John Vandaele
John Vandaele Journalist MO* en auteur van 'De melkboer en de geschiedenis' (EPO)

Het “moderne” voedingspatroon heeft deze eeuw het tandbederf sterk bevorderd. Vooral dankzij het gebruik van fluoride lijkt in België een kentering aan de gang. Evenwel niet voor iedereen en minder snel als het zou kunnen. Academici verwijten de tandartsen meer aan de eigen portemonnee dan aan preventie te denken.

Onlangs luidde tandpastagigant Colgate de alarmbel: de Belg gebruikt slechts twee tubes tandpasta per jaar en dat zou het laagste verbruik van Europa zijn. Dertig procent van de Belgen zou bijna nooit zijn tanden poetsen volgens een marktonderzoek dat Colgate zelf opzette. Het nieuws was voor een Vlaamse kwaliteitskrant voldoende om op zijn voorpagina meteen te koppen dat de Belg beter zijn lippen stijf op elkaar houdt.

Nochtans is een flinke dosis scepsis op zijn plaats als uitgerekend een tandpastaproducent dergelijke gegevens verspreidt. Zeker omdat er weinig wetenschappelijke gegevens zijn over de tanden der Belgen. Gissingen en schattingen zijn er wel. Woordvoerder Stefaan Hanson van het Verbond van Vlaamse tandartsen (VVT), bijvoorbeeld, stelt dat slechts bij een derde van de Vlamingen de tanden “gesaneerd” zijn – lees: dat ze beschikken over een gezond mondje tanden en dat dit hoogst waarschijnlijk ook zo zal blijven. Een ander derde meldt zich volgens Hanson slechts bij de tandarts voor dringende gevallen en die doen zich geregeld voor omdat hun mondhygiëne onvoldoende is om verval te voorkomen. Tenslotte is er een laatste derde dat nooit bij de tandarts verschijnt tenzij de pijn niet meer te harden is.

Hansons indeling is gebaseerd op de praktijkervaring van tandartsen. “Wetenschappelijk gezien weten we over de toestand van de tanden bij onze volwassenen eigenlijk niks”, relativeert professor Dominique Declerck van de KU-Leuven meteen Hansons uitspraak. Over de tanden van onze kinderen hebben we meer kennis. Zo leerde een onderzoek uit 1991 dat zestig procent van onze vijfjarigen nog over een gaaf gebit beschikt. Verder loopt momenteel het Signal-Tandmobielproject dat vijfduizend schoolkinderen over heel Vlaanderen van hun zeven tot hun twaalf jaar opvolgt, een zelfs internationaal gezien vrij uniek opzet. De resultaten van het eerste onderzoeksjaar van het project raakten ondertussen bekend. Daaruit blijkt dat 56 procent van de zevenjarigen geen gaaf melkgebit heeft. Erger is dat ruim tien procent van de zevenjarigen geen gaaf definitief gebit meer heeft! Op die prille leeftijd heeft al een derde van de kinderen een of meerdere vullingen in de melktanden en vier procent heeft al een vulling in een definitieve tand.

Voor de buitenstaander lijken dit nogal verbijsterende cijfers. Toch nuanceert professor Luc Martens, diensthoofd conserverende tandheelkunde en gespecialiseerd in kindertandheelkunde aan de Universiteit Gent een en ander. “Het hangt er maar van af waarmee je vergelijkt. Als je vergelijkt met ons eigen verleden, de jaren zeventig bijvoorbeeld, dan scoren we zonder twijfel een stuk beter. Toen hadden bijna alle zevenjarige kinderen cariës. Nu is toch 44 procent cariësvrij. Als je Vlaanderen naast sommige Scandinavische landen plaatst, dan doen we het slechter.” Professor Declerk zegt dat België min of meer vergelijkbaar is met zijn buurlanden Frankrijk, Nederland of Duitsland.

De academici zijn het er, op basis van vooral deze kindergegevens, over eens dat het tandbederf de voorbije twee decennia in heel Europa is gedaald. Martens: “Aan het begin van de eeuw was nog zeventig procent van de achttienjarigen cariësvrij. Daarna is het almaar erger geworden, met als dieptepunt wellicht de periode 1950-1960. Sindsdien gaat de slinger terug de andere richting uit.”

Dat vindt ook professor tandheelkunde Guido Vanherle van de KU-Leuven: “Weet je, in de eerste helft van deze eeuw was het werkelijk dramatisch gesteld met de tanden van ons volk. Waarom denk je dat er in de jaren dertig een aparte opleiding tandheelkunde werd opgestart? Het was zo erg dat sommigen zich afvroegen of de mens niet aan het degenereren was. Pas in de jaren zestig kwam definitief vast te staan waarom precies de tanden het zo erg te verduren kregen in de beschaafde wereld.”

AFRIKANEN HEBBEN GOEDE TANDEN

Het tandenverhaal van de mens in de “moderne” wereld doet onwillekeurig wat denken aan het begrip “beschavingsrisico” van de Duitse socioloog Ulrich Beck. Die poneert dat de industriële samenleving, naast weelde, ook almaar meer risico’s produceert. Hoewel Beck vooral denkt aan levensbedreigende en onvoorspelbare risico’s zoals nucleaire rampen, het ozongat of het broeikaseffect, is ons contact met suiker, of ruimer het moderne voedselaanbod, ook een soort beschavingsrisico. Naarmate de modernisering om zich heen greep, verspreidde zich ook onstuitbaar het risico op tandbederf. Wie in de moderne samenleving belandt, krijgt last van tandbederf tenzij hij of zij zich daartegen leert beschermen. Dat verklaart waarom Afrika volgens de Wereldgezondheidsorganisatie het beste continent is als het om tanden gaat (zie kaart). Zegt Stefaan Hanson: “Geregeld heb ik een Afrikaan ontmoet die hier aankwam op een leeftijd van pakweg 25 jaar, en perfecte tanden had. Als ik die dan vijf jaar later terugzag, bleef daar niet veel meer van over.”

De homo sapiens beet en bijt met grote argeloosheid in de “suikertaart”. We hadden de hulp van experten met hun microscopen en hun scheikundig begrippenapparaat nodig om te achterhalen wat er feitelijk in onze mond gebeurt als we eten zoals we eten. Die afhankelijkheid van experten blijkt alleen uit al de taal waarmee de verklaring voor het tandbederf wordt gegeven. Er is sprake van een plaklaag, bacteriën, enkelvoudige suikers en demineraliseren (zie kader). De onzichtbaarheid van het gevaar verklaart ook waarom het ons als gemeenschap (en zeker als individu) enige generaties heeft gekost vooraleer we de gevolgen van ons nieuwe voedingspatroon door kregen.

De strijd tegen tandbederf kan op verschillende fronten worden gevoerd. Een eerste mogelijkheid is een wijziging in het voedingspatroon. Minder ascetisch maar evenmin gespeend van enige discipline zijn de twee andere technieken: de verwijdering van de tandplak door heel gedisciplineerd te poetsen én de inname van fluor of fluorides (fluorverbindingen). Fluor verstevigt het tandglazuur en wordt ook opgenomen in de plaklaag waardoor de impact van de verzuring getemperd wordt.

Het nut van fluor werd jaren geleden al bewezen door een Nederlands experiment in de gemeenten Tiel en Culemborg. In de ene gemeente werd fluor in het leidingwater opgenomen, in de andere gemeente niet. Vanherle: “Na vijf jaar zag je al een verschil dat na tien jaar nog veel duidelijker werd.”

Het omgekeerde gebeurde ook: in het Schotse plaatsje Wick werd in 1979 het water gedefluoriseerd en vijf jaar later was het aantal cariës bij zesjarigen al met vijftig procent toegenomen. Professor Luc Martens: “In 1975 was 85 procent van de pasta niet gefluoriseerd; nu nog twee procent. Er groeit wetenschappelijke consensus dat de opname van fluor in tandpasta’s wellicht de belangrijkste verklaring is voor de daling van het tandbederf in Europa.”

Martens gelooft dat drie fluormomenten daags, bij voorkeur via poetsbeurten, de beste cariëspreventie, biedt. Overmatig gebruik van fluor, onder meer door combinatie van tandpasta en de inname van fluoridetabletten, leidt steeds meer tot fluorose of gevlekt glazuur.

VLAAMSE YUPPIES MET SLECHTE TANDEN

De remedie tegen tandbederf mag dan nogal overzichtelijk en logisch zijn, ze werd en wordt daarom nog niet snel door iedereen toegepast. Net zoals met roken en longkanker, zijn de gevolgen van een slechte mondhygiëne pas jaren later voelbaar. Dat uitstel van de “straf” zorgt voor nonchalance bij de mens. Zeker omdat tandbederf niet dodelijk is.

Stefaan Hanson betreurt verder dat de gemiddelde Vlaming mooie tanden niet zo belangrijk vindt. “Anders dan zijn Amerikaanse collega zal de Vlaamse yuppie zijn kledij en auto goed verzorgen maar zijn tanden al eens vergeten.”

Bovendien vergt het verwerven van het beschermingsgedrag een echte mentale omslag. Een voorkeur voor zoet voedsel heeft de mens wellicht altijd gehad maar de constante beschikbaarheid en aanprijzing van zoveel voedsel met suikers heeft geleid tot een “beschaafd eetgedrag”. De mens moet leren begrijpen dat zijn tanden feitelijk niet gemaakt zijn om het voedsel te eten dat hij eet. Hij moet leren dat die tanden zulks enkel overleven als hij een ander gedrag aanleert: geregelde fluoride-inname en poetsbeurten. Die opgave was en is dus niet gering.

Met dat in het achterhoofd valt licht te begrijpen hoe belangrijk de omgeving waarin een mens opgroeit, wel is. Zonder een milieu dat hem het juiste gedrag bijbrengt, zijn de tanden van het kind in de moderne samenleving uiterst kwetsbaar. Een kind waarvan de ouders nooit iets zeggen over fluor of tandenpoetsen en terzelfder tijd de suikers maar laten betijen, zal heel snel zijn tanden zien bederven. Het extreme bewijs daarvan ziet professor Martens wekelijks op zijn labo: “Elke week moet ik minstens één kind van drie jaar onder narcose brengen om zijn tanden te kunnen behandelen. Dat wil dus zeggen dat het kind niet behandelbaar is in de gewone stoel, omdat ik tien tanden moet trekken en dat zijn mond vol met abcessen en fistels zit. In Leuven is het overigens niet anders.”

Martens toont enkele afgrijselijke foto’s van hoe de tanden van een driejarige er al kunnen uitzien. Kinderen uit lagere sociale klassen en migrantenkinderen blijken veel kwetsbaarder te zijn. Andere risicogroepen zijn fanatieke softdrinkers en oudere mensen die door medicamenteninname minder speekselafscheiding hebben (waardoor het zoet minder snel wegspoelt).

De gevolgen van zware verwaarlozing zijn ernstig, vindt Alex Vanhoutte, mede-oprichter van Tandartsen zonder Grenzen, een vzw die in Brussel gratis tandverzorging biedt aan wie het niet kan betalen: “Mensen met zwaar tandbederf kunnen niet meer normaal eten en spreken. Zelfs hun glimlach lijdt eronder. Verbetering van hun mondgezondheid wordt op dat moment een voorwaarde voor maatschappelijke herintegratie.” Tandartsen zonder Grenzen behandelt mensen die om tal van redenen niet op de ziekteverzekering kunnen terugvallen: illegalen, daklozen, failliete zelfstandigen…

Luc Martens onderstreept dat ongelijkheid troef is in het tandbederf. “Mijn ervaring is dat je zestig procent van de cariës vindt bij twintig procent van de bevolking. De overige tachtig procent heeft niet zulke grote problemen.” Die vaststelling stemt wat overeen met Ulrich Becks adagio dat “weelde accumuleert aan de top en risico’s op de bodem”.

De risico’s op tandbederf ontstaan al heel vroeg. Het Tandmobielproject stelt vast dat wie voor drie jaar zijn tanden regelmatig begint te poetsen, meer kans heeft op een gaaf gebit op zeven jaar. Om dat goede poetsgedrag te bekomen, is het voorbeeld van de ouders dan weer erg belangrijk. Het kind dat in zijn gezin niet de juiste steun krijgt, moet noodgedwongen “gered” worden door de bredere gemeenschap. Het onderwijs kan daarin een voorname rol spelen zoals blijkt in Scandinavische landen waar tandverzorging deel uitmaakt van het medisch schooltoezicht. De resultaten laten niet op zich wachten: in Europa realiseren de Scandinavische landen de beste resultaten.

De Belgische tandartsen hebben evenwel de indruk dat de overheid niet wakker ligt van preventie van tandbederf. “Er zijn bijna geen PMS-centra mét een tandarts. Ook in de opleiding van onderwijzend personeel gaat te weinig aandacht naar tandverzorging”, fulmineert professor Martens. Armand Demeyer van het Gentse Pedagogisch Centrum relativeert de kritiek: “Er is toch wel iets veranderd. Anders dan twintig jaar geleden behoort het nu in de meeste kleuterscholen tot de cultuur om kinderen hun tanden te laten poetsen. Veel kinderen hebben er hun tandenborstel. Wellicht is die cultuur belangrijker dan het formeel opgenomen zijn in de eindtermen. Het lager onderwijs wordt geacht twee uur per week aan gezondheidsopvoeding te besteden. In de praktijk hangt dat echter af van het persoonlijk initiatief van de leerkracht.”

Het beeld is dus verdeeld: er gebeurt wel iets maar meer zou kunnen.

ONZE TANDARTSEN BOREN EN VULLEN

Toch moeten de tandartsen in deze ook de hand in eigen boezem steken, vinden de academici. Professor Luc Martens: “Als de VVT vindt dat we er slecht voor staan met onze tanden, dan hebben ze daar ook zelf schuld aan. Ze zijn niet echt geïnteresseerd in preventie. Ik heb er verdorie drie jaar moeten voor vechten vooraleer de verwijdering van tandsteen terugbetaalbaar werd onder de achttien jaar en dan kan het nu nog altijd alleen maar voor gehandicapten.”

Ook professor Dominique Declerck spreekt duidelijke taal: “Als tandarts kàn je momenteel niet overleven als je sterk preventief werkt. De nomenclatuur (de terugbetaling vanwege de ziekteverzekering) is helemaal niet op preventie gericht. De tandartsen die ons bij de besprekingen ter zake vertegenwoordigen, zijn in de tweede helft van hun carrière en relatief behoudend: ze willen terugbetaling voor datgene waarin zij bedreven zijn geraakt en dat is vooral technisch en herstellend.”

Martens beaamt vehement: “Natuurlijk heb je daar tandartsen die zichzelf beschermen. Die liever de prijs voor kronen en bruggen hoog houden dan de preventiebehandelingen op te waarderen. Waarom komt er geen zesmaandelijkse verplichte controle? Waarom staan er geen fluoridebehandelingen in de nomenclatuur? Waarom wordt fissuurverzegeling (het preventief met een harslaagje afdekken van de groeven in kiezen van kinderen) niet beter vergoed? Onze tandartsen zijn al te zeer doordrongen van de drill-and-fill-filosofie. Als ze niet geboord hebben, hebben ze niet gewerkt. Absurd. Terwijl ze in Zwitserland geen kroon meer moeten plaatsen onder de veertig jaar. Onze tandartsen zijn niet preventie-minded. Op een nascholing over preventie komen dertig geïnteresseerden af. Een nascholing over nieuwe materialen, implantaten of protheses trekt al snel driehonderd tandartsen.”

De economische situatie waarin veel LTH’s zich bevinden, speelt daarin volgens Martens een grote rol. “Een LTH moet nu minstens twee miljoen frank investeren. Dat creëert financiële verplichtingen die ze niet kunnen honoreren als ze te preventief werken. Zeker niet omdat de markt is ingestort door het teveel aan LTH’s. Daarom begint trouwens nog slechts een op drie studenten na zijn studies met een eigen praktijk. De anderen studeren nog verder, doen interims of werken in een groepspraktijk. In de jaren zestig en zeventig hadden tandartsen zoveel werk dat ze geen tijd hadden voor preventie. Nu belet economische nood meer preventie. Nu krijg je driehonderd frank voor een preventieve ingreep als een fissuurverzegeling, maar zodra je boort, ontvang je negenhonderd frank. Ik ben ervan overtuigd dat sommige LTH’s daarom tanden aanboren als het helemaal niet nodig is. Preventie moet meer worden gehonoreerd. Ik zeg u: een mens die vanaf zijn twee jaar geregeld een tandarts bezoekt die zich bijschoolt, moet zijn hele leven gave tanden behouden.”

Professor Declerck gelooft dat er verandering op komst is, maar dan wel traag: “We evolueren van een technische herstellende aanpak naar een die gericht is op mondgezondheid. Esthetiek en preventie worden daarin belangrijker.” Vanherle en Declerck zijn ervan overtuigd dat meer preventie de LTH uiteindelijk niet van zijn boterham zal beroven. Vanherle: “Er komen nieuwe noden. Zo zullen steeds meer ouderen nog bijna al hun tanden hebben. Dat is een interessante nieuwe markt van relatief welgestelde mensen die er veel voor over hebben de tanden die ze al zo lang hebben, verder te houden.”

De Belg gebruikt slechts twee tubes tandpasta per jaar.

“De helft van de tanden die ik trek, zou ik in mijn privé-praktijk niet trekken.”

“De mens moet begrijpen dat zijn tanden eigenlijk niet gemaakt zijn om te eten wat hij eet.”

“Elke week moet ik minstens één kind van drie jaar onder narcose brengen.”

John Vandaele

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content