Dirk Draulans
Dirk Draulans Bioloog en redacteur bij Knack.

In Noord-Albanië groeit de spanning tussen vluchtelingen, de lokale bevolking en hulpverleners. Nu de nieuwigheid eraf is, volgt de ontnuchtering: de situatie dreigt te ontploffen.

De hemel boven het Noord-Albanese bergstadje Krumë, tien kilometer van de grens met Kosovo, zit potdicht. Geen weer om een Belgische F16 met bommen door te jagen. Maar de Serviërs laten zich niet door een beetje storm afschrikken. Zoals elke nacht knallen enkele mortiergranaten in de buurt neer, gericht tegen de kleine kampen met witte tenten van het Kosovaars Bevrijdingsleger (UCK). Die kampen schieten hier als vroege paddestoelen uit de moddergrond op.

Norse jongens, die van het UCK. Hun frustraties om het manifeste gebrek aan slagkracht reageren ze af door een grote bek op te zetten tegen pottenkijkers, en’s nachts wat omhoog te schieten met hun kalasjnikov.

De streek boven Krumë wordt stilaan gevaarlijk gebied, en dat heeft niet in de eerste plaats te maken met de sporadische schermutselingen tussen Serviërs en Kosovaren langs de grens. Weinigen wagen zich nog op de weg naar Tropojë, helemaal in het noorden. Elke dag keren er journalisten of hulpverleners terug die onderweg overvallen werden en alles kwijtraakten. Het UCK en lokale criminelen controleren de regio en gebruiken de aandacht van buitenlanders om zichzelf uit te rusten. Het Albanese leger is hier omzeggens afwezig. “Hoe hoger in de bergen, hoe wilder het volk”, zegt Lulzim Zeheli, een politicus uit Krumë.

GEBOREN IN DE BERGEN

De man wijst in zijn grauwe stadje een huis met een boomgaard langs een woeste rivier aan. De boer heeft de bovenverdieping vrijgemaakt voor een groot Kosovaars gezin. Een stokoude opa met alpinopetje kijkt gelaten maar trots naar de piepkleine Fatime Garack, stevig in lakens gewikkeld. Het meisje is een week eerder in de striemende regen in de bergen geboren, als vluchteling. Niemand weet waar haar vader is. En niemand weet hoe het kind te voeden. Haar moeder is uitgeput door de vlucht en de spanning en de angst om wat er met haar echtgenoot zou zijn gebeurd.

“Daarom is het schandalig dat ze geen melk krijgt in het vluchtelingenkamp”, maakt Zeheli zich kwaad. “De Albanese bevolking levert grote inspanningen om mensen op te vangen, maar de hulporganisaties bevoorraden uitsluitend de kampen die ze zelf uit de grond stampen. Dit is wraakroepend.”

De man blijkt gelijk te hebben. Het is de nota bene Kosovaarse kampleider die beslist heeft dat er geen voedsel wordt uitgedeeld aan vluchtelingen uit gastfamilies. Dat de stevige tenten van het kamp uitpuilen van de dekens en hulppakketten is geen punt. Dat kinderen bij wijze van amusement volle potjes babyvoeding naar een roos op een muur mikken evenmin. Dat er stapels ongeconsumeerde pakken combat rations op de hopen afval liggen, ook al niet. Solidariteit is een relatief begrip.

“Pas na lang aandringen werd er brood uitgedeeld voor de vluchtelingen in de stad”, vertelt Zeheli. “Wat nieuwe problemen creëerde, want het brood wordt zoveel mogelijk lokaal gebakken, en de bakkers kunnen de vraag niet aan. Zodat de prijzen stijgen en de lokale bevolking begint te morren.” Jongetjes moeten nu niet langer alleen vee hoeden, maar tussendoor ook brood gaan schooien.

Ook in het kleine vluchtelingenkamp van Krumë is het niet allemaal koek en ei. Tachtig tenten staan tegen elkaar geprangd op het terrein van een kippenkwekerij. Iedereen zakt er tot over de enkels in de modder weg. Een aantal gezinnen verhuisde naar de tochtige stallen, waar het tenminste droog is, maar waar nog minder privacy bestaat dan in de tenten. Oude mannen kregen planken van een lokale hulporganisatie, daarmee proberen ze in de stallen muren tussen de gezinnen te hameren.

Toeval speelt een grote rol in het lot van vluchtelingen. Bij gastgezinnen zitten ze droog en warm, maar is er geen eten. In een kamp is er modder en gebrek aan privacy, maar worden ze verzorgd.

Aan de caravan naast de kwekerij waarin Artsen Zonder Grenzen consultaties houdt, staan mensen aan te schuiven. De kwaaltjes waaraan ze lijden zijn nog klein – de patiënten willen vooral een moment aandacht. Wel kregen enkele jonge vrouwen minder dan een week na aankomst al een crisis om het gebrek aan hygiëne en de groeiende promiscuïteit. De meeste mensen kenden elkaar niet en werden volstrekt willekeurig samen in het kamp gedropt. Zo ontstond artificieel een nieuwe gemeenschap van mensen, wiens leefwereld vroeger zelden groter was dan een straal van drie kilometer rond hun woonst. De onderlinge relaties en animositeiten zijn nog niet uitgeklaard, wat wringerijen opwoelt.

Zoals elk kamp in de regio blijkt ook dat van Krumë vrouwen te huizen, die hun man voor hun ogen hebben zien vermoorden. Ze worden naar voren geschoven telkens als er een bezoeker langskomt. De verhalen worden sterker naarmate de dagen vorderen.

EEN MEISJE WEENT OM HAAR KOE

In het grensplaatsje Morina is goed te zien hoe groot het verschil in rijkdom tussen Kosovo en Albanië was. De huizen in het eerste Kosovaarse dorpje zijn groter en mooier dan de schamele woonsten aan Albanese kant. Tractoren vol Kosovaarse vluchtelingen rollen voorbij Albanese boeren die met de zeis een groot veld maaien. Als de Navo ooit Albanië mores moet leren, zal ze dat zeker niet met bombardementen kunnen doen. Op hier en daar een brug na is alles er al kapot.

Aan de grens is het wachten geblazen. De Serviërs gedragen zich graag onvoorspelbaar. Sommige dagen laten ze tot 23.000 vluchtelingen tegelijk los, zodat de Albanese autoriteiten en de hulporganisaties overspoeld raken door radeloze mensen zonder papieren. De verhalen liggen dan voor het oprapen. Een meisje van tien weent hartverscheurend omdat ze haar koe moest achterlaten. Een man sleept een dode baby mee om hem buiten het bereik van de Serviërs te kunnen begraven. Een Servische soldaat toont een druk gefilmd moment van medeleven door een bejaarde gehandicapte Kosovaarse vrouw tot vlak voor de Albanese bareel te dragen.

Maar de meeste dagen gebeurt er niets. Er circuleren dan geruchten over een file van vijftien kilometer wagens en tractoren tussen het Kosovaarse stadje Prizren en de grens, waar de Serviërs alle vluchtelingen gereed houden om op de wegen los te laten op het ogenblik dat de Navo een grondoorlog zou beginnen.

Om de sfeer erin te houden schiet een Servisch soldaat uit het sluipschuttersnest op een heuvel boven de grenspost af en toe een kogel tussen de wachtende buitenlanders. Ondertussen graaft het Albanese leger zich met mitrailleurs en kleine kanonnen in de grensstreek in. De Albanezen beweren dat de Serviërs ’s nachts tot diep in Albanië mijnen komen leggen. Er ontploffen inderdaad geregeld mijnen in de bergen.

Het stadje Kukës, op een kleine twintig kilometer van Morina, kreunt onder de vluchtelingen. Vóór de crisis in Kosovo woonden er 23.000 mensen, van wie de meesten nooit een buitenlander hadden gezien. Het plaatsje was notoir om zijn criminaliteit – zelfs Albanezen uit de hoofdstad Tirana meden het als de pest.

“De schuld van de overheid”, meent ondernemer Jonuz Kola. “Vroeger lag Kukës knusjes in de vallei, maar de autoriteiten bouwden een dam op de rivier, zodat de stad veel hoger in de bergen terechtkwam, waar het in de winter tien graden kouder was en in de zomer tien graden warmer dan vroeger. Dat hebben we Tirana nooit vergeven.”

BUNKERS ALS OPENBAAR TOILET

Kukës ademt de paranoia van dictator Enver Hoxa uit de jaren tachtig uit. Onder de stad loopt, 122 steile trappen diep, een gangenstelsel dat ooit 18.000 mensen maandenlang een toevlucht kon bieden na, bijvoorbeeld, een inval van de Serviërs. Zeven jaar werd er aan het doolhof gebouwd.

“Hoxa is de reden waarom wij zo arm zijn”, zegt Kola. “De autoriteiten hebben al ons geld in de grond gestoken.” De concentratie aan koepelvormige bunkertjes is in de regio rond Kukës hoger dan elders in het land. De dingen krijgen hier en daar eindelijk een functie, want voor nogal wat vluchtelingenvrouwen vormen ze de enige plaats waar ze afgeschermd naar het toilet kunnen gaan.

Kukës raakt vergeven van de vluchtelingen. Vorig weekend werden er 125.000 geteld, waarvan ruwweg een derde in een kamp verbleef en een derde bij gastfamilies. Dertienduizend mensen leven onder een zeil op de aanhangwagen van een tractor; 28.000 zijn ondergebracht in moskeeën of oude fabrieken – geen enkele fabriek werkt nog in Albanië.

De inwoners van Kukës weten niet wat ze zien. Ze worden geconfronteerd met een wereld die ze zelfs niet van horen zeggen kenden, een wereld van journalisten en hulpverleners, mensen die met geld gooien als slijk, die een verkeerschaos meebrachten, satellietwagens en reusachtige Chinook-helikopters om vluchtelingen op te halen – enkele honderden per keer, een nietig getal.

Wie handig is, kan plotseling rijk worden. Drie kwajongens uit Kukës speelden aan de grens dagenlang “wanhopige vluchtelingenkindjes op zoek naar hun ouders” en schepten handenvol geld en koekjes. Een slimmerik doopte zijn drankgelegenheid om tot “Bar America”, en krijgt ’s avonds bijna alle buitenlanders over de vloer. Iedereen die een beetje Engels of Duits spreekt, ontpopt zich tot tolk met een vraagprijs tot duizend frank per uur. Alle wagens werden taxi, met prijzen tot achtduizend frank per dag, tot de stad overspoeld werd door mee-eters uit Tirana en de tarieven zakten. De vraag naar logeerkamers bleef echter stijgen, dus ook de prijzen voor logies. Een man bracht zijn familie onder bij een broer en verhuurde zijn huis aan een hulporganisatie voor dertigduizend frank per maand – lokaal een kapitaal.

Zelfs in de meest authentieke Albanees schuilt een kapitalist. De vluchtelingen worden daar het slachtoffer van. “Ik kreeg vorige week van een Albanees spontaan onderdak in zijn appartement, samen met mijn familie”, vertelt Syl Shala uit Prizren. “Mijn vader is blind, dus was ik blij dat we niet in een tentenkamp terechtkwamen: hij zou er geen enkel houvast hebben. Maar de eigenaar vernam dat ik een mondje Engels spreek, en vroeg ineens vijfhonderd mark (tienduizend frank) huur per maand voor twee kamers zonder keuken of toilet. Als ik niet onmiddellijk betaal, gooit hij mijn familie eruit. Wij dreigen uitgebuit te worden door mensen die zich aanvankelijk als bloedbroeders voorstelden.”

EEN VERPLICHTE VOLKSVERHUIZING

De lokale autoriteiten en de vertegenwoordigers van de hulporganisaties doen wat ze kunnen om de mensen ertoe te bewegen spontaan verder weg van de grens te trekken. Bussen en legervrachtwagens staan gratis ter beschikking. Tractoren kunnen administratief geruild worden tegen een gegarandeerde plaats voor het ganse gezin in een grote tent rond Tirana. Per dag kunnen ongeveer vijftienduizend vluchtelingen over de smalle, door het toegenomen verkeer levensgevaarlijk geworden bergweg richting kust verkast worden.

Maar de meeste vluchtelingen willen niet weg. “Ik wacht hier op mijn man en zijn familie”, zegt Gjevrie Bunaj in een modderig kamp ten zuiden van Kukës. “En als hij hier is, wil ik nog niet weg. Want ik wil in de zomer weer naar huis, als de Navo de Serviërs verjaagd zal hebben.”

Niet iedereen is even optimistisch. De meeste hulporganisaties gaan ervan uit dat een terugkeer op korte termijn uitgesloten is. Er wordt zelfs rekening gehouden met rampscenario’s, waarin de Serviërs aanvallen uitvoeren op Kukës en dorpjes in de buurt, niet alleen om het UCK aan te pakken, maar ook om de massa Kosovaren weer op de vlucht te jagen, zodat de enige weg naar Kukës dagenlang geblokkeerd zal zijn en het leger geen versterkingen kan aanvoeren. “Het klinkt misschien wreed, maar ik vrees dat we binnenkort mensen zullen moeten verplichten om richting Tirana te trekken”, oppert Jacques Franquin, de Belgische woordvoerder van de VN-vluchtelingenorganisatie (UNHCR) in Kukës.

De vele dagen van slecht weer veroorzaken gezondheidsproblemen. De Belgische afdeling van Artsen Zonder Grenzen (AZG) neemt in de regio stilaan de medische zorgverlening over, zowel in de kampen als in de kleine Albanese gezondheidscentra – geen overbodige luxe, sinds andere hulporganisaties er de lokale artsen gingen wegkopen. AZG runt onder meer een grote consultatietent in een kamp op een veld, dat het huurt van een boer die weigert dat er kiezel gestrooid wordt om het modderprobleem aan te pakken. “De UNHCR heeft een verkeerde plaats gekozen om dit kamp op te zetten”, zucht AZG-verantwoordelijke Nathalie Van de Vyver. “We zien de problemen dag aan dag toenemen. Het aantal gevallen van diarree en longontsteking stijgt sterk. We proberen in aller ijl de watervoorziening in goede banen te leiden, en latrines aan te leggen, zodat de mensen een minimum aan elementaire hygiënische voorzieningen hebben.”

De vluchtelingen in het kamp zijn ontevreden. Ze willen verhuizen, naar de kampen van het Italiaanse of het Griekse leger, waar honderden soldaten en civiele vrijwilligers voor relatief veel comfort zorgen. Maar die kampen zitten barstensvol, en erbuiten staan massa’s gezinnen op tractoren te wachten om een tent toegewezen te krijgen.

“Pech gehad”, zegt Pone Lika, een tienermeisje uit Prizren dat na enkele dagen modder geen moeite meer doet om haar modieuze schoenen proper te houden. Ze was toevallig bij een schoolvriendin op bezoek toen ze halsoverkop moest vluchten. Ze heeft geen idee van wat er met haar familie gebeurd is. Ze toont twee gescheurde oorlellen: een Servisch soldaat rukte onderweg haar oorbellen af.

ALS KOSOVAAR VERMOMDE ALBANEZEN

Het meisje durft zelfs voor een telefoon niet naar het centrum van Kukës. Bang van de Albanese maffia. Ze vertelt met grote stelligheid dat Albanese criminelen jonge Kosovaarse vrouwen een rad voor de ogen draaien en onder het mom van hulpverlening de Italiaanse prostitutie insmokkelen. Hulpverleners maken zich op “informele” momenten – meestal ’s avonds in de bar – zorgen over de infiltratie van criminele elementen tot op de hoogste niveaus van onder meer de UNHCR. Er zouden al gevallen gedocumenteerd zijn van Albanese medewerkers die emigratiepapieren voor Kosovaren verkochten aan Albanezen die per se naar het buitenland wilden. De kans dat België en andere landen Albanezen opvangen die administratief als Kosovaars vluchteling vermomd zijn, is reëel.

De hulp die massaal binnenstroomt voor de vluchtelingen, steekt de ogen uit van vele straatarme Albanezen. In een kamp in Kukës wilde de Kosovaarse verantwoordelijke niet meer werken zolang de Albanezen die de hulpgoederen aanvoerden en verdeelden, niet door Kosovaren vervangen waren. Er werd naar zijn zeggen te veel naar het Albanese circuit afgeleid. In de stad zelf verdween een grote lading geneesmiddelen spoorloos. Een konvooi van vier vrachtwagens van de Belgische Balkanactie stond dagenlang geblokkeerd in de havenstad Durrës, omdat de Albanezen niet uitgekeken raakten op de lading Nike-sportkledij (waarde: 20 miljoen frank). Het merk werd slachtoffer van zijn imago. Geen enkele Albanees bezit iets van Nike en een aantal kon het niet verkroppen dat Kosovaarse vluchtelingen wel iets exclusiefs zouden krijgen.

De Albanese syndicalist Sokol Muça, in Kukës aan de slag als tolk, verdedigt zijn volk: “Ik vind de kritiek te gemakkelijk. Nu gaat het fantastisch in het stadje, maar wat zal er hier binnen enkele maanden gebeuren, als iedereen ons weer vergeten is? Wij zullen blijven zitten met het afval van honderdduizenden vluchtelingen, het vervuilde water, de kapotgereden infrastructuur, de onbruikbaar geworden velden. Wij zullen de gevolgen moeten dragen van de ontwrichte lokale markt, de stijgende werkloosheid, de criminaliteit en het feit dat onze kinderen maandenlang niet naar school konden. En zal er iemand hier zijn om de vluchtelingen op te vangen als ze echt ziek en depressief worden, omdat ze zullen beseffen dat ze misschien nooit meer terug naar huis kunnen? Ik durf er mijn hand voor in het vuur te steken: binnenkort staan wij er weer alleen voor. Zoals vroeger.”

Dirk Draulans

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content