Ze leefden snel maar lieten een spannend oeuvre na : werk van Gabriele D’Annunzio en Hart Crane.

De dichters van nu zijn geen tafelspringers meer : de literaire goegemeente wordt maar sporadisch opgeschrikt. Zoals vorig jaar, toen Serge van Duijnhoven en Olaf Zwetsloot het podium van de Nacht van de poëzie in Utrecht beklommen om er hun ongenoegen over de gemiddelde leeftijd van de dichters op de affiche te uiten en hun jong geweld te demonstreren. De praktijk bewijst echter dat de interessantste poëzie op dit ogenblik buiten het straatrumoer wordt geschreven. Bepalende figuren als Stefan Hertmans, Leonard Nolens, Gerrit Komrij, Huub Beurskens of Toon Tellegen leiden dan ook niet bepaald een leven waarmee je meeslepende biografieën zou kunnen vullen. Dat hoeft ook niet, want te veel aandacht voor de vent leidt vaak de blik af van de vorm. Bij de Italiaan Gabriele D’Annunzio (1863-1938) en de Amerikaan Hart Crane (1899-1932) ligt dat wel anders.

Gabriele D’Annunzio leidde een leven dat afhing van uiterlijkheden, wat zich vertaalde in bijna voortdurende stilistische vernieuwing, ongewoon rijk gevarieerd lexicaal materiaal en verpakt in een sierlijke vorm, eigen aan de decadente poëzie van rond de eeuwwisseling. Terwijl Hart Crane bijna letterlijk verdronk in sloten alcohol en als in een vertraagde film zijn leven liet imploderen, wat overeenstemde met Cranes overtuiging dat poëzie het bewijs vormt van de mystieke ervaring die het individu met het Absolute verbindt. Hij wou, zoals hij schreef, de dichterlijke verbeelding aanspreken op haar ?vermogen om creatief op te treden volgens de wetten die het zelf voortbrengt.?

OVER DE RELING

?The Broken Tower?, Cranes laatste gedicht voor hij enkele weken later over de reling van een schip sprong, geeft nog het best vorm aan de wanhoopsdaad die zijn leven en schrijven vervlecht. Die sprong was wellicht mede geïnspireerd door het feit dat hij er niet in slaagde om de ervaring van het contact met het Absolute vorm te geven in een nieuwe poëtische grammatica die werd beheerst door de ?logica van de metafoor?. ?Mijn woord plengde ik. maar was het verwant, gegrift / door die rechtsprekende vorst van de lucht / wiens dij de aarde in brons giet, kristallen Woord slaat / in wonden eens aan hoop verpand- aan wanhoop gepaard ??

Gabriele D’Annunzio’s leven en werk zijn van een andere orde : geen dichtersleven dat meer hapklaar is om te verfilmen dan het zijne. Deze geniale schelm regisseerde zichzelf dan ook perfect. Toen hij, nog geen achttien, al druk poëzie publiceerde en de kritiek afwijzend reageerde op één van zijn bundels, ?In memoriam?, liet hij het gerucht circuleren dat hij bij een val van zijn paard om het leven was gekomen. Elke krant bracht een verhaal over de jong gestorven belofte. Vrouwenaffaires, bij voorkeur met getrouwde adellijke dames, waren een constante in zijn leven en hielden hem op de voorpagina’s van de boulevardpers.

Ook politiek en militair was hij een markante en omstreden figuur : hij leidde verschillende coups en hij had een uitgesproken sympathie voor het autoritarisme. Maar hij deinsde er niet voor terug om nummertjes op te voeren die hem door rechtgeaarde fascisten niet in dank werden afgenomen : zo verhuisde hij in 1900 in het parlement eens ostentatief van de banken van extreem-rechts naar die van extreem-links met de woorden ?Ik schaar me aan de kant van het leven.?

GEDURFDE METAFOREN

En na de Eerste Wereldoorlog wrong Benito Mussolini zich weliswaar in allerlei bochten omdat hij de populariteit van D’Annunzio vreesde, maar hij stelde wel een politiefunctionaris aan die hem voortdurend in het oog moest houden. Intussen aanvaardde D’Annunzio de steun van de Duce om zijn villa Il Vittiorale aan het Gardameer uit te bouwen en zo de mythe van zijn leven te vereeuwigen. Dat alles zou doen vergeten dat D’Annunzio een zeer belangrijke schrijver van gedichten, proza en meer dan honderdduizend brieven is. In die zin is het een goede zaak dat Frans van Dooren met een juiste selectie uit D’Annunzio’s poëzie, deze vooraanstaande figuur uit de Europese decadente literatuur opnieuw in ons taalgebied introduceert.

Terecht koos hij vooral werk uit D’Annunzio’s poëtisch hoogtepunt ?Alcyone? (1903). Hier verheerlijkt hij immers de zinnelijke, zinkende wereld ( ?In ’t slib ruiken de bloesems naar verwelkte / rozen, naar rotte perziken, naar honing / waarop al schimmel zit, en naar de dood?), en dat is iets helemaal anders dan de politieke hymnen en de gedichten vol zelfverheerlijking die ook tot D’Annunzio’s oeuvre behoren. Van Dooren maakte trouwens de juiste keuze door vooral het metrum er niet zozeer het rijm te respecteren. De rand tussen bloemrijk taalgebruik en overdreven sensibiliteit is in D’Annunzio’s poëzie namelijk vrij smal.

Ook vertaler Lloyd Haft stond niet voor een makkelijke opdracht : in zijn essay ?Modern Poetry? citeert Crane de dichter-filosoof Coleridge die schreef : ?geen waarlijk geniaal werk mag zijn passende vorm ontberen.? Genialiteit gaat volgens Crane samen met ?het vermogen om creatief op te treden volgens de wetten die het genie zelf voortbrengt.? Crane, die zo intensief die eigen wetten in drank en bij zeemannen zocht en amper drieëndertig werd, creëerde inderdaad een beperkt, maar zeer spannend oeuvre. Daarin liet hij de voor die tijd gedurfde metaforen eerder via associaties dan via de conventionele logica een betekenisvol geheel vormen. Die innerlijke strijd levert in ?Gefluisterd licht?, dat vergezeld gaat van een verhelderend essay van James Geary, een ware ontdekking op.

Paul Demets

Gabriele D’Annunzio, ?Madrigalen van de zomer?, Atheneum-Polak en Van Gennep, Amsterdam, 152 blz.Hart Crane, ?Gefluisterd licht?, Atheneum-Polak en Van Gennep, Amsterdam, 77 blz.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content