Komen schrijvers van Mars en schrijfsters van Venus? Nieuw werk van debutante Margot Vanderstraeten, bestsellerauteur Connie Palmen en X-1 getuige Regina Louf wordt aan een geslachtstest onderworpen die niet zonder gevolg blijft voor de mannenliteratuur.

Iedere vogel zingt zoals hij of zij gebekt is. Vrouwen schrijven anders dan mannen. Ze hebben het meer over emoties en relaties. Ze storten graag hun hart uit, aldus de clichés. In de huidige emocratie waarin emotionele intelligentie en empathie hoog scoren, lijken vrouwelijke auteurs dus al bij voorbaat een straat voorsprong te hebben op hun mannelijke collega’s. Is de doorsnee lezer van romans trouwens niet een lezeres van rond de vijftig? Je zult als uitgever dus wel weten aan wie je in je stal de voorkeur geeft. Sinds enkele jaren bestaat er zelfs een uitgeverij, Archipel, die haast exclusief werk van dames brengt. De onverstoorbare Paul Claes zet zich in Het hart van de schorpioen met mannelijk flegma af tegen dit emotioneel exhibitionisme: ‘Schrijven tegen een tijdgeest die belijdenis, gevoel, anekdote, herkenbaarheid wilde in plaats van vorm, gedachte, structuur.’ Klopt het dat veel romans en dan zeker romans van schrijfsters in die trend meestappen van ‘belijdenis, gevoel, anekdote en herkenbaarheid’? Besteden ze met andere woorden veel te veel aandacht aan de smeuïge inhoud ten koste van de uitgebalanceerde vorm?

Wie nieuw werk van drie heel verschillende schrijfsters onder de loep neemt, stoot op typisch vrouwelijke thema’s. Margot Vanderstraeten ( Alle mensen bijten) concentreert zich op de zinnelijkheid van een meisje als puber. De lichamelijkheid van de vrouwelijke hoofdrolspeelster overschaduwt alles. Connie Palmen ( Geheel de uwe) is nog altijd bezig met het rouwproces na de dood van haar geliefde Ischa Meijer. In I.M. schreef ze vier jaar geleden open en bloot een smartlap over haar leven met een van Hollands bekendste columnisten en dwarsdrijvers. Deze keer probeert ze haar amoureuze gevoelens voor haar schielijk overleden partner te rationaliseren. Regina Louf ( Vergeten) wil haar geloof in pedofiele netwerken therapeutisch van zich af schrijven. Drie keer wordt de lezer vergast op een cocktail vol vrouwenleed die het moet hebben van ‘belijdenis, gevoel, anekdote en herkenbaarheid’. Maar de manier waarop de drie schrijfsters hun cocktail bij elkaar shaken, is erg verschillend. De relatiegevoelige, vrouwelijke inhoud krijgt telkens een andere invulling. En is precies die vormgeving of bewerking nu niet datgene wat van een roman een goede roman maakt, ongeacht het geslacht van de auteur?

LUST EN ONLUST

Debutante Vanderstraeten (zie kaderstuk) is er van dit drietal het best in geslaagd om een interessante roman te componeren. De jeugdige vertelster hanteert van in het begin een aparte toon die onbevangen, fris en soms ook wel spottend het eigen vrouwelijke lichaam als een eigenaardige machine te kijk zet. Van de ontmaagding tot de eerste menstruatie, van de plotse aandrang tot plassen tot de gedwongen masturbatiesessies bij een schoolzuster: Vanderstraeten observeert de vreemde grillen van de vrouwelijke sensualiteit als een ontdekkingsreiziger op zoek naar nieuwe continenten. De vertelster slaagt er soms in om door het mechaniek van lichamelijke lust- en onlustbelevingen een paradijs van onverdorven, pure zinnelijkheid te suggereren: ‘En heel even meende ik een zuivere saveur te proeven, een heldere kleur te zien en een sprankelend verlangen te voelen.’

Lydia, de protagoniste, vertelt aanvankelijk over haar fascinatie voor het onzuivere. Ze laat zich misbruiken, zo lijkt het, maar niet altijd tegen haar wil. Aan de hand van korte snapshots leidt Lydia de lezer rond in een labyrint van sadomasochistische spelletjes zonder al te veel bloedvergieten maar met toch een wrange teneur. Geleidelijk aan wordt het duidelijk hoe de zelfmoord van haar broer Lydia van haar eigen lichaam en van zichzelf heeft doen vervreemden. Ze koestert de eenzame rituelen waarbij ze via robotachtige handelingen op de cadans van een strijkbout of dansend op het roerende ritme van de metalen garde in het wafelbeslag zichzelf probeert te verlossen van haar dwangmatige gedrag: ‘Aangemoedigd door de castagnetten in mijn hoofd, door de gitaren die ik hoor en door de rauwe stemmen die mijn droefenis bezingen, klop ik het eiwit in een draf tot stijve sneeuw.’ Het is op die momenten dat ze opnieuw in contact komt met de ‘zuivere saveur’ van het onschuldige, zinnelijke geluk. Maar Vanderstraeten heeft geen missie en zeker geen moraal. Het boek eindigt, zoals het begint, met een ontsporing.

HYSTERISCHE OVERKILL

Ontsporen deed ook het leven van Salomon Schwartz, kortweg Mon genaamd. Mon was een Don Juan van de zuiverste soort die tijdens zijn columnistenbestaan plots overleed aan een hartinfarct. Palmen laat vijf van zijn bewonderaarsters aan het woord die elk op hun manier het mysterie van de verleider Mon proberen te bezweren. Van hoer tot zuster, van psychiater tot actrice en filmcritica: allemaal waren ze ondersteboven van het mannelijke raadsel die vrouwen dumpte als het hem uitkwam en die ondertussen op zoek was naar zijn privéverlossing. Palmen haalt al haar belezenheid en essayistische bagage uit de kast om via de stemmen van deze vrouwen een analyse van Mons theatrale persoonlijkheid te voorschijn te goochelen. Simpel gezegd komt het daarop neer dat Mon, alias Ischa Meijer zaliger, zich theatraal aanstelde omdat hij nooit een echte vader in zijn leven had gehad. Het gemis aan een aanwezige vaderfiguur tijdens zijn jeugd deed Mon in zijn volwassen leven revolteren tegen elke vorm van (vaderlijke) autoriteit of vastigheid. Zo nam hij achteraf dus wraak voor het onrecht dat hem was aangedaan als kind.

Ook bij Palmen zweeft dus de schim van een jeugdtrauma over het verhaal. Maar in tegenstelling tot de lichtvoetige en ontwapenende verteltoets van Vanderstraeten zet Palmen haar zoektocht naar de man achter het masker erg pedant in de verf. ‘Wás Ischa nou zo interessant?’, titelde Jeroen Vullings terecht boven zijn recensie van Palmens requiem in Vrij Nederland. Nee dus. Uit de cerebrale zoektocht van al deze vrouwen naar de ware Mon, verrijst nergens zoiets als een mens van vlees en bloed. Palmen vlucht in een hysterische overkill van pseudo-gedachten en kleine verklarinkjes die uitkomen bij zoiets banaals als vadermoord.

HELEMAAL NIETS

Louf ten slotte bakt het erg bruin. Zegt het ene slachtoffer van pedofilie tegen het andere meisje dat er een boek over schrijft: ‘Dat er nog mensen zoals jij zich bezighouden met netwerken, mag een wonder heten. Zolang we het onderwerp maar uit de intellectuele en filosofische sferen halen!’ Zoveel ‘intellectuele en filosofische sferen’ de roman van Palmen ongenietbaar maken, zo helemaal niets valt er in de roman van Louf te lezen. Merel, het hoofdpersonage van de diervriendelijke Louf, heeft een writer’s block tot een moord op haar vriendin die vijftien jaar geleden was gepleegd voor inspiratie zorgt. Het lijk van Leen Vermassen, met dank aan mediapleiter Jef Vermassen, brengt Merel in contact met andere slachtoffers en met onderzoeksrechter Johan Verstraeten, met dank aan de gelijknamige VRT-journalist. Uiteraard werd Leen door een bende pedofielen vermoord en zou een zekere Antoine het hebben gedaan. Maar de bewijzen ontbreken nu eenmaal. Louf maakt een hilarische karikatuur van haar onbestaand verhaal waarin kinderlijke vraagzinnetjes en onbenullige dialogen de boventoon voeren bij gebrek aan beter.

Kortom, zo overgesofistikeerd Palmen het aanpakte, zo onhandig en knullig probeert Louf zich door haar verhaal te slaan. Alleen Vanderstraeten lukt het om een aangepaste melodie te vinden voor haar verhaal. Waarmee bewezen is dat de inhoud van een roman schatplichtig is aan het geslacht van de schrijver maar de literaire vormgeving nauwelijks. Het is pas wanneer het boek mislukt en de handschoen van de vorm niet past rond de inhoud dat de vrouwelijkheid of mannelijkheid van de auteur komt bovendrijven. Alleen schrijfsters zonder inspiratie kunnen zo lang over het verlies van hun partner of over hun aureool van slachtoffer blijven doordrammen, heet het dan.

Dergelijke reacties krijg je ook bij mannelijke auteurs die romans plegen zonder ziel. Herman Brusselmans grossiert tegenwoordig in machopraatjes, zoals Yvonne Kroonenberg dat doet met haar feministische oprispingen. Brusselmans is de betere poseur en in die zin bedrijft hij zijn metier met meer kunde. Hetzelfde geldt voor notoire homoseksuele auteurs als Tom Lanoye, Paul Mennes, Oscar van den Boogaard, Erwin Mortier of Erik de Kuyper. Bij Lanoye en Mennes hangt er soms een overdreven theatraal respectievelijk campsfeertje. Bij Van den Boogaard, Mortier en De Kuyper wordt er nogal eens precieus of maniëristisch gedaan. Het is op die momenten dat de auteur voer wordt voor voyeurs en biografen. Als hij zijn werk goed doet en meester is van zijn materiaal, wordt het geslacht van de auteur echter bijzaak. De theatrale tics van Lanoye worden dan verbaal vuurwerk en het koketteren van Mennes met kitsch groeit uit tot een melancholische klacht om de puurheid die verdween; de maniertjes van Van den Boogaard, Mortier en De Kuyper krijgen de allures van sublieme sfeerschepping. Over virtuositeit gesproken!

Mannen komen misschien van Mars en vrouwen van Venus, maar als het op schrijven aankomt, is daar weinig van te merken. Wie goed schrijft, bewerkt zijn materiaal overeenkomstig, of dat nu vrouwenleed is, feministische rauwkost, macho-ongein of karikaturale campsituaties. Een interessante roman staat of valt met de gepaste literaire vormgeving van het opgevoerde taalspel. Het geslacht van de schrijver doet er eigenlijk niet toe.

Frank Hellemans

Margot Vanderstraeten, ‘Alle mensen bijten’, Querido, 165 pag., a 14,90. Connie Palmen, ‘Geheel de uwe’, Prometheus, 383 pag., a 24,95. Regina Louf, ‘Vergeten’, Manteau, 216 blz., a 17,95.

Als hij meester is van zijn materiaal, wordt het geslacht van de auteur bijzaak.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content