Wilma Stockenström is zichzelf als je met haar praat: een jonge oudere dame, realistisch, ironisch, met een scherp oog voor de absurditeit van het alledaagse.

Zelfs uiterlijk doet de Zuid-Afrikaanse dichteres en proza-auteur Wilma Stockenström (68) een beetje aan Wislawa Szymborska denken. Maar het zijn vooral haar gedichten, die even bedrieglijk licht van toon zijn, die aan de Poolse Nobelprijswinnares herinneren.

Haar debuutbundel uit 1970, Vir die bysiende leser (ook de titel van de uitstekende bloemlezing van Robert Dorsman bij Atlas), laat vermoeden dat ze niet bepaald een hoge dunk van de lezer heeft. Maar ze had er een andere reden voor: ‘Dat was een grapje tussen mij en de uitgever. Na mijn studies ging ik als actrice aan de slag. Maar het gebruik van taal op de scène schonk me geen voldoening. Ik wilde mijn innerlijke stem aan bod laten komen en daarom begon ik af en toe gedichten te schrijven. Een vriend die enkele gedichten in een tijdschrift had gelezen, was er erg mee ingenomen en liet ze aan de uitgever van een klein fonds zien, want hij werkte daar. Die uitgever contacteerde mij en zei dat hij een bundel wou uitgeven, waarbij ik opmerkte dat ik niet meer dan twaalf gedichten had. Geeft niet, zei hij, we drukken ze groot af en noemen ze Voor de bijziende lezer.’

Een typisch milde ironische knipoog? ‘Ik geef toe dat ik ondeugend durf te zijn, zeker als het gaat om wat de mens zogezegd gerealiseerd heeft in pakweg de voorbije eeuw. De mens is eigenlijk een aandoenlijk dier dat graag grote gebaren maakt en dat van de prachtige grondstoffen uit Afrika de meest vernietigende wapens heeft gemaakt. Daarom neem ik graag afstand van het menselijke bedrijf.’

In elk geval schrijft ze op een veel introvertere manier dan Antjie Krog, nog zo’n vrouwelijke vaandeldraagster van de Afrikaanse poëzie. Stockenströms gedichten scheppen meer afstand, zijn omzichtiger geformuleerd en gelaagder. En ze gaan nooit expliciet over maatschappelijke toestanden.

Nochtans moeten die haar wel degelijk beroeren. ‘Natuurlijk, maar ik kan daar weinig mee in mijn gedichten. Ik vertrek liever vanuit mijn eigen leefwereld, zonder wat om mij heen gebeurt uit het oog te verliezen. Ik plaats de dingen liever in een groter kader. Om ze tijdloos te maken, ja, misschien wel. Natuurlijk heb ik last gehad van het apartheidsregime, maar net zoveel van de reacties uit bijvoorbeeld Europa. Het was vooral erg dat jullie luisterden naar diegenen die het hardst tegen het regime revolteerden, maar dat jullie de mensen die in stilte verzet pleegden, niet hoorden. Al konden jullie dat niet helpen. Zelf zweef ik altijd tussen gelatenheid en de zin om in te grijpen, tussen vergetelheid en glans, zoals een bundel van mij getiteld is. De mens heeft soms met scheppingsdrang te kampen, maar ik vrees dat het allemaal vergeefs is. Daarom heb ik meestal zin om in mijn schelp te kruipen. Er zijn natuurlijk dingen die mij persoonlijk raken en waarmee ik wil afrekenen. Mijn gedichten zijn bijvoorbeeld volstrekt areligieus, want ik heb een hekel aan het dogmatisme, vooral omdat ik streng calvinistisch opgevoed ben.’

POTSCHERVEN

Met poëzie zal de wereld niet gered worden, denkt Stockenström ongetwijfeld. In het vroege gedicht Ik wantrouw woorden schreef ze al: ‘Ik wantrouw woorden, zij die met de heraldiek/ van de dichtkunst gruwelen omborduren/ tot heldendaden, in vieren verdeelde kleuren,/ schel wapperend.’ Poëzie zal de wereld niet veranderen? ‘Ik denk dat zoiets inderdaad wat veel gevraagd is. Mij interesseert bijvoorbeeld meer het ritme dat ik in woorden kan leggen, dan hun band met de maatschappij. Denk nu maar niet dat ik mezelf kleiner wil maken dan ik ben. Iedereen die kunst produceert, is een aansteller. Ik schrijf vooral om de dingen voor mezelf te verhelderen, zonder dat ik ultieme antwoorden ambieer op de vragen die ik mezelf stel. Want anders zou ik snel uitgezongen zijn.’

Wilma Stockenström staat niet in bewondering voor de mens, maar ze is duidelijk gefascineerd door de natuur. Wil ze het bestaan van de mens daardoor relativeren? ‘Misschien verschilt de natuur niet zoveel van de mens, want als ik een boom zou zijn en zou kunnen spreken, zou ik misschien wel uitroepen ik ben eenzaam. Van de menselijke activiteit blijft trouwens nooit veel over. Potscherven, ja, maar nergens vind je de essentie van wat mensen vroeger waren terug. De natuur is hard. Het is waar, de Afrikaanse natuur fascineert mij. Ik heb het gevoel dat ik sterk met de wisselende landschappen verbonden ben. Daarom zou ik vermoedelijk nergens anders kunnen aarden.’

Paul Demets

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content