Een wet die het Arabisch als enige officiële taal uitroept, en de moord op een populair idool, schokten Algerije op zijn grondvesten.

Algerije is aan zijn zuidkust van de Middellandse Zee al honderd jaar lang, of meer, een van bloed doordrenkt land, waar de voorbije oorlogen naleven in het huidige conflict. Terwijl het dagelijkse moorden er gewoon voortgaat, zij het niet meer op zo’n grote schaal als tijdens de voorbije ramadan, zodat het niet meer automatisch de voorpagina’s van onze Mondial-kranten haalt, woedt op de achtergrond een doffe strijd van politieke manoeuvres, cliëntelisme en opportunistische allianties.

Na alle voorstellen van Verenigde Naties, over Europese Unie tot Amnesty International, om zogenaamd neutrale Internationale Onderzoekscommissies naar Algerije te sturen om de achtergrond van het grote moorden door te lichten verontwaardigd van de hand te hebben gewezen, gaat Algiers nu akkoord met een VN-missie “op hoog niveau”, onder leiding van de Portugese ex-president Mario Soares en met onder anderen Simone Veil, de Indiase ex-premier Inder Kumar Gujral en de Jordaanse ex-premier Abdel Karim Kabariti erin. De missie zal, na gedaan onderzoek, rechtstreeks aan secretaris-generaal Kofi Annan van de VN verslag uitbrengen.

Wat ze zal vinden, is onduidelijk, want Algerije is groot. Het kent niet alleen bloedige godsdiensttwisten, het kent ook een taalstrijd, mutatis mutandis een beetje op z’n Belgisch, tussen wat misschien een Arabischsprekende meerderheid en een Berbersprekende minderheid is, en daar nog eens de resterende invloed van het Frans als complicerende factor overheen. Veel Algerijnen zijn in het Frans opgevoed en kennen nauwelijks Arabisch. Een zeer behoorlijk percentage Algerijnen woont in het noorden van het land, aan de kust en in de bergen van Kabylië, en heeft het Berber als moedertaal. In Kabylië komt het Arabisch vaak op de derde plaats, na Berber en Frans. De Berbers willen dus al sinds jaar en dag dat hun taal, naast Arabisch en Frans, als officiële taal erkend wordt, terwijl ze officieus in een soort linguïstieke en culturele autonomie leven. Onder hen zijn de Kabyliërs de hevigste, en ook de meest gemoderniseerde, de meest vrijgevochten groep. Daar zijn moderne lekenpartijen het best ingeplant: het FFS ( Front des Forces Socialistes) van Hocine Aït Achmed, en het RCD ( Rassemblement pour la Culture et la Démocratie) van Said Sadi, partijen die de keuze weigeren tussen de regering en de islamisten, maar een derde weg voorstaan van scheiding van kerk en staat, democratie en dergelijke modernismen meer.

DE TAAL VAN GOD

Geen wonder dus dat de Berbers van Kabylië bij de regering niet goed aangeschreven staan. Vooral omdat die regering, hoewel ze het ten stelligste ontkent, veel eerder met een theoretisch meer gematigde islamistische strekking in zee zou gaan. Met het Fis – Front Islamique du Salut – heeft ze gesprekken gehad, en als de bloeddorstige radicalen van de Gia – Groupes Islamiques Armés – geen roet in het eten hadden gegooid, was het aan die kant misschien al lang tot een akkoord gekomen. Eén gematigd islamistische groep zit trouwens mee in de regering.

Hoe dan ook, het Algerijnse regime is al sedert de onafhankelijkheid bezig met een stelselmatige arabisering van het land. In de jaren zestig, net na de oorlog, leek de keuze van het Arabisch logisch, als cement en als reactie tegen het Frans, de taal van de kolonisatie. Later bleek dat Arabisch meer en meer de islamisering van de maatschappij in de hand te werken, en nog later de snel groeiende invloed van de islamisten. Arabisch is immers niet zomaar een taal in de islamitische wereld: het is de taal van de koran en, aangezien God de koran gedicteerd heeft, de taal van God. Voor een islamist is Arabisch een heilige taal. Berbers, Kabyliërs en leken zeggen dus gemakkelijk dat de arabiseringspolitiek van de regering een cadeau is aan de islamisten, en een verknechting te meer van de minder volgzame Berbers.

Dat soort dingen vormde het onderwerp bij uitstek van de zeer populaire zanger Lounes Matoub, die in het Berber liedjes maakte over Kabylië en tegen de regering. Een vrijgevochten oppositiefiguur die, te paard op zijn immense populariteit bij de jeugd, geen blad meer voor zijn mond wenste te nemen, en gehaat was bij de regering evengoed als bij de islamisten.

Toen hij op donderdag 25 juni bij een wegversperring vermoord werd, leek het er dan ook op dat Kabylië in opstand zou komen. De hoofdstad Tizi Ouzou zag rellen en plunderingen. Op de begrafenis van Lounes Matoub, in zijn dorp Taourit Moussa, zouden een half miljoen mensen gekomen zijn. Manifestaties scandeerden slogans tegen de regering. Want ondanks het feit dat de moord op de zanger door een Gia-fractie opgeëist werd, bleven veel Berbers geloven dat niet de islamisten maar de regering Matoub vermoord hadden. Lounes Matoub die liedjes zong, onder andere tegen de arabiseringswet die op zondag 5 juli van kracht werd, en die het Berber en het Frans uitsluit van officieel gebruik – in de administratie, het zakenleven en de politiek. Een politieke vergadering in Kabylië toespreken in het Tamazicht – de lokale Berbervariant – zou dan onwettig worden.

De opstand is er voorlopig niet gekomen, maar de betogingen volgen elkaar op, en het valt te bezien of de arabiseringswet ooit toegepast wordt in een Algerije dat, objectief gezien, zoals het FLN vroeger zo graag zei, wel andere zorgen aan z’n hoofd heeft.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content