‘Alles klinkt luider, ook de domheid’

JOSSE DE PAUW: 'Ik heb altijd gevonden dat een regering moet kunnen dealen met de maffia, om de burgers te vrijwaren. Nu wordt de maffia opeens zelf de regering.' © DIETER TELEMANS

Josse De Pauw heeft een theatertrilogie klaar. In de eerste voorstelling, De Helden, maakt hij zich kwaad op Schopenhauer. Ook de samenleving spaart hij niet. ‘Het zijn barre tijden en te veel slecht volk heeft het voor het zeggen.’

‘Waarom sprong ik dan niet, Schopenhauer? Waarom sprong ik niet? Metafysica mijn kloten!’Josse De Pauw staat naakt op de scène van het LOD muziektheater, ingebed in de Gentse Bijlokesite. Met gebalde vuist roept hij Schopenhauer aan. Zonet heeft hij plakkaatverf tegen een plastic scherm gemikt. Blauw en groen: twee kleuren, meer heeft hij niet nodig.

‘En?’, vraag ik als hij de opnames van de repetitie heeft bekeken. ‘Ben je tevreden met wat je hebt gezien?’

Zijn baard heeft een patine van jaren.

‘Nee’, zegt hij. ‘Nog niet, daarvoor is het nog te vroeg.’

Josse De Pauw noemt zichzelf ‘een sommige mens’. De komende weken is hij er zo goed als altijd. Op tv – Chaussée d’Amour op Vier, Generatie B op Canvas – en op de planken. Hij heeft een ‘Trilogie/Trifonie’ klaar. De eerste voorstelling, De Helden, is een monoloog.

De Pauw schreef de tekst zelf, in zijn huis in de Morvan, hartje Frankrijk. Hij componeerde een verhaal over een meisje en een jaagpad, over macht en onmacht, leven en dood.

Al repeterend, zei hij ooit, komt hij te weten waar een stuk over gaat. Ik vraag of hij al zover is. We zijn drie weken voor de première.

‘Het begint te dagen’, zegt hij. ‘Ik ben begonnen met een vaag idee – een bevraging van het concept ‘heldendom’ – maar de grote waarheden komen pas tijdens de repetities. Door te spelen ontdek ik de complexiteit van de dingen. Het wordt er nooit eenvoudiger op, alleen maar troebeler. Ik denk sowieso niet dat er in het leven veel simpele antwoorden bestaan.’

De Pauw kijkt, denkt na en formuleert. Dat is wat hij doet, zijn hele leven al. Hij acteert om zijn gedachten vorm te geven, om vragen te stellen bij wat hij om zich heen ziet gebeuren.

Ik wil weten wat hij ziet: hij, een man van bijna 65 in het jaar 2017.

‘Mag ik eerst een douche nemen?’ vraagt hij. ‘Ik wil die plakkaatverf van mijn lijf.’

Na de douche drinken we een koffie in de cafetaria. We missen het mooiste uur, de zachte val van de winterzon.

‘Dus’, zegt Josse De Pauw. ‘Je wilt weten wat ik zie.’

Hij neemt een slok.

‘Zullen we bij de thematiek van de voorstelling beginnen?’

Ik knik.

‘Iedereen is tegenwoordig een held’, zegt hij. ‘We hebben rockhelden, sporthelden, oorlogshelden. Het is een lege huls, een mal die we naar hartenlust kunnen vullen. Daarom heb ik het al mijn hele leven zo moeilijk met de vraag: ‘Wie zijn je helden?’ Misschien is het wel iets van een andere tijd, helden? Van toen gemeenschappen hun terrein nog afbakenden en binnen die grenzen hun normen en waarden vierden? De dag dat we geen helden meer nodig hebben, is volgens mij de dag dat de wereld er een stuk beter aan toe is. Heldendom zet aan tot meeloperij, gedweeheid, volgzaamheid. Laat dit vooral een oproep tot eigengereidheid zijn.’

De kiem van De Helden ligt bij een citaat van historicus Bruno De Wever. ‘We willen allemaal wel nooit meer oorlog’, zei die in een interview. ‘Daar staat die Groote Oorlog nu symbool voor, maar we mogen niet vergeten dat daar ook mensen gevochten hebben uit overtuiging, uit idealisme.’

Wat als je niet tot heldendom in staat bent, vroeg De Pauw zich af. En in hoeverre zijn we vandaag nog bereid om offers te brengen?

De boeken van Ian Buruma over Japan brachten wijsheid.’In Japan primeert het collectief’, zegt De Pauw. ‘Als de held zijn taak heeft verricht, moet hij verdwijnen. Hij bekleedt een uitzonderingspositie en zodra die niet meer nodig is, moet het stoppen. De samoerai vocht ter verdediging van de groep, waste erna zijn zwaard met sake, trok een witte kimono aan en verdween, tot de laatste rimpeling in het water was weggeëbd. Ook dat is heldendom: de held die ophoudt held te zijn. Of die het alleen in de herinnering mag blijven.’

‘Wij hebben een soortgelijke gewoonte. Pas na zijn dood maken we van iemand een held, vaak met een standbeeld op het dorpsplein. Gelukkig beseffen we intussen dat een held van de ene groep voor de andere misschien een vijand is. In de voorstelling heb ik het onder meer over twee militairen uit het expeditieleger van Leopold II, ze moesten de slaven in Oost-Congo onderdrukken. We hebben hen beloond met een standbeeld op de dijk van Blankenberge. Blijkbaar hebben ze zich toen, naar onze normen, als helden gedragen. Ik vind dat een serieuze mindfuck.’

De Helden is het eerste deel van een drieluik. Erna komen De Mensheid en De Blinden. De volgorde is veelzeggend.

‘Het menselijke gedrag staat centraal’, zegt De Pauw. ‘Het is drie keer een onderzoek naar onszelf, en dit is volgens mij de juiste volgorde. Maar ik ben al gevraagd om de trilogie ook in Frankrijk te spelen en als we de voorstellingen door agenda’s of praktische problemen moeten omwisselen, zal het mij niet irriteren.’

Voor De Mensheid vormt een tekst van Arnon Grunberg de basis. De Blinden is van Maurice Maeterlinck. Drie keer siert een werk van de Nederlandse kunstenaar Armando de affiche. Drie keer laat De Pauw zich bijstaan door een componist – Dominique Pauwels, Kris Defoort, Jan Kuijken – en door muzikanten – Brecht Beuselinck, sopraan Claron McFadden, het Collegium Vocale.

‘Ik wil samen bouwen’, zegt hij. ‘Elke avond weer.’

De scène die hij zopas inoefende, legt de essentie van De Heldenbloot.Een man heeft een meisje in het kanaal zien vallen. Hij is niet gesprongen.

De Pauw: ‘Hij kan niet zwemmen. Zegt hij. Maar hij kan het ook niet loslaten. Hij schildert dat moment opnieuw en opnieuw. Voor mij is het een sleutelscène, heel emotioneel. Omdat ik in mijn blootje sta, niet iets waar je op mijn leeftijd naar uitkijkt, en omdat ze zo diep snijdt.’

De dood door verdrinking komt in de teksten van De Pauw wel vaker voor. In Werk, zijn boek uit 2010, beschrijft hij hoe hij in Mexico een kinderlijkje uit een zwembad opgevist zag worden.

‘Dat heeft me enorm geraakt’, zegt hij. ‘Ik vind het verschrikkelijk, verdronken kinderen. De voorbije jaren hebben we het al te dikwijls meegemaakt. Jongetjes als Aylan, schijnbaar onaangetast in de vloedlijn van de Middellandse Zee, gaaf, zonder bloed. Vreselijk. De zachtheid van water en de hardheid van de dood, daar moest ik in deze voorstelling iets mee doen.’

Hij is zelf een goede en grage zwemmer, zegt hij. Maar zijn personage in De Helden springt niet.

‘Ik denk dat we met velen zijn, mensen die niet springen. Schopenhauer zegt dat er in dramatische omstandigheden een metafysische waarheid zichtbaar wordt, namelijk: er is maar één leven en we maken er met z’n allen deel van uit. Dat inzicht maakt dat iemand bereid is zijn eigen leven op te offeren, omdat hij zich met het collectief verbonden voelt.

Een prachtige tekst, ik krijg er de tranen van in de ogen. Maar ik wil in deze voorstelling toch kwaad worden op Schopenhauer. Waarom? Omdat het bij veel mensen gewoon niet gebeurt. De waarheid wordt niet zichtbaar. En aangezien het de gemeenschap is die je tot held bombardeert, is het ook de gemeenschap die je lafheid zal verwijten. Ook al stellen ze zich nooit de vraag of ze zelf zouden springen. De verwijten zitten snel klaar, tegenwoordig.’

‘Of ik zou springen? Ik twijfel er zeer aan. Ik heb het me al dikwijls afgevraagd. Zou ik, met gevaar voor eigen leven, dat meisje achternaspringen? Of zou ik nadenken en twijfelen? Ik weet het echt niet. En ik hoop dat ik nooit in zo’n situatie terechtkom. Ik wil het niet weten. Stel je het maar eens voor, dat je erachter komt dat je geen held bent. Wat dan?’

‘Maar je wilde dus weten wat ik zie?’

Hij neemt een slok koffie.

‘Veel.’

Nog een slok.

‘Ik denk voor alle duidelijkheid: het is minder erg dan wat we ervan maken. De mens is dramatisch ingesteld en we scheppen er een zeker genoegen in om de toestand als gevaarlijker, moeilijker, verschrikkelijker, laffer te beschrijven dan hij werkelijk is.’

‘We zitten midden in een serieuze kanteling, dat valt moeilijk te ontkennen. Ook globaal. De president van China komt in Davos spreken, niet die van Amerika. Trump stelt zijn troepen samen, stuk voor stuk miljardairs. Een paar jaar na de bankencrisis duiken de mannen van Goldman Sachs weer in de hoogste regionen op. Ik heb altijd gevonden dat een regering moet kunnen dealen met de maffia, om de burgers te vrijwaren. Nu wordt de maffia opeens zelf de regering. Als je dat ziet, is er iets aan het veranderen. Punt. De wereld is hard, woelig, in volle omslag. Scheldwoorden zijn niet van de lucht. Alles wordt meteen op scherp gesteld. ‘Ik hou er niet van’ wordt: ‘Ik haat het, ik heb er het schijt aan’. Het zijn barre tijden en te veel slecht volk heeft het voor het zeggen. De mensheid toont zich weer voluit, in al haar facetten.’

‘Theater zou dan een vrijplaats voor nuance kunnen zijn, een ruimte waar tegen grenzen wordt aangeduwd, wordt nagedacht en uitgedaagd, zonder dat het concrete politieke consequenties heeft. Maar de belangrijkste voorwaarde daarvoor is dat de gemeenschap die plek aanvaardt, en daar zijn we momenteel ver van af. De grote meerderheid van de bevolking is vooral geneigd om ons, artiesten, te beschimpen. Er wordt over theater, en over de kunsten in het algemeen, zo veel onzin verkocht. Ik weet zeker dat ook dat weer voorbijgaat, maar voorlopig liggen we niet in de bovenste schuif. De oplossing? Stug voortdoen.’

‘Het valt me tegelijk op hoe groot de neiging tot zelfcensuur bij kunstenaars geworden is. Ook bij mezelf. Vlammende opiniestukken? Ik zal er langer over nadenken voor ik ze schrijf. Vaak keren ze zich tegen je. Ze bevestigen de criticasters alleen maar in hun overtuiging. Ze lossen niets op, ze veranderen niets. De boodschap zal toch vooral in het werk zelf moeten zitten.’

‘Vanaf het moment waarop men cultuur louter door een economische bril bekeek, sprak men over een ‘linkse hobby’, begonnen mensen zomaar op theatermakers te schelden, ook als ze nooit naar enig werk gingen kijken. De mondige Vlaming, hoe gelukkig zijn we daarmee? Plots durft iedereen, plots is iedereen politiek gebekt. Alles klinkt luider, ook de domheid. In veertig jaar heb ik nog geen frank subsidie ontvangen. Ik werk wel voor gesubsidieerde cultuurhuizen, net als zo veel mensen in dit land voor bedrijven werken die op een of andere manier financieel gesteund worden door de overheid. Maar in cultuur kruipt in verhouding juist heel weinig geld. En er wordt heel veel voor teruggegeven. ‘

‘Als er geen publiek meer in de zaal zit, dán moet ik iets anders gaan doen. Echt iets anders. Maar – en ook daar bestaat veel leugenachtigheid over – mijn zalen zitten meestal vol. Al veertig jaar. Nu ook weer. De KVS in Brussel is uitverkocht, de Minard in Gent is uitverkocht. Er zijn nog altijd mensen die het willen meemaken. Zolang die er zijn, speel ik.’

‘Ik wil niet te pessimistisch klinken. Geëngageerde mensen raken steeds meer bij de politiek betrokken, burgerinitiatieven beginnen op het beleid te wegen. Dat stemt me hoopvol. Ik stam nog uit de tijd dat iedereen in een zuil of partij werd geboren en er ook in stierf. Tegenwoordig is er een veel groter bewustzijn. Er worden alternatieve voorstellen geformuleerd, inhoudelijk stevig onderbouwd en realistisch. De volgzaamheid van vroeger wordt steeds breder ter discussie gesteld. De verandering heeft dus ook goede, energieke kanten. Een voorbeeld? Ik herinner me nog dat als we vijfentwintig jaar geleden over een basisinkomen spraken, we door iedereen werden weggelachen. Dat is gelukkig niet meer het geval. Mensen stellen de juiste vragen, veel meer dan vroeger. Kunnen we armoede uitsluiten, deels of wie weet zelfs helemaal? Gunnen we iets aan een ander? Hoe verdelen we onze welvaart?’

Ik zeg dat het een kleine stap is, van Schopenhauer en Arnon Grunberg naar Michel Houellebecq. De hoofdpersonages in diens boeken zijn vaak antihelden: eens de vijftig voorbij ontdekken ze dat ze niets bijzonders zijn, dat alle individuele levens identiek zijn, als flats in de banlieue.

De Pauw zwijgt even.

‘Ik denk dat branie hoort bij jeugdigheid’, zegt hij. ‘Man, wat had ik destijds een branie. Ik was luid en zelfverzekerd. Dat moest ook, anders hadden we de zaak niet opgestart gekregen zoals we dat toen gedaan hebben: Radeis, de Kaaistudio’s in Brussel, op tournee in het buitenland. Vertrekken en voluit gaan, dat was branie. Maar met het ouder worden is die branie getemperd. Je wordt geconfronteerd met je lichaam dat slijtage vertoont. Je hebt meer gezien ook, waardoor je meer gaat twijfelen, kwetsbaarder wordt, op de scène maar ook ernaast. Ik ben er minder snel van overtuigd dan vroeger dat het goed is wat ik doe. Dus ja, als je een beetje verstand hebt en je gebruikt het, kom je er vroeg of laat achter dat je niet zo bijzonder bent als je ooit hebt gedacht. Het valt wel mee met die genialiteit, besef ik intussen. Maar ik wil wel tot op het einde blijven vertrekken en voluit gaan. Ik wil theater blijven maken. Of schrijven, als het fysiek te lastig wordt.’

Ook in de schilderkunst ligt een mogelijke toekomst.Eerder werkte hij met Koenraad Tinel, Michaël Borremans en Benoît Van Innis samen. In De Helden neemt hij zelf de borstel op.

‘Ik kwak letterlijk verf op een doek’, zegt hij. ‘Zoals in het cliché dat bij steeds meer mensen leeft: Ik kan dat ook. Doe het dan, denk ik als ik dat hoor, en wel dringend, want er valt hier en daar veel geld mee te verdienen. Blijf niet aan de zijlijn staan roepen. Bang én boos, dat is van het ergste. Mensen houden ervan als ze iemand dingen zien doen waarvan ze weten: dat kan ik niet en hij wel. Virtuositeit maakt de onderlinge verhoudingen simpel. Maar ook zonder ambacht kan schoonheid ontstaan. Alleen moet je niet in je luie zetel blijven hangen.’

Het resultaat van zijn dilettantisme zal elke avond anders zijn. ‘Mijn personage schildert bewust niet naar de natuur. Ik projecteer tijdens die scène een fragment van Hitler, uit zijn speech over Entartete Kunst. Als de kunstenaar niet naar de natuur schildert, vond Hitler, kampt hij met gezichtsstoornissen. Ofwel doet hij het met opzet en in dat geval moet hij voor de rechter, want dan is het ondermijnend voor de natie.’

‘Macht en onmacht, ook daar gaat deze trilogie over. Macht zou per definitie aan verantwoordelijkheid gekoppeld moeten zijn. Machtsmisbruik is van het smerigste dat er is. Ik weet niet of we het ooit zullen uitroeien, maar we zouden er ons tenminste van bewust kunnen worden en controlemechanismes installeren. Ook bij onszelf. Velen verkondigen: Ik zal nooit een fascist zijn. Onzin. Voor je het weet, is het zover.’

Een zucht. Zijn maag grolt.

‘Ach’, zegt hij. ‘Ik wil niet klagen. Ik ben tevreden dat ik, ondanks alles, nog altijd kan doen waarvoor ik in de wieg ben gelegd.’

‘En dat is?’ vraag ik.

‘Spelen, zoals elk kind.’

Een beetje zang, een beetje dans – vrij naar Gerard Reve.

‘En als je me nu wilt excuseren’, zegt hij. ‘Ik heb honger. En straks wil ik nog naar een concert. Jazz, in een donker café.’

Hij slaat de voordeur van het muziektheater, een voormalig hospitaal, achter zich dicht. De nacht heeft de grond geraakt.

Schopenhauer, risotto en jazz. Meer heeft deze sommige mens niet nodig.

Info: ‘De Helden’, op 15 februari in première in KVS.

Zie ook het interview met Sophie De Schaepdrijver op onze website: www.knack.be

Door LANDER DEWEER, foto’s DIETER TELEMANS

‘Zou ik, met gevaar voor eigen leven, dat meisje achternaspringen? Of zou ik nadenken en twijfelen? Ik weet het echt niet.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content