Adolf Hitlers jongste helden

Drie jonge 'Flakhelfer' kort na hun arrestatie door Amerikaanse soldaten op 22 april 1945. © Corbis

Vlak na WO II zetten jonge Duitse politici hun schouders onder de opbouw van het nieuwe West-Duitsland. Journalist Malte Herwig verzamelde bewijzen dat velen onder hen lid zijn geweest van de nazipartij NSDAP. ‘Meer dan zestig jaar lang hielden ze hun verleden angstvallig verborgen.’

Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werden Duitse jongens van zeventien, achttien jaar massaal onder de wapens geroepen om het land te behoeden voor de nederlaag. Vandaag zouden we ze kindsoldaten noemen, bij de nazi’s heetten ze ‘Flakhelfer’, helpers bij het luchtafweergeschut. Als Hitlers jongste helden trokken ze enthousiast naar het front. Een aantal onder hen werden meteen ook volbloed nazi en tekenden een lidkaart van de NSDAP, de Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei.

Na de oorlog repten vele voormalige Flakhelfer met geen woord over hun partijlidmaatschap. Sommigen, zoals Richard Stückler en Horst Ehmke, sloten zich snel aan bij de christendemocratische, liberale of sociaaldemocratische partijen en bouwden vanuit het parlement en de regering mee aan het nieuwe democratische West-Duitsland. Anderen, zoals Martin Walser, werden kunstenaar of schrijver en drukten zo hun stempel op de Bondsrepubliek. Jarenlang torsten ze het geheim van hun naziverleden mee, bang dat het ooit zou uitlekken of dat iemand hen ermee zou chanteren.

De Duitse journalist en schrijver Malte Herwig lokte in 2009 in Duitsland controverse uit toen hij in Zeit-Magazin onthulde dat de gevierde componist met uitgesproken linkse sympathieën Hans Werner Henze in zijn jonge jaren lid was van de nazipartij, net als de progressieve schrijver Dieter Wellershoff. Beide heren hadden op 20 april 1944, Hitlers verjaardag, hun handtekening gezet op hun NSDAP-lidkaarten. Ze beweerden allebei dat ze zich niet konden herinneren ooit nazi geweest te zijn, maar de partijkaarten die Herwig voorlegde, bleken geen vervalsingen te zijn.

Vijf jaar lang doorploegde Malte Herwig het nazipartijarchief met lidkaarten van 10,7 miljoen Duitsers, op zoek naar sporen van naoorlogse schrijvers, kunstenaars en politici. Met een aantal onder hen ging hij praten over hun beweegredenen om hun naziverleden een leven lang te verbergen. Die zoektocht resulteerde in het boek Die Flakhelfer.

Toen Herwig in 2009 de namen van Henze en Wellershoff publiceerde, kreeg hij het verwijt een sensatiezoeker te zijn. ‘Ik ben helemaal niet uit op sensatie’, reageert hij vijf jaar later nog steeds verontwaardigd. We zitten in een rustig café in een buitenwijk van Hamburg. Herwig praat geanimeerd en luid en het halve café luistert aandachtig mee. ‘Ik ben in 1972 geboren en ik dacht dat ik alles over het Derde Rijk wel wist. Mijn generatie weet wat er in de concentratiekampen is gebeurd en kent de misdaden van de nazi’s. Maar we hoorden nooit iets over de naoorlogse democratische politici die hun NSDAP-lidmaatschap angstvallig verborgen hielden. Ik vind dat schandalig, want het staat haaks op wat een transparante democratie hoort te zijn.’

Uw eigen vader is in 1927 geboren. Hij zat zoals de meeste Duitse jongeren bij de Hitlerjugend, maar is nooit lid van de NSDAP geworden. Heeft hij geluk gehad?

MALTE HERWIG: Nee, want dat zou veronderstellen dat elke jongen of elk meisje uit de Hitlerjugend bijna automatisch NSDAP’er werd. Slechts twaalf procent van de Duitse bevolking was lid van de nazipartij. De NSDAP beschouwde zichzelf als een elitegroep, waar zeker niet alle Duitsers lid van konden worden. Ze hadden grip op de Duitse samenleving via organisaties als de Hitlerjugend, de SS en de SA. Tussen 1933 en 1945 waren achttien miljoen kinderen lid van de Hitlerjugend. Amper zes procent daarvan stroomde door naar de NSDAP.

Werden jongeren ‘uitverkoren’ om lid te worden, of vroegen ze zelf hun partijlidmaatschap aan?

HERWIG: Een aantal werd zeker onder druk gezet. Maar je kon altijd weigeren en je kreeg daar niet de kogel voor. Het was iets totaal anders dan de militaire dienst. Partijlidmaatschap was een optie.

Nogal wat mensen in uw boek beweren dat iemand anders, of de partij zelf, hen zonder hun medeweten lid gemaakt moet hebben.

HERWIG: Ja, en dat is flauwekul. Daar is geen enkel bewijs voor. De liberale ex-minister Hans-Dietrich Genscher beweert dat nog steeds bij hoog en bij laag. Ik ben hem gaan opzoeken en heb het hem op de man af gevraagd. ‘Hier is uw lidkaart van de NSDAP.’ ‘Daar weet ik niets van’, reageerde hij. ‘Wist u ook van niets toen u lid werd van de liberale partij FDP?’, vroeg ik hem. (lacht)

HERWIG: Zeker. In het laatste jaar van het middelbaar kwam vlak voor de vakantie een propagandist van de NSDAP de klas binnen. ‘Deze man komt vragen wie lid van de partij wil worden’, zei de leraar dan. ‘Wie zijn Führer niet wil dienen, staat nu op.’

Ik neem het die mensen ook niet kwalijk dat ze nazi geworden zijn. Ze waren amper zes toen de nazi’s aan de macht kwamen. Als je vanaf je zesde in een ideologie van racisme en nationalisme ondergedompeld wordt, kan dat niet anders dan je hele wereldbeeld bepalen.

Het nazilidmaatschap van die generatie was geen oorlogsmisdaad, maar het naderhand wegmoffelen ervan is wel een kleine misdaad: het is een naoorlogse leugen die de principes van de democratie zelf onderuithaalt. Als je in de vroege jaren zestig alle volksvertegenwoordigers die eind jaren veertig lid waren van de NSDAP samen zette, had je meteen de grootste fractie van het West-Duitse parlement. Het ging toen over 28 christendemocraten, 25 sociaaldemocraten en 9 liberalen.

De Duitsers maken zichzelf sprookjes wijs door te geloven dat alleen Hitler, Göring en Himmler nazi’s waren. De waarheid is iets ingewikkelder, vrees ik. Wij hebben die waarheid nodig en geen opgepoetste versie van onze geschiedenis. Ik wil trouwens niet dat we nu hoogbejaarden gaan vervolgen omdat ze nazi waren, want ze zijn geen criminelen. Ik kan alleen ontzettend veel respect voelen voor een man als SPD-politicus Erhard Eppler die ruiterlijk toegaf: ‘Ja, ik werd lid. Ik herinner me dat ik zo’n document getekend heb. Ik ben daar niet trots op, maar zo was de tijd toen.’ Jammer genoeg is hij een uitzondering.

Waarom hebben de nazi’s in de laatste dagen van de oorlog het administratieve archief van hun partij met alle lidkaarten niet vernietigd? Ze wisten toch dat het een goudmijn voor de geallieerden was?

HERWIG: Het was echt wel hun bedoeling dat het vernietigd werd. Het ging om bakken vol steekkaarten, 50 ton papier, die snel moesten verdwijnen. Papierproppen kun je makkelijk verbranden, maar een stapel fiches steek je niet zomaar in de fik. Dus kreeg iemand het lumineuze idee om het archief naar een papierfabriek in München te transporteren, waar het op professionele wijze vernietigd kon worden. Alleen was de eigenaar van de papierfabriek geen fan van de nazi’s en in plaats van het archief te vernietigen, waarschuwde hij de Amerikanen zodra die de stad binnentrokken. Die gigantische papierwinkel bevatte informatie die voor de Amerikanen goud waard was. In de jaren vijftig gaven de Amerikanen alles terug aan West-Duitsland, behalve dat archief met de nazipartijlidkaarten en de SS- en SA-personeelsarchieven. Al die archieven werden alfabetisch op naam gerangschikt zodat ze konden checken welke Duitsers ooit nazi geweest waren of voor de SS gewerkt hadden.

De Amerikaanse overheid heeft dus altijd geweten welke naoorlogse Duitse politici hun naziverleden verzwegen?

HERWIG: De Amerikanen waren altijd in de mogelijkheid om een en ander te checken, ja. Na elke Duitse verkiezing werden alle nieuwe parlementsleden gescreend. Liberaal Walter Scheel was de federale president van de Bondsrepubliek Duitsland in de jaren zeventig. Hij was lid van de NSDAP en heeft dat altijd ontkend. Hij is geboren in 1919 en werd in 1943 lid van de partij. Dat is pas algemeen bekend geworden in 1978. De Amerikanen wisten dat al in 1954, want toen raakte Scheel voor het eerst in de Bondsdag verkozen en controleerden ze zijn naam in hun nazi-archieven. Ze hebben er nooit iets over gezegd.

Hebben ze die informatie gebruikt om hem in stilte te chanteren?

HERWIG: Nee. Ze hadden er geen belang bij om hun bondgenoot zo te compromitteren. Het regime van de DDR had minder scrupules: dat bundelde alles wat het wist over het naziverleden van West-Duitse politici in de zogenaamde Braunbücher (‘witboeken’). De Amerikanen wilden de archieven in 1967 teruggeven, maar invloedrijke Duitse politici hielden de boot af.

Waarom?

HERWIG: Omdat hun geheim in veiligheid was bij de Amerikanen. In Duitsland zou de druk van de publieke opinie, journalisten en historici te zwaar worden om de archieven voor onderzoek toegankelijk te maken. 1967 was een jaar van revolte en de roep klonk luid om eindelijk met het verleden in het reine te komen. Er werd een merkwaardige coalitie tussen de vier grote Duitse partijen gesmeed. De sociaaldemocraten, christendemocraten en liberalen zaten helemaal niet op een tweede denazificatiegolf te wachten. Op een vertrouwelijke informele bijeenkomst van de partijvoorzitters werd besloten om aan de Amerikanen te vragen de archieven te houden. Ze wilden zogezegd ‘vooruitkijken’ en hadden met de Koude Oorlog en de economie wel wat anders omhanden.

Misschien hadden ze niet helemaal ongelijk.

HERWIG: Ik heb daar nogal stevige discussies over gevoerd met de prominente SPD-politicus Klaus von Dohnanyi. Hij is geboren in 1928 en is de zoon van een verzetsstrijder die gedood is door de nazi’s, hij staat dus boven elke verdenking. Ook hij vindt dat we vooruit moeten kijken. Maar ik wil niet als een idioot behandeld worden en ik wil ook niet als een leugenaar afgeschilderd worden als ik zwart op wit bewijzen heb. Van alle politici die ik ben gaan opzoeken, waren er welgeteld twee die toegaven dat ze lid van de NSDAP geweest zijn. Twee. Ik hou niet van die hypocrisie. Wij Duitsers zijn wereldkampioenen in het omgaan met ons verleden. We praten altijd over onze verantwoordelijkheid voor de nazimisdaden. Wij noemen dat Sonntagsreden: op zondag steken we grote redevoeringen af over onze schuld aan de Holocaust. Ik vind dat prima, want natuurlijk dragen wij daarvoor verantwoordelijkheid. Maar waarom weigeren we de ongemakkelijke waarheid te aanvaarden dat veel van de mensen die de democratie hielpen opbouwen een naziverleden hebben?

Hebt u er een verklaring voor waarom mensen in ontkenning blijven leven, ook al hebben ze overduidelijk aangetoond dat ze volbloed democraten zijn die het totalitarisme al lang afgezworen hebben?

HERWIG: Omdat het NSDAP-lidmaatschap zo een stigma geworden is, denk ik. Mensen zijn bang dat het hun reputatie zal nekken. Sommigen zijn ook zelf beginnen te geloven dat ze nooit lid van de partij geweest zijn. Ik hoorde onlangs een Amerikaans onderzoeker zeggen: ‘Het geheugen is een dictator.’ Je geheugen herinnert zich wat jij wilt dat het zich herinnert opdat je met jezelf in vrede kunt leven.

Dus misschien herinnert Hans-Dietrich Genscher zich echt niet meer dat hij ooit lid van de NSDAP was?

HERWIG: Van sommige mensen wil ik best geloven dat ze het zo verdrongen hebben dat ze het zich niet meer herinneren. Anderen liegen. Wie mijn boek leest, mag zelf beslissen in welke categorie Genscher thuishoort. Ik ben de nazi-archieven beginnen door te ploegen naar aanleiding van de coming out van Günter Grass in 2006. Het heeft heel lang geduurd, maar hij vond tenminste de moed om er zelf mee naar buiten te komen dat hij bij de Waffen-SS gezeten had. Als je zijn literaire werk nu herleest, merk je dat hij eigenlijk zijn hele leven met die leugen geworsteld heeft.

Ik trok met een lijst met namen naar de nazi-archieven in Berlijn en Washington. Als ze een lidmaatschapskaart vonden, namen ze eerst contact op met de man of vrouw in kwestie. Ze stuurden hem of haar een brief: ‘Een journalist heeft geïnformeerd of u lid was van de NSDAP. U vindt een kopie van uw lidkaart in bijlage.’ Het archief informeerde de betrokkenen uit hoffelijkheid. Ik vond dat niet erg, dan hoefde ik geen uitleg meer te geven als ik die mensen opbelde. Bij Hilmar Hoffmann, een prominent socialistisch politicus en voormalig voorzitter van het Goethe-Institut, ging het mis. Toen ik hem belde om een afspraak voor een interview te maken, dacht hij dat het een algemeen gesprek over het Derde Rijk zou worden. Hij ontving me hartelijk in zijn prachtige huis aan de bosrand in Frankfurt. Tot ik hem vroeg hoe het zat met zijn lidkaart van de NSDAP. ‘Welke lidkaart?’, vroeg hij verstoord. ‘Die uit het archief. Hebt u de brief niet gekregen?’ Nee dus. Hij werd lijkbleek en zei: ‘Dan kan ik me net zo goed nu ophangen.’ Het kostte me alle moeite van de wereld om hem gekalmeerd te krijgen.

Wist Hans-Dietrich Genscher dat u over zijn naziverleden kwam praten?

HERWIG: Nee, want hij had me anders nooit binnengelaten. Ik heb er anderhalf jaar over gedaan om een afspraak met hem te pakken te krijgen. Ik had hem op voorhand gezegd dat ik met hem wou praten over het Derde Rijk, over het feit dat hij bij de Hitlerjugend zat en bij de Wehrmacht. Ik had het niet over de NSDAP, want dan had ik nooit een interview met hem gekregen. Ik wou het trouwens niet alleen over dat lidmaatschap, maar over de hele context hebben. We zaten eerst een uur rond de pot te draaien. Tot ik zei: ‘Hoe zit het nu met uw lidkaart?’ Toen barstte hij in woede los: ‘Daarom ben jij naar hier gekomen!’ Voor een diplomaat werd hij vrij direct, moet ik zeggen. (lacht)

Van Genscher was zijn lidmaatschap van de NSDAP toch al langer bekend?

HERWIG: Ja, maar er was niets bekend over hoe hij decennialang geprobeerd heeft om het hele zaakje in de doofpot te houden. In Washington hielden de documentalisten van het nazi-archief een nauwgezet overzicht bij van alle administratieve handelingen die na de oorlog in verband met dat archief gevoerd werden. Dat was heel interessant, want aan de hand van die documenten kon ik reconstrueren wie wat wanneer wist.

Genscher probeerde me wijs te maken dat iemand hem buiten zijn medeweten om lid van de NSDAP gemaakt moest hebben. Er is niets dat erop wijst dat de nazi’s dat ooit gedaan zouden hebben. Al het historisch materiaal toont aan dat de nazi’s het lidmaatschap van de NSDAP tot het bittere einde zeer ernstig namen. Ze hanteerden daar strikte regels voor. Zo moest elk nieuw lid eigenhandig tekenen.

Genscher zei me dat ‘iemand’ hem in de vroege jaren zeventig verteld had dat er een NSDAP-lidkaart van hem bestond. ‘Wie was dat?’, vroeg ik. ‘Een partijvriend’, antwoordde hij. Als een ‘partijvriend’ je zegt dat je lidkaart van de NSDAP in een archief in Washington ligt, moet dat toch als een nauwelijks verholen dreigement klinken? Op dat moment was Genscher minister van Binnenlandse Zaken. Ik vroeg: ‘Wat hebt u toen gedaan?’ Hij antwoordde: ‘Ik heb een officiële brief naar de Amerikanen gestuurd om te vragen of dat waar is.’ Van die brief is geen spoor terug te vinden. Als het klopt wat Genscher beweert, wil dat zeggen dat hij van in 1970 wist dat zijn naziverleden geen geheim was voor de Amerikaanse overheid. De rest van Duitsland kwam dat pas in 1994 te weten.

Genscher had er alle belang bij dat het nazi-archief zo lang mogelijk in Washington bleef?

HERWIG: Ik heb documenten die bewijzen dat Genscher als minister van Binnenlandse Zaken een belangrijke vergadering over de overhandiging van die archieven gewoon afzei. Hij won tijd. In 1982 werd hij minister van Buitenlandse Zaken en zo ook hoofdverantwoordelijke voor de onderhandelingen met de Amerikanen over de teruggave van het archief. In 1989 vroegen Die Grünen in de Bondsdag waarom dat nazi-archief nog niet terug was. Het parlement keurde een resolutie goed die de regering ertoe verplichtte eindelijk echte onderhandelingen met de Amerikanen te starten, waarna de Duitse onderhandelaars een scenario in elkaar timmerden om de teruggave te verhinderen. Ik heb een vertrouwelijke telex gevonden waarin de hele doofpotoperatie haarfijn uit de doeken gedaan wordt. De indruk moest gewekt worden dat de Duitse overheid het archief dolgraag wou, maar dat de Amerikanen dwars gingen liggen. Zo wilden ze vermijden dat Genscher tijdens zijn ambtstermijn in verlegenheid gebracht werd. Pas na zijn pensionering werd het nazi-archief naar Duitsland gestuurd. Genschers naam was meteen ook de eerste die uitlekte.

DOOR JAN STEVENS

‘De Duitsers maken zichzelf sprookjes wijs door te geloven dat alleen Hitler, Göring en Himmler nazi’s waren.’

‘De Amerikanen wisten drommels goed welke Duitse politici hun naziverleden verzwegen.’

‘Waarom weigeren we de ongemakkelijke waarheid te aanvaarden dat veel van de mensen die de democratie hielpen opbouwen een naziverleden hebben?’

‘Het nazilidmaatschap van die generatie was geen oorlogsmisdaad, maar het naderhand wegmoffelen ervan is een leugen die de principes van de democratie zelf onderuit-haalt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content