Geen woorden maar daden. Luk Perceval wil voor Het Toneelhuis de beloofde ingrijpende structurele verandering. En wel dadelijk.

Het spannendste avontuur van het nieuwe theaterseizoen wordt wellicht de start van Het Toneelhuis, de fusie van de Antwerpse KNS en Blauwe Maandag Compagnie. De ambitieuze plannen zijn er, het overdonderende programma van het eerste seizoen staat in de startblokken, maar de resten van de gepolitiseerde KNS dreigen de werking van het nieuwe huis af te remmen. Aldus Luk Perceval, die samen met Guy Joosten de artistieke leiding heeft over een veelzijdig, tegendraads maar boven alles open huis. Tussen de besprekingen voor de Duitse versie van “Ten Oorlog” door – volgende zomer in première op de Salzburger Festspiele -, hadden we een gesprek over verleden en toekomst.

LUK PERCEVAL: Met Het Toneelhuis zoeken we in wezen een totaal andere benadering van het gegeven repertoiretoneel. Waar dat in het verleden synoniem was van een doorsnede van belangrijke theaterteksten, zijn we er bij Het Toneelhuis van uitgegaan dat dit niet meer beantwoordt aan de hedendaagse belangstelling van de toeschouwer. Ik heb mij vooral gebaseerd op een levend centrum als Vooruit in Gent ( waar Blauwe Maandag Compagnie tot voor kort haar hoofdkwartier had, P.V.), waar er een grote belangstelling leeft bij het publiek, waar er ook een zeer groot abonneepubliek is. Het publiek wordt er geconfronteerd met alle mogelijke dwarse en parallelle benaderingen van het gegeven repertoiretheater. Gaande van dans tot video, van klassieke theatermakers tot meer experimentele theatervormen.

Ik geloof dat dit ook meer beantwoordt aan een verzuchting van het publiek. Een publiek, dat mogen we niet onderschatten, dat ook meegegroeid is met een kijkcultuur die voornamelijk ontwikkeld is door de televisie. Via die televisie krijgen mensen eigenlijk een zeer breed en ruim aanbod, en de gelegenheid om hun eigen keuze te bepalen. Het is dus niet meer zaak om een gezelschap, zoals dat vroeger het geval was, over te erven en er dan voor te zorgen dat de acteurs die al eeuwen, laat ons maar zeggen, deel uitmaken van het huis, om die verder zo goed mogelijk van rollen te bedienen en het publiek zo goed mogelijk te verstrooien met goed acteerwerk.

In het voorwoord van het seizoensboekje schrijft u dat “Het Toneelhuis wil deelnemen aan het maatschappelijke debat en zo mogelijk dat debat wil stimuleren”. Wat bedoelt u daarmee?

PERCEVAL: Een repertoiregezelschap heeft gezien zijn financiering door de gemeenschap een maatschappelijke functie te vervullen. Als je daar gaat over nadenken, over wat vandaag de dag de functie van een groot huis zou kunnen zijn, een huis dat hier in Antwerpen zetelt en als biotoop Vlaanderen en de Nederlanden heeft, dan denk ik dat we aan het einde van deze eeuw ons zeer bewust moeten zijn van onder andere het politieke spanningsveld waar we zeker in Vlaanderen op leven. Ik bedoel dan dat we moeten nadenken over thema’s als verdraagzaamheid, solidariteit, de armoede in langzaam overbevolkt rakende steden, de groeiende tweespalt tussen arm en rijk… Thema’s die bijzonder gevoelig liggen.

Als toneelhuis heb je daar geen opvoedkundige taak in te spelen. Want dat is een illusie die ik me al lang niet meer maak, je verbetert het publiek niet of voedt het niet op. Maar mij lijkt het een wezenlijke rol van het theater dat het, zoals Shakespeare al gezegd heeft, een spiegel biedt van wat er leeft en vanuit die spiegelfunctie dialectiek op gang brengt, reflectie tot stand brengt. Anderzijds geloof ik dat de dialectiek pas op gang komt als er van een voorstelling ook een emotionele aanspraak uitgaat. Wanneer je alleen maar rationeel en intellectualistisch gaat werken, krijg je een averechts en belerend effect.

En dan zijn we bij de volgende stap in mijn redenering aanbeland: hoe gaat een repertoiretheater met die maatschappelijke fenomenen om? Het zou evenzeer fout zijn om, zoals dat in het verleden gebeurde, met vendels te zwaaien, met grote pancartes op het toneel te staan met slogans als “De baas is een grote smeerlap”. Dat is veel te naïef. We zouden veeleer de vraag kunnen stellen: wat betekent verdraagzaamheid voor ons theatermensen? Want ik geloof niet in de positie van de alwetende, almachtige theatermaker of acteur. Uiteindelijk zijn we even fascistoïde, reactionaire mensen als eender wie. Het hangt maar af van de situatie waarin je terechtkomt en die facetten zullen zich sowieso manifesteren. Wat doen we daar zelf mee in plaats van er belerend en moraliserend mee om te springen?

Dan leek het me een bijzondere uitdaging om in de ruimte, het theater dat de stad en de overheid ons bieden, iedereen die zich aangesproken voelt door die ruimte, zijn mening, zijn standpunt, zijn engagement uit te laten drukken. Zo ben ik tot het idee gekomen om een repertoiretheater om te vormen tot een “toneelhuis” dat een flexibele, open vorm zou moeten hebben waarbij verschillende, zeer diverse individuen aan de slag kunnen, op hun manier. Van in het begin heb ik gezegd: het is niet voldoende het schip alleen maar van kapitein of bemanning te laten veranderen, het heeft ook een nieuwe structuur nodig.

Dat is een hels karwei geweest. Het is niet voldoende om de automatismen die we na veertien jaar Blauwe Maandag Compagnie ontwikkeld hebben, over te planten op een groot huis. We zijn gaan zoeken naar een soort van compromis tussen de kwaliteiten van Blauwe Maandag Compagnie en die van KNS. Hoe kunnen we een symbiose bewerkstelligen, waar vallen de leemten binnen die structuur en hoe kunnen we die opvullen met externe specialisten? Die start is, denk ik, te vergelijken met het vreemdelingenlegioen dat met zeer veel bereidheid en veel goede wil aan een nieuw avontuur begint. Een avontuur dat niet alleen voor ons, maar ook voor het publiek en de overheid nieuw zal zijn. Ik maak mij geen illusies, wij zullen een aantal tropenjaren doormaken en kinderziektes moeten uitzweten. Dat is evident.

U keert nu terug – weliswaar in een andere functie – naar hetzelfde huis waaruit u veertien jaar geleden samen met enkele andere acteurs uit aversie bent opgestapt om Blauwe Maandag Compagnie op te richten.

PERCEVAL: Mijn aversie was nooit gericht tegen personen. Ik kon altijd iedereen vrij goed begrijpen, alleen was er één onmogelijk structureel gegeven: het hele gezelschap had geen enkele autonomie en ook de artistieke leiding had geen bevoegdheid. Waar mijn aversie zich maal duizend op richtte, was dat de stad Antwerpen het gezelschap beschouwde als een electoraal steunpunt. Het was goed om via openstaande betrekkingen neven en nichten te benoemen. Het was goed om mensen die artistiek niet al te veel te betekenen hadden maar syndicaal toch hun sporen verdiend hadden, een regie aan te bieden. Enzovoort. Er werden geen artistieke normen opgelegd of inhoudelijke vragen gesteld, er waren enkel typisch belgicistische machtsoverwegingen.

Ik noem dat typisch belgicistisch omdat ik net hetzelfde zie gebeuren in ons voetbalwezen, hè. Waarom hinkt België zo pijnlijk achter op Nederland? Heel simpelweg gesteld omdat in België de voetbalclubs bestuurd worden door advocaten, dokters, notarissen, bedrijfsleiders, maar niet door een trainer die verstand heeft van voetbal. Een team als Ajax werd jaren geleid door Louis van Gaal en die man kan dan na tien jaar zeggen: dit is het resultaat van mijn investering. Hij heeft dan ook een wereldteam op de mat lopen, omdat hij ook vanuit het bestuur de nodige autonomie en bevoegdheid gekregen heeft om zijn visie en zijn beleid daadwerkelijk om te zetten. Tja, door onze politieke cultuur is dat hier in België zo goed als onmogelijk. Wij teren al, god, sinds de onafhankelijkheid en misschien zelfs daarvoor al op de stilzwijgende, onderhandse akkoorden tussen de politieke families die er alleen maar op gericht zijn de macht te consolideren en die niet met de inhoud zelf van de zaak bezig zijn.

Dat werd voor mij meer en meer duidelijk tijdens de vijf jaar die ik in de KNS doorbracht. Het was niet te doen om het theater, het ging niet om de kwaliteit of de relevantie, men stoorde zich er niet aan dat het publiek 150 jaar oud was en in slaap viel. Dat was allemaal niet belangrijk, terwijl ze intussen wel bezig waren met een instrument dat honderden miljoenen kostte.

Je kunt de zaak alleen maar anders laten functioneren van het moment dat zo’n bedrijf ook werkelijk autonomie krijgt, dat de artistiek verantwoordelijke ook verantwoordelijkheid krijgt. Ik heb indertijd in de KNS mistoestanden meegemaakt waarbij de directeur niet kon ingrijpen, waar hij bijvoorbeeld niets te zeggen had over zijn eigen technisch personeel.

Enfin, toen ik dertien jaar na mijn vertrek uit de KNS en de oprichting van Blauwe Maandag Compagnie een telefoontje kreeg om diezelfde KNS weer de haven in te loodsen, was ik enerzijds zeer vereerd maar aan de andere kant herinnerde ik me meteen de doembeelden van destijds. Ik heb toen gezegd: dat kan alleen maar als het over meer gaat dan enkel de verandering van het naambordje op de deur van de directeur. Er moet ook een ingrijpende structurele verandering plaatsvinden, samen met het toekennen van een bevoegdheid. Dat is nog steeds het heikele discussiepunt, want ik ben eigenlijk nog steeds niet rond met mijn contract. Ik zit hier al wel als een soort anarchist die er maar aan begonnen is – ook typisch Belgisch. Maar wat voor mij wel vaststaat, is dat het geaarzel niet kan blijven duren.

Men moet nu eindelijk maar eens waarmaken wat men beloofd heeft. Een van de fundamentele eisen, de fusie tussen Blauwe Maandag Compagnie en KNS, zie ik zeer zeker zitten, maar dan moet er ook een gemeenschappelijk bestuur komen. Dat is wel in protocolovereenkomsten toegezegd, maar dat is tot op heden grof met voeten getreden en het is alleen maar het dagelijks bestuur van de KNS dat de scepter zwaait. Als we niet oppassen, treedt het straks nog controlerender op dan de stad destijds. En dat is iets helemaal anders dan hun eigenlijke opdracht: toezicht te houden op een correcte aanwending van zoveel gemeenschapsgeld.

Kijk, Blauwe Maandag Compagnie brengt niet alleen 50 miljoen subsidie mee waarvoor we toch veertien jaar hard gewerkt hebben, maar ook mensen, een knowhow, en uiteindelijk het vertrouwen van het publiek. Ik heb geen zin om dat zomaar te grabbel te gooien, het zijn dingen die we zorgzaam moeten bewaken. Het gaat me niet over een totale controle, maar ik wil wel een raad van bestuur op basis van participatie. Want onze inbreng is zeker evenwaardig aan het oude meubilair van de KNS. Daar heb je – alweer – te maken met een dagelijks bestuur dat gebouwd is op de cultuurpactwetgeving met vertegenwoordigers van de traditionele politieke families en dat in essentie moet zorgen dat er “gecontroleerd” wordt.

Daar hebben ze dus nog niet van Nieuwe Politieke Cultuur gehoord?

PERCEVAL: We moeten ons geen illusies maken. Laat ons zeggen: de kostuums veranderen, de figuren veranderen, maar de netwerken blijven. We hebben nu een raad van bestuur waarvan de leden officieel geen enkel politiek mandaat meer hebben, zij hebben zich officieel gedistantieerd van de politiek, maar dat zijn wel allemaal mensen die daar terecht zijn gekomen na x-aantal jaren networking in die politieke families. Het is een illusie te geloven dat er een geheel ander klimaat heerst, er een geheel andere manier van denken is dan voordien. Hoe je het ook draait of keert, Antwerpen is al heel lang het strijdperk van een politiek gevecht tussen socialisten en katholieken, en dat voel je nog steeds.

De affiche van het eerste seizoen ziet er afgeladen vol uit: er zijn eigen producties, coproducties, gasten… Erg verschillende stemmen en stijlen ook.

PERCEVAL: Ik geloof niet in de heilzaamheid van een theater dat enge dogma’s verdedigt. Onder dogma’s versta ik ook esthetische principes. Het is precies de kracht van theater dat het het publiek aanspreekt vanuit de paradox: er is pas theater als twee personages het oneens zijn, als ze het eens zijn wordt het oersaai. Ik vind het juist boeiend om het publiek de gelegenheid te geven om over de stijlverschillen heen te kunnen kijken. Om precies de gemeenschappelijke bezieling te ontdekken, om de rijkdom van ons gebrek aan traditie te laten zien. Want uiteindelijk hebben we maar een korte theatertraditie, zeker in vergelijking met Duitsland, en is die theatertraditie de afgelopen tien, vijftien jaar een afzetten geweest tegen het blind kopiëren van buitenlandse, tijdelijke succesformules.

De rijkdom van het recente Vlaams theater is precies een zoeken naar een grote authenticiteit, een uitdrukking van het eigen engagement, de eigen twijfels. Dat heeft een staalkaart aan vormen, tegenstrijdige vormen doen ontstaan die, als je over de grenzen van die vormen heen kijkt, heel gemeenschappelijke fascinaties tonen van makers en groepen.

Dat heeft mij altijd geboeid, in tegenstelling tot een theater dat één bepaalde vorm of esthetiek voorstaat. Mijn model voor Het Toneelhuis is altijd een stationshal geweest. Eigenlijk moet het theater een kruispunt, een trefpunt zijn waarin het publiek steeds anders is en nooit lijkt te vergrijzen. Daardoor is het alsof je in een bruisende zee zit die zich voortdurend ververst. Dat hoop ik hier met dit repertoiretheater ook te kunnen realiseren. Duizend-en-een visies, smaken en stijlen naast elkaar.

Tegelijk is de grote schouwburg, het grote theater een instrument dat een enorme rijkdom biedt maar ook zijn beperkingen heeft. Mijn generatie – Sam Bogaerts, Ivo Van Hove, Lucas Vandervost, Guy Cassiers… – is zowat de laatste die nog met dat instrument heeft mogen werken, die er nog mee heeft mogen knoeien om te leren hoe je met zo’n zaal van 800 toeschouwers en drie balkons moet omgaan. Door vallen en opstaan. Het is dan ook de taak van Het Toneelhuis om terug een generatie de gelegenheid te bieden om opnieuw met dat instrument om te gaan. In het teken van de maatschappelijke opdracht die Het Toneelhuis heeft om de verdraagzaamheid, de geesten te verruimen in deze stad, kunnen we tonen hoe rijk, hoe divers, hoe tegendraads, hoe paradoxaal het Vlaams theater hier leeft. God, dat er in die stroom van veelheid dingen wanstaltig zullen zijn, uiteraard, en laten we ook hopen dat er een parel tussen zit.

Het Toneelhuis wil de kloof tussen het centrum en de marge, tussen grote huizen en kleine groepen die de afgelopen vijftien jaar het Vlaamse theaterlandschap en het Antwerpse in het bijzonder beheerst hebben, overbruggen. Lukt dat?

PERCEVAL: Ik ben heel blij met de respons van alle makers die we hebben aangesproken. Sommigen hebben zich volledig geëngageerd, anderen willen hun eigen identiteit behouden en tegelijk in coproductie met ons samenwerken. We moeten nu eens ophouden het eigen werk beter te vinden dan dat van anderen. Dat is zo typisch Vlaams: we zitten in een klein landje, ieder heeft zijn eigen vzw’tje en wordt door de manier van subsidiëring – dat moeten we ook zeggen – gedwongen om de korrels weg te pikken bij anderen. Zo wordt een haat- en onverdraagzaamheidscultuur gestimuleerd. En dan ben ik heel blij met ons eerste seizoen, hoe dat bij een heleboel toneelkunstenaars de ogen geopend heeft en die er ook wel een steentje willen toe bijdragen. Ik hoop dat Het Toneelhuis veeleer een beweging wordt dan een eng, afgesloten gezelschap dat geen oog meer heeft voor wat er werkelijk leeft binnen en buiten het theater.

Het eerste seizoen van Het Toneelhuis wordt dit weekend officieel geopend met een gratis openingsfeest in de Bourla, op de straten en pleinen rond de schouwburg. Inlichtingen: tel. 03/224.88.44 en 03/231.07.50.

De eerste theaterproductie is “Voor het pensioen” (1-12/9).

Paul Verduyckt

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content