maar integendeel louter door ethische principes is bewogen. Concreet: iedereen moest weten dat België een volstrekt neutrale positie inneemt.

Met name het regime van de Congolese president ‘mzee’ Laurent-Désiré Kabila verkeerde in de overtuiging dat Brussel al te gemakkelijk de kant van Rwanda koos. Dus ging Michel in Congo’s hoofdstad Kinshasa de militaire bezetting van het Congolese territorium openlijk veroordelen. Dat leidde dan weer tot een andere veronderstelling: dat de minister overal gunstig werd ontvangen omdat hij er telkens kwam vertellen wat men er graag hoorde. Nietes, zo beweert Michel, die uitentreure herhaalt dat hij in zijn talloze gesprekken onder vier ogen al wie het verdiende even kordaat de oren heeft gewassen. ‘Ik ben geen diplomaat’, zegt de minister, ‘er was geen non-dit, ik heb niets onder de mat geschoven’.

OVERTUIGEN DOOR KENNIS

Maar ‘het werk staat nog nergens’, stelt Michel terecht. Of er vrede komt in de regio, hangt tenslotte niet van hem af, wel van de bereidheid ter plekke om het vredesakkoord van Lusaka na te leven. Omdat de enen nog snel enige terreinwinst willen boeken en de anderen alweer twijfelen of het akkoord voor hen wel voordelig genoeg uitvalt, komt daar echter bitter weinig van terecht. Daar kan Michel wel een handje bij helpen, nu hij, zoals het wel eens wordt gesteld, in de regio ‘geaccrediteerd is’.

Dat tal van Afrikaanse leiders, de Zuid-Afrikaanse president Thabo Mbeki voorop, bij hem belet zijn komen vragen in de marge van de verder weinig betekenisvolle Euro-Afrikaanse top in Caïro begin deze maand, ziet Michel als het bewijs daarvan. Bij zijn bezoek aan Burundi kreeg hij dan weer de vraag om eens te gaan spreken met Zuid-Afrika’s ex-president Nelson Mandela, die bemiddelt in de moeizaam verlopende vredesgesprekken tussen de Tutsi-minderheidsregering in Bujumbura en de Burundese oppositie en rebellen. ‘Mandela begrijpt ons niet’, jammert de Burundese president Pierre Buyoya.

Zijn Centraal-Afrikaanse rondreis heeft Louis Michel vooral de nodige informatie opgeleverd om een eigen analyse van de toestand te kunnen maken. Met dat kapitaal wil de minister zijn gesprekspartners overtuigen, niet alleen in de regio zelf, maar ook op de fora die hij voor een actievere inzet in Afrika wil motiveren, zoals de Europese Unie of de VN. Want ook daar valt veel scepsis, onverschilligheid of zelfs tegenstand te overwinnen, onder andere vanwege Frankrijk, dat blijkbaar nog altijd vasthoudt aan een eigen Afrikaanse agenda en België ongaarne een prominente rol op het continent ziet spelen.

Dat is het waarmee Louis Michel de komende weken en maanden aan de slag wil. Ze zullen het de eerste tijd dus nog druk krijgen, op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daartoe zal het kabinet worden versterkt en bij de aanstaande diplomatieke beweging – de jaarlijkse mutaties in het diplomatieke personeel – zal de cel Centraal-Afrika van het departement worden uitgebreid.

De eerste plannen wilden dat Michel ook een bijzondere ‘gezant’ voor de regio van de Grote Meren zou aanstellen, wellicht naar analogie van de reizende ambassadeur die de vorige minister van Buitenlandse Zaken, Erik Derycke (SP), eropuit had gestuurd. Maar van dat plan is nu afgezien: het kabinet en de diplomaten zullen diens taak nu naar zich toehalen. En zo nodig is de minister ook bereid om zijn koffers nog maar eens te pakken.

Maar dat moet nu in alle discretie gebeuren om het opgebouwde krediet niet te verkwanselen. Michel – die zich, ijdel als hij is, graag laat pramen – wil daar wel aan toevoegen dat hij al snel weer ‘een grote reis’ zal moeten ondernemen om een brand te gaan blussen. Er dreigt immers een acute crisis tussen de bondgenoten Rwanda en Oeganda, die in het ergste scenario tot een open confrontatie kan leiden. In Congo zelf, rond de noordoostelijke stad Kisangani, vechten de twee landen al oorlogjes per procuratie uit, eerst in augustus en vorige week gebeurde dat opnieuw. Burundese veiligheidsdiensten signaleerden inmiddels al de eerste vluchtelingen uit het noordelijke buurland Rwanda, Tutsi’s nochtans, die het daar niet veilig meer achten.

OP WEG NAAR BANGUI

RPF-generaal Kagame’s bewind teerde lang op het ‘genocidair krediet’, de goodwill die het internationaal genoot wegens het trauma van de volkenmoord van ’94. Daaraan komt stilaan een eind. Intern maakte het Rwandese regime de voorbije weken een ware crisis door, als gevolg van het groeiende verzet van de zogeheten rescapés (Tutsi’s die de genocide hebben overleefd) tegen de dominantie van de Tutsi’s die met de RPF uit Oegandese ballingschap terugkeerden naar Rwanda. Een hele reeks prominente politici nam daarbij ontslag, ook president Pasteur Bizimungu, die overigens een Hutu is.

Bovendien rommelt het in het Rwandese leger. Bij sommige officieren groeit de twijfel aan de goede zin van de oorlog en ze voelen er zich door overbevraagd, gezien de omvang van het gebied dat daar bezet wordt gehouden. Maar vooral met Oeganda liggen de relaties steeds moeilijker. Enerzijds wil Oeganda’s president Yoweri Museveni zich steeds nadrukkelijker opwerpen als de enige kingmaker in de regio en dus vindt hij dat het kleine Rwanda, waar het RPF dankzij zijn steun aan de macht kon komen, toch niet te veel noten meer op zijn zang moet hebben. Anderzijds stelt Rwanda zich vragen over Museveni’s reële oorlogsdoeleinden in Congo. Het begint Kigali te dagen dat Museveni een strategie van dominantie op langere termijn beoogt en dat Rwanda daarvan mogelijks zelf het slachtoffer kan worden.

De meeste strijdende partijen willen wel van de oorlog af, maar zijn niet zeker over wat ze met de vrede kunnen winnen. Dus verwachten ze dat een externe factor een nieuwe vredesdynamiek op gang kan brengen: de komst van een VN-vredesmacht. Maar de teleurstelling zit er al van tevoren ingebakken. In februari besloot de VN-Veiligheidsraad om 500 waarnemers uit te sturen, beschermd door nog eens 5000 blauwhelmen. Maar die Monuc-missie start pas wanneer echt sprake is van een wapenbestand; theoretisch had dat vorige vrijdag moeten ingaan. Maar een heuse interventiemacht, die de bestandslijnen kan garanderen, is dat allerminst. Daarvoor zijn deze blauwhelmen niet talrijk genoeg en beschikken ze over een veel te beperkt mandaat. Of de VN meer te bieden heeft, is hoogst twijfelachtig. De beslissing van februari kwam al erg moeizaam tot stand.

De VN is trouwens nog op zoek naar ‘gespecialiseerde eenheden’ voor Monuc. Helaas – en dat zit Michel dwars – kan België niet de daad bij het woord voegen door zijn leger aan zo’n VN-missie te laten deelnemen. De besluiten van de Rwandacommissie verbieden de inzet van Belgische blauwhelmen in ex-kolonies. Maar daarom niet getreurd. De VN plant een belangrijk operationeel Monuc-centrum in Bangui, de hoofdstad van de Centraal-Afrikaanse Republiek. En aangezien dat géén ex-kolonie is, kan België daar zo nodig best C-130’s en medische of logistieke eenheden naartoe sturen. Louis Michel hoeft zijn tropenpak nog niet meteen op te bergen.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content