Vergeet, bij wijze van experiment, wie je bent. Stel dat je geboren bent in een andere gedaante. Die van een dier bijvoorbeeld. Een krokodil, laten we aannemen. Hoe kijk je dan tegen het leven aan?

In minstens één opzicht lijkt me het bestaan in die omstandigheid niet onprettig. Misschien zelfs knus. Want je herkent veel en voelt je verwant aan velen. De wereld wemelt van verwanten: niet zozeer van soortgenoten, maar vooral van verdere familie: alligators, kaaimannen, hagedissen, kameleons, leguanen, varanen, en allerlei andere reptielen. Met dit gezelschap kun je als krokodil weliswaar niet paren, maar voor het overige voelt de hele menigte vertrouwd aan. Voor een krokodil moet de aarde een grote familie zijn.

Een mens is anders. Die voelt zich eerder eenzaam te midden van het gewoel. Homo sapiens is een lid van de orde van de primaten, en beseft dat hij binnen die groep verwant is met de orang-oetan, de gorilla en de chimpansee, maar vindt zichzelf toch vooral verschillend van deze verre neven. Wij zijn als intelligente aap vooral alléén. De andere apen zijn misschien wel mensachtigen, maar geen mensen. Een tweede mensensoort bestaat niet.

Niet? Af en toe delven we uit grotten of zandkuilen de verspreide resten op van een Homo-soort die geen Homo sapiens is: een paar kaken, ruggenwervels en wat achtergelaten wapentuig van wat Homo neander- thalensis geweest moet zijn. De neanderthalmens was een mens, maar geen Homo sapiens. Hij liep rechtop, gebruikte werktuigen, vervaardigde sieraden en beheerste het vuur.

Twee mensensoorten op één planeet. Onszelf kennende, verbaast het niet dat dit niet goed afliep. Sinds zo’n 30.000 jaar is de neanderthaler inderdaad van de aardbodem verdwenen. Antropologen weten niet zeker wat de oorzaak van hun ondergang geweest is, maar aangenomen mag worden dat Homo sapiens de dader was.

Sindsdien hebben we de plaats weer voor ons alleen. De kunst om samen te leven met iemand die anders is en toch ook gelijk, leert men niet met intelligentie alleen. Daarvoor moet ook het hart op de juiste plaats zitten, en dat vergt nog enige voortzetting van de evolutie. Hoe slecht we er vooralsnog in slagen om te leven met de verschillen die binnen de ene mensensoort bestaan, leert de actualiteit van elke dag. Hoeveel groter zou het probleem niet zijn indien meerdere mensensoorten hun plaats onder de zon opeisten.

Met de neanderthaler hebben we afgerekend. Een recente ontdekking doet vrezen dat het niet de enige uitschakeling is geweest. Op het Indonesische eiland Flores, ten oosten van Java, ontdekten archeologen onlangs de resten van wat nu de Homo floresiensis genoemd wordt. Tot zo’n 12.000 jaar geleden leefden in deze uithoek van de wereld mensen die niet tot onze soort behoorden, zoals de skeletten laten zien. Homo floresiensis was klein van gestalte, hooguit één meter groot, en had een schedelinhoud van amper een kwart van die van Homo sapiens. Maar in dat kleine hoofd was genoeg ruimte voor hersenen die deze mensjes in staat stelden stenen werktuigen te gebruiken en om per vlot van het Aziatische vasteland dit eiland te bereiken. Hoe komt het dat deze mensen, die leefden op de drempel van wat wij de geschiedenis noemen, plots verdwenen zijn?

Hoe vreedzaam lijkt naast de mens de stille krokodil.

INFO : GERARD BODIFEE : De auteur is natuurkundige.

Gerard Bodifée

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content