De biologische landbouw is klein. Maar met nog enkele dioxinecrises is de groei gegarandeerd. De Triodosbank financiert boeren die de overstap willen wagen.

Deze bank is opgericht om keuzes te maken”, zegt directeur Frans De Clerck van de Triodosbank. De bank is een buitenbeentje en kiest bijvoorbeeld bewust voor windenergie, tegen kernenergie. In dezelfde lijn financiert ze projecten in de biologische en niet in de traditionele landbouw.

Om de markt van de biologische landbouwproductie en -distributie beter te bewerken, haalde Triodos Philippe Lebeau naar Gent. Lebeau is een Waal die net een jaar door Frankrijk heeft gereisd. Met zijn vrouw en drie kinderen trok hij – met de huifkar, zoals dat hoort – van de ene biologische boerderij naar de andere. Lebeau kent de alternatieve landbouwers. Tot voor kort was hij namelijk een van hen.

In 1990 startte de landbouwingenieur samen met zijn vrouw, die dierenarts is, een biologische boerderij met schapen en melkkoeien. Ze huurden een hoeve met zeventig hectare grond, ergens tussen Namen en Dinant. Ter plaatse werden verschillende kazen geproduceerd en rechtstreeks aan de man gebracht. De zaken gingen voortreffelijk, al was het aanvankelijk even wennen, want Lebeau komt niet uit een boerengeslacht. “Ik leerde op de boerderij wat het verschil is tussen een koe melken en uit de boeken weten hoe een koe wordt gemolken.”

Toch liet het gezin het boerenbestaan voor wat het was. Het wilde namelijk meer doen met de boerderij, en dacht onder meer aan hoevetoerisme. Maar de eigenaar zag het anders – hij had vooral oog voor zijn jachtterrein. Van kopen was geen sprake. Een boerderij als die van Lebeau kost overigens algauw dertig miljoen frank. “Dat haal je er nooit uit, niet met biologische en niet met traditionele landbouw.” Bij toeval belandde Lebeau na zijn zwerftocht door Frankrijk bij de Triodosbank. Hij begon op 1 juni, in volle dioxinecrisis. Een gesprek met hem en zijn directeur, over de alternatieve landbouw en haar beoefenaars.

Philippe Lebeau: U had natuurlijk verwacht dat voor u iemand zou zitten met lang, vuil haar en een baard. Het imago van de biolandbouw is inderdaad dat van overjaarse achtenzestigers, wat jullie in het Nederlands zo mooi de generatie van de geitenwollensokken noemen. De pioniers waren echte alternatieve idealisten die vaak naar Zuid-Frankrijk trokken om daar te gaan boeren. Niet altijd met evenveel succes, want velen zijn op hun stappen teruggekeerd.

De nieuwe generatie biologische landbouwers is anders?

Lebeau: Een biologische landbouwer weet vandaag waarover hij spreekt. Hij kent de risico’s die een gewone boer loopt, in de eerste plaats voor zijn eigen gezondheid. Door het gebruik van pesticiden hebben boeren drie keer meer kans op een hersentumor dan een andere beroepsgroep. Een Deense studie wees ook op grote vruchtbaarheidsproblemen. Precies om die redenen zien sommige boeren het niet meer zitten om massaal kunstmeststoffen te gebruiken of onbeperkt pesticiden te spuiten – en lang niet altijd in ideale omstandigheden. Daarbij komen de economische problemen. Grote graanboeren met meer dan honderd vijftig hectare grond verdienen nog wel goed hun boterham. Europa stimuleert die grootschaligheid: vier procent van de boeren strijkt veertig procent van de landbouwsubsidies op. Maar de kleine landbouwer zit in de nesten. Elke jonge boer zit financieel in de knel.

Dat maakt de biologische landbouw interessant.

Lebeau: De biolandbouw garandeert de boeren niet per se meer winst, maar wel een grotere prijsstabiliteit. Dat de producten rechtstreekser aan de man worden gebracht, speelt daarbij een grote rol. Een bioboer is niet afhankelijk van één melkerij of één veekoopman. Hij heeft een gevarieerd klantenbestand.

De biologische landbouw blijft hoe dan ook marginaal.

Lebeau: We praten over amper één procent van het omzetcijfer van de landbouw. Maar de vraag groeit gestaag en sinds de dioxinecris exponentieel. Elk biologisch bedrijf verdubbelde in juni zijn omzet. Dat cijfer kon nog hoger liggen, maar de productie kon de vraag niet volgen. De mensen uit de sector denken dat van die nieuwe klanten twintig tot veertig procent bioproducten zal blijven kopen. De anderen zijn weer weg. Tot de volgende crisis uitbreekt.

Wat is het verschil in productiekosten tussen een klassiek en een alternatief bedrijf?

Lebeau: In een biologisch bedrijf liggen de arbeidskosten dertig à vijftig procent hoger dan in een gewoon bedrijf. Daar staat tegenover dat andere uitgaven wegvallen: er moeten geen kunstmest of pesticiden worden aangekocht. Het gebruikte materiaal is ook lichter en dus goedkoper. Blijven de kosten van de grond. Dat is voor elk bedrijf een groot probleem. Het is de trend dat de boer meer en meer eigenaar is van de grond die hij bewerkt. Maar dat verhoogt de schuldenlast enorm. In Vlaanderen wordt tot 500.000 à 600.000 frank per hectare gegeven, en soms tot één miljoen frank.

Wat kan daaraan veranderen?

Frans De Clerck: In Nederland heeft Triodos tien jaar geleden het biogrondbeleggingsfonds opgericht. Dat belegt in landbouwgronden voor biologische landbouw. Het koopt, met het geld van de particuliere beleggers, gronden en verpacht die langdurig aan de boeren, als die de biologische principes respecteren.

Lebeau: In de Gaume is een coöperatie eigenaar van de grond. Die verhuurt de grond vervolgens aan een exploitatiecoöperatie. Het financieel voordeel is enorm. Een hectare kost in Wallonië normaal 300.000 à 400.000 frank, de huurprijs is wettelijk beperkt en bedraagt 3 à 5000 frank per hectare. Zo’n lage huurprijs levert natuurlijk maar een lage winst op voor een beleggingsfonds, dat is waar. Maar die boeren vonden toch voldoende investeerders, waardoor kleine landbouwbedrijven konden overleven.

De Clerck: Dat initiatief sluit aan bij de Duitse initiatieven van de Triodosbank. Alleen is de Duitse schaal groter, met bedrijven van 200 à 300 hectare en honderden beleggers voor één project. Het gaat er ook over meer dan het eigendom van de boerderij en de grond. Die beleggers zijn sterk bij de exploitatie betrokken, hun winst hangt af van de opbrengst van de boerderij en dus ook van het weer. Het is cruciaal dat de consument beseft dat gezonde voeding belangrijk is en dat hij zelf kan bijdragen tot de natuurbescherming. Financieel gesproken kan dat ook geen slechte zaak zijn, omdat de grond van een biologisch bedrijf in waarde zal stijgen, terwijl die van een traditioneel bedrijf uitgeput raakt en dus in waarde vermindert. Ook voor de boer verandert er veel. Hij blijft meester over zijn land, maar komt uit zijn isolement, weet zich gesteund door een grote groep mensen die rechtstreeks bij hem kopen en in zijn bedrijf investeren.

U zou in België een fonds naar Nederlands model kunnen opzetten.

De Clerck: De toestand in de twee landen is erg verschillend. In België zijn beleggingsfondsen alleen toegelaten als ze negentig procent van hun activa investeren op de beurs. In Nederland ligt dat anders. Een tweede zaak is de introductie, twee jaar geleden, van de fiscale groenregeling in Nederland. Dividenden en intresten van beleggingen in de ecologie worden daardoor belastingvrij. Als gevolg daarvan richtten de meeste Nederlandse banken groene fondsen op. Vandaag beheren die omgerekend meer dan 36 miljard Belgische frank. Triodos was de pionier terzake en heeft 2,6 miljard frank in zijn Groenfonds verzameld. Wettelijk moet dat geld binnen een termijn van één jaar worden geïnvesteerd in groene projecten. Anders vervalt het fiscale voordeel. In België voerden we sinds 1995 gesprekken met de vorige minister van Financiën Philippe Maystadt (PSC), maar een fiscale regeling is er nog niet. We willen die regeling uitbreiden tot ecologische én sociale projecten.

Lebeau: Het beleid vertrekt vandaag van het principe “de vervuiler betaalt”. Het zou beter vertrekken van het principe “de niet-vervuiler betaalt niet”. Want hoe verreken je de vervuiling van het grondwater? In Duitsland zijn, bijvoorbeeld, de drinkwatermaatschappijen vragende partij voor biolandbouw in hun waterwinningsgebied.

De distributie is een groot probleem. Ook bioboeren vrezen dat die weer in handen van enkele groepen zal komen, die de boeren opnieuw onder druk kunnen zetten om goedkoop te verkopen. Van de andere kant hebben natuurwinkels niet altijd een goed imago.

De Clerck: De natuurwinkels kwamen te veel uit de alternatieve, ideologische sfeer. In de biosector hebben jaren grossiers met halfvolle koelwagens rondgereden – als ze al een koelwagen hadden. Ze concurreerden mekaar dood en leverden de winkels verlepte groenten. Die tijd is voorbij. In Nederland participeerde Triodos voor vijftig procent in de Gimsel-keten van 34 natuurwinkels van telkens 150 à 200 vierkante meter. Voorts is de verkoop via de supermarkten belangrijk geworden.

Hoe kan u de druk van de producent weghouden?

Lebeau: Triodos wil middelen geven aan de biologische landbouw, maar tegelijk willen we door vorming en de uitbouw van afzetkanalen de onafhankelijkheid van de landbouwers garanderen. We financieren alleen een groothandel als we weten dat de boer voldoende betaald wordt.

Heeft de biolandbouw meer toekomst in Wallonië, waar er nog meer gemengde bedrijven zijn?

Lebeau: Vanuit mijn Wallonie profonde hoorde ik wel wat over het mestdecreet en ik dacht: wat zitten die Vlamingen ons nu weer te vervelen met hun mestdecreet. Maar als ik met mijn motor door Vlaanderen reed, begreep ik wat jullie bedoelen met: oost, west, thuis mest. De externe omstandigheden zijn inderdaad verschillend: in Vlaanderen is er behalve de varkenskweek meer groente- en fruitteelt, in Wallonië meer veeteelt. De Waalse landbouw is ook minder afhankelijk van de grote veevoederproducenten. Maar de Waalse boer leefde ook veel verder van de wereld en heeft daardoor een verouderd en vertekend wereldbeeld. Daar staat tegenover dat het hoevetoerisme er beter ontwikkeld is.

De Clerck: Dat sociale aspect om mensen meer bij natuur en ook bij landbouw te betrekken, is belangrijk, al was het maar opdat de kinderen niet zouden denken dat melk van de supermarkt en niet van de koe komt.

Lebeau: Het is ook fout om het grootste deel van de landbouwgrond intensief te laten bewerken, op te offeren als een soort industriegrond en de rest over te laten voor het behoud van de biodiversiteit en de Bokrijk-boeren. We moeten de landschappen in hun traditionele landbouwstructuur laten. Het plateau van Gembloux moet behouden blijven en mag geen woestijn worden omdat de bomen en de hagen hinderlijk zijn voor de sproei-installaties.

De Clerck: Het gemengde landbouwbedrijf met veeteelt, akkerbouw en groenteteelt heeft veel voordelen voor het ecosysteem. Grote gemengde bedrijven van 200 à 300 hectare, zoals in Duitsland, zijn de toekomst. In Vlaanderen is de grond schaarser en zal er kleinschaliger aan tuinbouw worden gedaan. De vraag is over welke afstanden tuinbouwproducten worden vervoerd. Overdreven transport is slecht voor het milieu en bedreigt de mobiliteit.

Lebeau: Precies de overspecialisatie is een van de oorzaken van de dioxinecrisis. Als kippen maar een deel van de vleesconsumptie uitmaken, is het niet verstandig dat een landbouwbedrijf alles op kippen zet. In de Lot-et-Garonne in Zuidwest-Frankrijk is de fruitteelt zo dominant dat er vliegtuigen worden uitgestuurd om met chemische middelen de wolken te breken en zo hagelbuien te voorkomen. Dat staat haaks op de oude boerenwijsheid: leg nooit al uw eieren in één mand.

De milieubeweging hoopt dat tegen 2010 tien procent van de landbouw biologisch is.

Lebeau: Dat is een mooi objectief. In tien jaar kan er veel veranderen, kijk maar naar Oostenrijk en Denemarken. Het zal gemakkelijker gaan, als we nog één of twee van deze crises meemaken. Maar we zitten daar niet op te wachten.

Ook de biologische landbouw wil voor subsidies aankloppen bij de Europese Unie. Dat is het oude systeem.

Lebeau: Let op, dat gaat om omschakelingspremies. Op lange termijn moeten we de reële kostprijs voor onze landbouwproducten betalen. In de jaren vijftig gaf een gemiddeld gezin vijftig procent van zijn huishoudgeld uit aan voeding. Vandaag is dat nog zeventien à negentien procent. We willen niet terug naar vijftig procent, maar als we de kostprijs voor gezonde landbouwproducten met dertig procent zouden opvoeren, zou 22 tot 25 procent van het budget naar voeding gaan. Bovendien betalen de gezinnen dat nu eigenlijk ook, maar via de belastingen.

De Clerck: Als we wereldwijd de landbouw aan de markt zouden overlaten, maakt kleinschalige Europese landbouw geen kans. Maar voor ons is landbouw juist een lokaal gebeuren. Het is van strategisch belang en er moet een grote variëteit aan producten blijven bestaan. Eenvormigheid zou tot meer kwantiteit leiden, maar ook tot verarming en verschraling. Landbouw is geen onderdeel van de absolute vrijhandel.

De vraag is: wat is lokaal?

Lebeau: Een streek mag niet meer varkens tellen dan ze vanuit milieuoogpunt kan dragen. Een biolandbouwer moet zijn mest zelf kunnen uitrijden of het kwijt kunnen bij andere bioboeren uit de streek. Staatsgrenzen spelen daarbij geen rol. Maar we kunnen ook andere dingen bedenken. Duitsland heeft geen sinaasappelen, maar daar wordt nu wel overwogen om de kinderen tijdens de speeltijd op de school cassissap te geven in plaats van sinaasappelsap. Cassis is een lokaal product, bevat evenveel vitamine c als sinaasappelen en is lekker.

Stel dat een landbouwer u om advies vraagt voor omschakeling, wat biedt u hem?

Lebeau: Mensen die naar ons komen, hebben al nagedacht, maar twijfelen nog. Ze moeten van bank, productiewijze en cliënteel veranderen. Dat is veel gevraagd. Alleen natte baby’s zijn voor verandering. Als iemand naar ons komt, proberen we hem niet te overtuigen. We zijn geen getuigen van Jehova die met hun literatuur van deur tot deur gaan. Wel hebben we een samenwerkingsverband met gespecialiseerde omschakelaars zoals Blivo in Antwerpen of het Vlaams Agarisch Centrum. We kennen ook de potentiële klanten, zoals bijvoorbeeld melkerijen die biologische producten afnemen.

De Clerck: Omdat we de hele filière overzien, schatten we beter de risico’s in. We kunnen daardoor ook garanties aanvaarden die een andere bank niet aanvaardt. Dat waardeert de landbouwer.

Peter Renard

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content