Een halve eeuw Israël wordt halfhartig gevierd in het land zelf, al houdt men de moed erin. Vanwege een even oud conflict.

Vijftig jaar geleden riep David Ben Gurion de onafhankelijke staat Israël uit. De dag erna, vijftien mei 1948, brak de eerste officiële Arabisch-Israëlische oorlog uit. Wapenstilstanden en pauzes niet te na gesproken, duurt die oorlog nog altijd voort. Waarom?

“Wij hebben joodse dorpen gebouwd op de plaats waar Arabische dorpen stonden. Jullie kennen de namen van die Arabische dorpen niet eens, en dat kan ik jullie niet verwijten want de aardrijkskundeboeken van toen bestaan niet meer. Niet alleen bestaan de boeken niet, de Arabische dorpen staan daar ook niet. Nahlal verrees op de plaats van Mahlul ; Kibboets Gvat op de plaats van Jibta ; Kibboets Sarid op de plaats van Huneifis ; en Kfar Yehushu’a op de plaats van Tal al-Shuman . Er is geen enkele bebouwde plek in dit land die voorheen geen Arabische bewoners had.”

Het was de Israëlische oorlogsheld Moshe Dayan die dat zei, generaal en minister van Defensie van Golda Meïr, wereldberoemd sinds de Zesdaagse Oorlog van 1967, geciteerd in het dagblad Ha’aretz van 4 april 1969.

Nu de maand mei 1998 bijna helemaal gewijd is, in Israël en elders, aan het vijftigjarige bestaan van de joodse staat en de realisatie van de zionistische droom, zijn de oude slogans niet van de lucht, en alom bezet de officiële geschiedschrijving de kanalen. Men hoort er goed klinkende propagandaleuzen en verhalen over “een land zonder volk voor een volk zonder land”, over “het kleine dappere Israël dat het moest opnemen tegen de legers van een Arabische miljoenenovermacht”, over de woestijn die in bloei gezet werd. Het bijna fataal stilgevallen vredesproces tussen Israël en de Palestijnen en de buurlanden Syrië en Libanon, Jordanië en Egypte, en de haast vervlogen hoop van de genegeerde akkoorden van Oslo, kunnen de vreugde niet dempen.

Toch is er dat conflict. De vijftig jaar Israël met haar onbetwistbare politieke, economische, technologische en culturele successen, zijn ook een halve eeuw oorlog geweest. Er is niemand die dat ontkent. Er worden tv-series over gedraaid. De BBC nam het voortouw met de zesdelige reeks “The 50-Years War”, een historisch panorama waarvoor gebruik was gemaakt van het werk van de nieuwe generatie Israëlische en Palestijnse historici, en waarin tal van officiële mythen voor de bijl gingen. Een Israëlische tv-serie maakte bij het Israëlische publiek zulke heftige reacties en controversies los dat ze bijna verboden werd.

Want het land was niet leeg. Het was bewoond door Arabieren. Die hebben in 1947 en ’48 hun land niet vrijwillig verlaten. Ze zijn er, op verschillende manieren, verjaagd en men heeft hen verboden terug te keren. De zo ongelijke oorlog van 1948 was wel ongelijk maar, bij nader toekijken, veeleer aan de kant van de Arabieren. Die trouwens lang niet zo eensgezind tegen Israël front vormden als men wel hoort. En de zo onverzoenlijke Arabische buurlanden die Israël alsmaar wilden blijven vernietigen en de joden in zee drijven, waren eigenlijk niet zo oorlogszuchtig. Het waren Israëlische leiders van de harde lijn, met name David Ben Gurion en Golda Meïr, die aan oorlog en expansie vasthielden. De Koude Oorlog deed de rest.

Palestijnse intellectuelen, sociologen en historici zeggen dit alles, en nog veel meer, natuurlijk al jaren. Mensen als Walid Khalidi, Ibrahim Aboe-Lughod en Edward Said hebben er boeken over gepubliceerd – maar die konden niet optornen tegen heersende opvattingen die bijna unaniem de officiële Israëlische versie van de geschiedenis toegedaan waren. Dat is geen wonder, want ook Israëlische historici die aan de heersende Israël-legende durfden te raken, kwamen jarenlang nauwelijks aan de bak. Toch zijn ze er, en met het opengaan van de Israëlische archieven, hebben mensen als Benny Morris, Ilan Pappé en Avi Shlaim een werkterrein gevonden. Maar hun boeken werden niet in dank afgenomen. Door de weerstand die ze oproepen, heeft men ze de “nieuwe historici” genoemd. Maar omdat Israël beweegt en er ook op andere gebieden nieuwe geluiden weerklinken en nieuwe tendensen ontstaan, heeft men ze ook ingelijfd in de grotere groep van de “postzionisten”. En wat dàt dan weer betekent, daar proberen ze in Israël zelf ook nog uit te komen.

14 MEI 1948: HET BRITSE MANDAAT OVER PALESTINA LIEP AF

Men dient naar een kaart te kijken om de discussie over 1948 te kunnen begrijpen – en haar verlengde te zien in de voortdurende twist om de door Israël in 1967 bezette gebieden van de Westbank, Oost-Jeruzalem en de Gaza-strook. In 1947 was Palestina Brits “mandaatgebied”. In wat toen “Transjordanië” genoemd werd, was Abdallah koning. In Palestina was de joodse kolonisatie, geleid door het Jewish Agency met David Ben Gurion aan het hoofd, zich als een staat aan het ontwikkelen. Feitelijk was ook de burgeroorlog tussen joden en Palestijnen al volop bezig. Er was een plan, gesponsord door de VS en de Sovjet-Unie, om Palestina in twee staten te verdelen: één joodse staat Israël, één Arabische staat Palestina, die iets meer dan Galilea, de Gaza-strook en de Westbank zou omvatten. Jeruzalem kreeg een internationaal statuut. Het was een morsig plan en het Jewish Agency was er niet voor, maar aanvaardde het in afwachting van beter. De Palestijnen wilden er niet van horen. Op 29 november 1947 werd het plan aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Ondertussen woedde de oorlog gewoon voort. Op negen april 1948 vond de massamoord in het Arabische dorp Deir Yassin, dichtbij Jeruzalem, plaats: het dorp werd ingenomen door de uiterst rechtse milities Irgoun en Stern, die er 245 mannen, vrouwen en kinderen vermoordden. Het bericht van de moord, vergroot met wilde geruchten over systematische verkrachtingen, speelde een grote rol in het op gang brengen van de massale vlucht van de Palestijnen.

Op 14 mei 1948 liep het Britse mandaat over Palestina af, en de Britse administratie en troepen trokken zich terug. Ben Gurion proclameerde de stichting van de staat Israël. Op 15 mei vielen legers van zeven Arabische landen Palestina binnen. Na die oorlog was het Israëlische grondgebied beduidend groter dan in de VN-deling voorzien was, Oost-Jeruzalem en de Westbank waren bezet door Jordanië, de Gaza-strook door Egypte. Honderdduizenden Palestijnen (tussen 700.000 en 900.000 volgens Palestijnse bron, hooguit 500.000 volgens Israël) waren uit hun land gevlucht of verdreven, en mochten niet meer terugkeren. Daarmee was het Palestijnse vluchtelingenprobleem geboren.

De vraag die we vijftig jaar lang meeslepen, is dubbel. Wat was dat voor een rare oorlog, in 1948? En waarom zijn zoveel Palestijnen gevlucht, of zijn ze verdreven?

De uitdrijving van de Palestijnen, transfer genoemd, is het onderwerp van Dr. Nur Masalha, een Palestijnse historicus van de nieuwe generatie, verbonden aan het Richmond College van de American International University in Londen. Zijn eerste boek over de transfer, “Expulsion of the Palestinians”, gaat tot 1948. Een tweede luik, “A Land without a People”, dat pas verscheen, bestrijkt de periode van 1949 tot ’96. Nur Masalha kent de nieuwe Israëlische historici heel goed. Sinds een jaar of tien gaat het wat beter met het Palestijnse verhaal, zegt hij, hoewel het moeilijk blijft.

Dr. Avi Shlaim is professor in Internationale Betrekkingen en Fellow van St Antony’s College in Oxford. Zijn boeken over de verdeling van Palestina zijn “Collusion across the Jordan: King Abdullah, the Zionist Movement and the Partition of Palestine” (1988) en “The Politics of Partition” (1990). Zijn nieuwe boek, over Moshe Sharett, moet nog verschijnen.

NUR MASALHA: Het Palestijnse verhaal vertellen, is het begin van begrip kweken, dat tot een oplossing kan leiden. Zie naar de Oslo-akkoorden. Daar werd niets toegegeven, daar werd niet eens het recht van de Palestijnen op een eigen staat erkend. Men vraagt zich nu af waarom Oslo mislukt. Wel, Oslo heeft het elementaire werk niet gedaan, dat erin bestaat naar de geschiedenis te kijken, en na te gaan wat er misgegaan is. Eerst als je dat gedaan hebt, kan je vooruit. Met begrip voor de ellende en de frustratie van de Palestijnen. Voor hun vluchtelingen. Zestig procent van de Palestijnen zijn vluchtelingen. Daar staat niets van in Oslo.

Door naar de geschiedenis te kijken, kan je leren hoe je vooruit moet, hoe die twee naties te verzoenen. Het gaat niet over het verleden, men wil niet terug naar het Palestina van 1948. Het gaat erom dat de Israëli’s hun verantwoordelijkheid opnemen voor wat ze in 1948 gedaan hebben, en over een vergoeding daarvoor. Voor de vluchtelingen is dat heel belangrijk.

Kijk, het door de nazi’s gestolen goud staat nu in alle kranten. Dat moet teruggegeven. Terecht, wat in de holocaust gebeurde, is een verschrikkelijke misdaad. Maar waarom mag men nooit verwijzen naar wat ons is aangedaan en afgepakt? Waarom mag men die vergelijking niet maken, en voor onze vluchtelingen reparatie vragen? Ga daarmee naar Israëli’s en de meesten zullen je uitlachen.

In de media wordt het vroege zionisme nog steeds als iets heel zuivers, progressiefs voorgesteld, kibboetzim en utopia. Terwijl in de realiteit in 1948 meer massamoorden aangericht zijn dan zelfs in Libanon in 1982. 28 moordpartijen, kleine en grote, en veel ervan niet door de ultrarechtse Irgoun, Lehi, Shamir, Begin en die lui, maar door de paramilitaire organisatie, de Haganah, zelf. De daders werden niet vervolgd en het debat erover werd onderdrukt. Veel socialistische kibboetzim zijn gebouwd op Arabische dorpen, op land dat eigendom van vluchtelingen was. Liberale zionisten denken graag dat alleen Bibi Netanyahu vreselijk is, alleen de Likoed, alleen Begin en Shamir; maar dat het vroege zionisme prachtig was. In werkelijkheid, niet als abstracte notie, kon dat zionisme geen joodse staat maken zonder de Palestijnen te verplaatsen: dat land was immers bewoond. De enige oplossing, tot 1948, was een of andere binationale staat. Ook het verdeelplan van de VN liet nog de helft van de Arabieren in de joodse staat. In het plan van 1947 bestond nog 45 procent van de bevolking van de joodse staat uit Arabieren. Hoe je het ook draait, of je de grenzen tekent, je komt altijd uit bij een binationale staat.

Wat in 1948 gebeurde, maakte dat alleen maar erger. Israël breidde zich uit tot 77 procent van historisch Palestina – het voormalige mandaatgebied. Wij hielden de Westbank en Gaza over, de romp van de geplande Arabische staat, het laatste stukje. Nu vechten wij voor dat laatste stukje Palestina dat overblijft. In 1948 werden honderden dorpen verwoest. Zonder dat kan je Gaza niet begrijpen, met zijn miljoen vluchtelingen. Het scharnierpunt: de geboorte van een natie, en de dood van een andere natie. Palestijnen verspreid over vele landen. Wij zijn realistisch, wij zeggen nu, beter een klein stukje dan niets, en dat brutale lijden stopzetten. Maar zelfs dat kleine stukje, een Palestijnse staat op de Westbank en Gaza, is helemaal niet gegarandeerd. De Israëli’s gaan nog steeds voort, naar meer land en minder Arabieren. Dat is de resumé van het zionisme. Minder Arabieren omdat ze een homogene joodse staat wilden. Meer land, omdat ze meer joodse immigranten willen herbergen. Je hebt de Russische joden zien komen. Die zijn grotendeels in Oost-Jeruzalem gaan wonen. Zie je, 1948 is ook een moment in een proces, dat nog steeds bezig is in Oost-Jeruzalem. Daar staan de Palestijnen onder grote druk om weg te gaan. De exodus duurt nog steeds voort in kleine dosissen. Dat verklaart waarom de Palestijnen zo aan dat land gehecht zijn, omdat je geen Palestijnse staat kan maken zonder grondgebied.

AVI SHLAIM: Het Arabisch-Israëlisch conflict is al een eeuw oud. Er waren twee volkeren en maar één land, vandaar het conflict. De oorlog van 1948 kwam in twee fasen. De eerste, niet-officiële fase was die tussen de lokale Palestijnse gemeenschap en haar paramilitaire milities, en de joodse gemeenschap en haar paramilitaire militie, de Haganah. Die burgeroorlog duurde van de eerste december 1947 tot 15 mei 1948. Dit was de cruciale fase. Aanvankelijk wonnen de Palestijnen, maar in april 1948 lanceerden de joden een offensief waarmee ze een eerste golf van Palestijnse vluchtelingen veroorzaakten. In deze fase desintegreerde de Palestijnse samenleving en werd gedecimeerd, ten dele door de slechte leiding van de Palestijnen zelf, die hun volk in de steek lieten. Ten dele ook door de machtsverhoudingen op het terrein, en de grotere motivering en organisatie van de joden. Hoe dan ook, tegen de tijd dat de staat Israël gesticht werd, waren de Palestijnen geen politieke of militaire factor van betekenis meer. Mede daarom besloten de Arabische buurlanden, in het los verband van de Arabische Liga, om rechtstreeks tussen te komen, en die vijftiende mei begon dan de officiële fase van de oorlog, die duurde tot de wapenstilstand van 7 januari 1949. Aanvankelijk vocht Israël wanhopig om te overleven, maar het versloeg uiteindelijk al de binnengevallen legers.

De officiële Israëlische versie van de feiten is dat al die Arabische staten één waren, een gezamenlijk plan hadden om de joodse staat bij zijn geboorte te wurgen, en de joden in de zee te drijven. Een dubbele bedoeling: een politieke, de vernietiging van de joodse staat, en een genocidaire, de massamoord op de joden. Maar die notie is absurd. Omdat de Arabieren niet een waren maar onderling verdeeld. Zij waren het niet eens over plan of doel. Een van hen, koning Abdallah van Transjordanië, wou helemaal de joden niet bevechten of de stichting van een joodse staat voorkomen, maar de Westbank onder zijn controle krijgen. In mijn boek “Collusion across the Jordan” beschrijf ik de relatie tussen Abdallah en het Jewish Agency vanaf 1921. In november 1947 had hij een ontmoeting met Golda Meïr, en kwamen zij tot een stilzwijgend akkoord dat ze Palestina onder elkaar zouden verdelen. De joden zouden hun eigen staat oprichten, Abdallah zou het Arabische deel bij zijn koninkrijk annexeren, en eens het stof gezakt was, zouden ze vreedzaam naast elkaar voortleven. Dus, de Arabieren waren het niet eens, en hun onmacht om hun diplomatieke en militaire strategieën te coördineren, helpt de ramp die hen overkwam, tot op grote hoogte verklaren.

De afspraak van Abdallah met de joden werkte. Het was voor beide zijden de meest realistische optie. Als we het niet over ethiek hebben maar over machtspolitiek. Daarbij hadden ze een gemeenschappelijke vijand in de Arabische leiding, de moefti, en in het Palestijnse nationalisme, en een gemeenschappelijk belang in het elimineren van dat Palestijns nationalisme, en het voorkomen van de geboorte van een Palestijnse staat.

Uiteindelijk was Abdallah wel verplicht met de andere Arabieren mee te vechten, maar toch probeerde hij de frontale botsing met de joden te vermijden. Hij respecteerde de grenzen van het VN-verdelingsplan: zijn Arabisch Legioen heeft nooit geprobeerd land te nemen dat door de VN aan de joodse staat was toegewezen. Hij aanvaardde het bestaan van de joodse staat, en bij de eerste gelegenheid knoopte hij ook weer aan bij de rechtstreekse dialoog met de regering van Israël, in augustus of september 1948 – die haast ononderbroken zou voortduren tot zijn dood in 1951. Dit was het scenario. Een akkoord tussen zionisten en hasjemieten om Palestina te delen op kosten van de Palestijnen, en dat de grondslag legde voor samenwerking tussen de twee en een speciale relatie die tot op heden een factor is in het Midden-Oosten: Israël en Jordanië tegen de Palestijnen en het Palestijns nationalisme.

MASALHA: In de oorlog die uitbrak op 15 mei, waren de Arabieren allesbehalve verenigd. Abdallah had een geheim akkoord met de Israëli’s. Zijn leger was het “Arabisch Legioen”, met officieren die opgeleid waren door de Britten en dat gevochten had. Dat was een leger dat telde. Een ander leger was dat van Egypte in het zuiden. En Syrië in het noorden. De Iraki’s stuurden eenheden om met Abdallah mee te vechten – maar zij dachten dat het tegen de Israëli’s ging, terwijl Abdallah dat helemaal niet zo bedoelde. Er was geen eenheidsfront, en er was geen wil om voor de Palestijnen te vechten. Wat er was, dat was een aantal regimes die ofwel een geheim akkoord hadden met de Israëli’s, ofwel gewoon een stuk van de taart wilden. Veel mensen realiseren zich ook niet dat in mei, toen die zogenaamde Arabische legers Palestina binnenvielen, reeds de helft van de Palestijnse samenleving op de vlucht was, vaak in Arabische landen. Haifa was al bezet en geruimd in april, Tiberias ook, Jaffa in mei.

En het idee dat die landen sterker waren dan de Israëli’s, is onzin. In 1948 was de joodse gemeenschap in Palestina nog klein, maar ze had bij de 90.000 soldaten onder de wapens. Iedereen was gemobiliseerd, ook de vrouwen. Zij hadden vliegtuigen, zij hadden al een wapenindustrie. Hun maatschappij was de hele tijd veel sterker dan die van de landen rondom, omdat zij al een industriële samenleving waren. Meer gemobiliseerd, beter opgeleid. Om te vergelijken moet je naar die factoren kijken. Cijfers als 50 miljoen Egyptenaren, 200 miljoen Arabieren, hebben geen betekenis als je het hebt over rekruten, opleiding, gebruik van technologie… En ideologisch waren ze natuurlijk geweldig gemotiveerd. Ze vochten voor hun joodse staat, niet voor de lol. Terwijl de Arabische regimes, met hun corruptie, hun gebrek aan democratie, hun problemen… Om al die redenen konden de joden, veel geringer in aantal, op hun gemak een veelvoud van die zogenaamde Arabische legers verslaan.

Zelfs op het Syrische front waren er geheime contacten tussen Syrische commandanten en de Israëli’s. Ook na 1948 nog. Er waren veel contacten tussen Arabische en joodse leiders, het idee dat àlle Arabieren de joden in zee wilden drijven, is onzin.

SHLAIM: Het is waar dat de notie van transfer besproken werd in de zionistische beweging, maar ze is nooit aanvaard als strategie. Velen waren ertegen. Daarna was het oorlog, en daardoor ontstonden nieuwe mogelijkheden om een bevolking onder druk te zetten, zeker nadat de Palestijnse milities begonnen uiteen te vallen. Ik geloof niet in een algemeen plan tot uitdrijving van de Palestijnen, maar wel in de oorlogsomstandigheden. En het feit dat de Palestijnen zonder leiding achtergelaten waren. Veel factoren hebben gespeeld in de uittocht van de Palestijnen, maar de belangrijkste was de militaire, politieke en psychologische druk van de Israëli’s.

Er was geen blauwdruk voor de uitdrijving van de Palestijnen. De lokale militaire commandanten namen soms initiatieven zonder orders gekregen te hebben, en verjoegen Palestijnen. Deir Yassin is een speciaal geval omdat het door de Irgoun gedaan is, voor de stichting van de staat. Maar het Plan Dalit van de Haganah was er: het voorzag in de verovering van heel het grondgebied dat aan de joden was toegewezen in het VN-plan, en ook van enclaves van joodse nederzettingen daarbuiten, om van de joodse staat een samenhangend blok grondgebied te maken, zonder kwetsbare enclaves buiten de grenzen. Dus, er was wel een plan om Arabisch gebied te veroveren en te ontruimen van zijn Arabische bevolking. Het beste voorbeeld is wellicht dat van Lydda en Ramle, stadjes in de kustvlakte op de weg van Tel Aviv naar Jeruzalem die aan de Arabische staat waren toegewezen, maar die strategisch heel belangrijk waren. De Haganah-commandant die ze moest innemen was Yitzhak Rabin, die toen luitenant-kolonel was. Rond de vijftigduizend inwoners werden verjaagd, de baan opgestuurd naar het oosten, naar Jordanië. In zijn memoires schreef Rabin dat hij aan Ben Gurion was gaan vragen wat hij moest doen met die Arabische burgers, en Ben Gurion zei niets maar maakte een vegend gebaar met zijn arm, dat wou zeggen: weg ermee. De censuur liet dit niet door, maar de vertaler die de Engelse versie van het boek maakte, onthulde het aan The New York Times: Ben Gurion die groen licht gaf aan een joodse militaire bevelhebber om 50.000 burgers uit te drijven.

Er waren verschillen in plaatsen, omstandigheden, commandanten. Sommige commandanten waren humaner, verjoegen niemand, andere begingen wandaden, verkrachting en moord. Maar er is nog iets. Wat de reden voor de Palestijnse vlucht ook was, Israël had de vluchtelingen kunnen laten terugkeren. Maar er werd een officiële politieke beslissing genomen dat men dat niet toeliet. Dus Israël is verantwoordelijk voor het voortbestaan van het Palestijnse vluchtelingenprobleem.

MASALHA: Ik zeg dat wat in 1948 gebeurde, niet zomaar uit het niets kwam vallen. Ik zeg dat ze ermee bezig waren. Dat ze het beslist hadden. Ze hadden het besproken, ze hadden in de jaren dertig en veertig “transfercomités” gevormd, ze hadden verschillende transferplannen bedacht. Ze liepen ermee in hun hoofd: dat is wat ik zeg, niét dat er een blauwdruk was. Niet dat alles mechanisch en Duits gedetailleerd uitgewerkt was. Geen gedetailleerd plan, maar een onderlinge verstandhouding, een inzicht dat ze geen joodse staat konden maken zonder uitdrijving. Nu, was er een algemeen plan? Daarover bestaat discussie. Was het “plan Dalit” of “plan D.” van maart 1948 een plan voor uitdrijving? Dat plan voorzag in de verovering van gebieden door de joodse staat, de vernieling van bestaande dorpen, en de uitdrijving van de Palestijnen in die dorpen. Zo’n duizendtal dorpen. Volgens mij was dat geen blauwdruk, maar een algemeen plan dat elke commandant kende, begreep, en uitvoerde. Volgens dat plan werden uitgestrekte gebieden volledig vrijgemaakt. De corridors naar Jeruzalem. De kustvlakte. Dat werd uitgevoerd in maart en april 1948.

Daarbij, zeg ik, moet je naar patronen uitkijken. Die zie ik bijvoorbeeld in de transfercomités. In 1948 zijn er weer twee, één onofficieel, één officieel opgericht door Ben Gurion. Een aantal van dezelfde mensen erin: Yosef Weitz, Yosef Nahmani. Als je al die verschillende dingen aaneenknoopt – de discussies, de comités, het “plan Dalit” -, dan heb je sterke connecties tussen het denken in de voorafgaande jaren, en de actie in 1948. Ze hadden de transferidee duidelijk in hun hoofd, en er zijn sterke aanwijzingen dat zij wilden ontruimen. Hoé ze dat dan deden, is een complexe zaak.

De methode van uitdrijving varieert, er was een stilzwijgend akkoord, in hoofdzaak tussen de legerbevelhebbers en Ben Gurion. Ben Gurion is de man die het deed, in 1948. Hij was premier en minister van Defensie, en hij controleerde het leger. Er was geen kabinet dat enige beslissingsrol speelde: de belangrijke beslissingen werden genomen door Ben Gurion en een paar legerbevelhebbers: Yigal Allon de Palmach-commandant, de bevelhebber in het noorden Moshe Carmel, maar ook iemand als Yitzhak Rabin of Moshe Dayan – toen nog geen topbevelhebber maar een populaire, opkomende ster die heel dicht bij Ben Gurion stond. Als je naar de actie van die mensen kijkt, en de resultaten in steden en dorpen, dan moet je wel besluiten dat er op veel plaatsen in het land uitdrijvingen plaatsvonden. De Palestijnen van Lydda en Ramle werden verjaagd. Veel dorpen werden leeggemaakt na hun bezetting. Discussie bestaat over een aantal gevallen waar dorpen geëvacueerd werden die op het punt stonden ingenomen te worden. Eén tactiek was een dorp vanuit twee hoeken aan te vallen, en een vluchtroute open te laten. En dan de inwoners verjagen.

Een andere tactiek was psychologisch: paniek zaaien door het verspreiden van geruchten. De derde factor waren de moordpartijen. Van Deir Yassin tot de kleine moordpartijen. Voor hoeveel Palestijnen was Deir Yassin de aanleiding om te vluchten? Weet ik niet, maar het was een belangrijke factor. Het bericht van Deir Yassin in combinatie met geruchten van gruwelen en verkrachtingen. De angst voor verkrachtingen in de Arabische maatschappij die de Palestijnse toch was, dat lag heel gevoelig. Er waren veel factoren, verschillende oorzaken. Geen blauwdruk. Je moet al de elementen bij elkaar tellen, en je krijgt de uittocht.

Natuurlijk, niet iedereen werd verjaagd. Natuurlijk was er ook de burgeroorlog en het schieten en de angst. Maar de grote meerderheid werd verjaagd, en dat is totaal iets anders dan het officiële Israëlische verhaal. Dàt zegt, wij probeerden ze te doen blijven, en toch gingen ze op de vlucht.

Er is ook een voorgeschiedenis van de transfer, in de jaren twintig en dertig. De joden kochten toen land van afwezige grootgrondbezitters, en de dorpen die daarop stonden, ontruimden ze. Je kan niet over 1948 in een vacuüm spreken. Transfer is de Israëlische term. In Bosnië gebruikt men de term etnische zuivering, zij noemen het transfer.

SHLAIM: Veel zionistische geschiedenis draait rond een knipoog en een goede verstaander. Je schrijft geen bevelen op, en je zegt niet vlakaf wat er moet worden gedaan, maar de officier of de ambtenaar weet wat de baas wil, en voert dat uit. Er is een stilzwijgende verstandhouding. En er bestond een consensus in de joodse gemeenschap in Palestina, bij de leiding en de militaire bevelhebbers, en bij de basis, dat de joden een zo groot mogelijke eigen staat wilden, die niet beperkt bleef tot de VN-grenzen, en met zo weinig mogelijk Arabieren erin. Iedereen was het daarover eens. Dus wist een commandant die burgers verjoeg, dat hij deed wat van hem verwacht werd. Dat was een stuk van de oorlog. Maar dat alles maakt nog geen blauwdruk voor uitdrijving. Het was een manier van denken, een consensus. Nu zouden we het ethnische zuivering noemen, die term bestond toen nog niet.

Ben Gurion was erg bezig met zijn plaats in de geschiedenisboeken, en lette goed op geen sporen achter te laten. Uit het materiaal komt hij naar voren als de grote uitdrijver. De man die het allemaal bepaalde en besliste. Maar hij paste zelf wel op dat hij niets zei dat hem zou incrimineren. Bijvoorbeeld, er bestaat geen bevel, door hem ondertekend, om Arabieren te verdrijven. Er is er wel een, voor de inname van Nazareth, dat zegt dat soldaten die burgers mishandelen, gestraft moeten worden. Dat is zijn bescherming voor de geschiedenis. Maar de dag na de inname van Nazareth ging hij daar naartoe, stond op de markt te kijken hoe het daar vol Arabieren liep, en vroeg dan aan de generaal die daar bij hem stond: “Wat doen al die Arabieren hier? Waarom heb je die niet verjaagd?”

MASALHA: De Britten hebben ook niet geholpen. Terwijl de VN bezig was met een joodse en een Arabische staat, onderhandelde de koloniale metropool met koning Abdallah van Transjordanië, en die gooide het op een akkoord met Golda Meïr: hij zou de Westbank bezetten, Egypte zou Gaza nemen. Uiteraard waren de Arabieren zwak, dat was een veel zwakkere agrarische maatschappij, en hun gebrek aan organisatie was verschrikkelijk. Als je naar schuld zoekt, de Britten hebben zeker een deel schuld, maar de grootste verantwoordelijkheid ligt bij de Haganah en Ben Gurion, die een joodse staat zonder Arabieren wou. De Arabische leiding, de moefti, je kan ze incompetent noemen, of hopeloos, of laf, maar dat is nooit de hoofdreden voor de uittocht van de Palestijnen. De uittocht en de geheime afspraken, dat zijn de cruciale punten van 1948. De reden waarom daar geen Palestijnse staat uit voort kon komen. De Israëli’s noemen dat de Jordaanse Optie. Koning Hoessein is ze blijven ontmoeten, in Londen en in Amman, wel vijftig keer. De Israëli’s dachten dat het gemakkelijker werken zou zijn met een Arabier van buiten dan met de Palestijnen binnen. Als ze Abdallah iéts gaven, moesten ze de Palestijnen niets meer geven. Laat Abdallah dan maar de orde handhaven op de Westbank. Het past in de logica van de ontkenning van de Palestijnen. Ontkenning van een collectiviteit, transfer…

SHLAIM: De Labour Party kwam met de Jordaanse Optie na de oorlog van 1967. Dat wou zeggen: Israël wou een regeling, alleen niet met de Palestijnen, de andere partij in het conflict, maar met koning Hoessein van Jordanië. Dat was weer een voorbeeld van de zionistische strategie de Palestijnen te passeren en met de conservatieve heersers van de buurlanden te onderhandelen. De moeilijkheid met de Jordaanse Optie is dat de Labour Party en de Labour-regeringen bereid waren ruwweg zeventig procent van de Westbank aan Hoessein te geven, maar absoluut Oost-Jeruzalem wilden behouden, en de Jordaanvallei ook, uit strategische overwegingen. Dat is niet echt veranderd, nee. Hoessein wou en wil wel een regeling, maar hij wil alles terug, ook Oost-Jeruzalem. Hij vindt dat hij dit niet mag afgeven. En hij heeft aan de Israëli’s gezegd dat hij niet de geschiedenis in wil als de koning die Jeruzalem verloor.

Ben Gurion was een complexe figuur. Einde 1948 was Israël militair sterk genoeg om de hele Westbank te veroveren. Alle generaals wilden dat ook, en de Israëlische grens op de Jordaan stabiliseren: een natuurlijke grens en een begin van strategische diepte. Maar Ben Gurion wou dat niet. Waarom niet? Eén verklaring is dat de Arabieren in deze fase van de oorlog, einde september 1948, niet meer wegliepen, maar bleven waar ze waren. Als Israël dan de Westbank zou innemen, zou dat de Westbank zijn mét alle Arabieren erin, en Israël zou met een grote Arabische bevolking opgezadeld zitten. Dat wou hij niet. Maar expansie sloot hij niet uit. Hij was de aartsrealist. Een joodse Bismarck. Dacht in negentiende-eeuwse termen van realpolitik en militaire machtsverhoudingen in de plaats van ethiek. En hij was een zeer doeltreffend nationaal leider die de onafhankelijkheid van zijn land bereikt heeft.

Na de wapenstilstand in 1949, en de nieuwe status-quo die zowel door Ben Gurion als door Moshe Sharett aanvaard werd, was hij bereid vredesverdragen te sluiten die op die status-quo zouden berusten. Je kan niet zeggen dat Ben Gurion geen vrede met de Arabieren wou. Hij wou wèl vrede, maar op zijn voorwaarden, en dat was de status-quo. De Arabieren stelden twee eisen: territoriale concessies, en de Palestijnse vluchtelingen naar huis laten terugkeren. Ben Gurion verwierp beide eisen categoriek. Daarom werd er geen vrede getekend toen het schieten gedaan was.

Het was Ben Gurion die onverzettelijk was. De Arabische bevolkingen waren wel vijandig tegen Israël, maar de heersers waren pragmatisch: koning Faroek, koning Abdallah, en de Syriër Hosni Zaim wilden onderhandelen met Israël. Maar Ben Gurion wou de prijs voor vrede niet betalen.

De echte discussie tussen Ben Gurion en Moshe Sharett begint eerst midden in de jaren vijftig, als de Arabieren de lijnen van de wapenstilstand niet meer respecteren, en Palestijnen infiltreren in Israël. Sharett toont zich dan weigerachtig om op de Arabieren te blijven hameren met raids en vergelding. Die wil een klimaat voor onderhandelingen creëren.

En Sharett werd de man van een alternatieve denkrichting voor de harde lijn van Ben Gurion. Ben Gurion was de lijn van vergelding, Sharett de lijn van onderhandeling. Hij begon de geheime dialoog met Nasser, die niet mislukte omdat Nasser onredelijk was, Nasser was heel redelijk, maar omdat het militaire establishment en Ben Gurion hem saboteerden. Van dan af aan was de gevolgde politiek die van Ben Gurion, met escalaties die recht naar de Suez-oorlog van 1956 leidden.

Op de weg naar Suez zou Ben Gurion zijn grote expansionistische plan voor Israël uitwerken. Een plan waarin Israël heel de Sinai verovert en behoudt, zodat het Suez-kanaal internationaal water wordt, en waarin, zo schrijft hij in zijn dagboek, de kunstmatige staat Jordanië verdeeld wordt tussen Irak en Israël. Irak zou de oostelijke oever krijgen, en de Palestijnse vluchtelingen, en Israël zou de westelijke oever annexeren, die dan relatief Palestijnenvrij zou zijn. Een expansionist, jawel. Libanon wou hij annexeren tot aan de Litani-rivier, en de rest van Libanon zou een kleine, compacte christelijke staat worden in een alliantie met Israël. En het hele Midden-Oosten zou gerestructureerd zijn door de militaire macht van Israël, om politieke overheersing en hegemonie te bereiken.

De twee denkwijzen bestaan nog steeds. Shimon Peres, die een leerling van Ben Gurion was, een havik, is op zijn oude dag een visionair geworden en een dromer van een nieuw Midden-Oosten, een voortzetter van de Sharett-lijn. Open grenzen en geen kwestie meer van militaire suprematie, naar het West-Eeuropese model van economische interdependentie. Terwijl Bibi Netanyahu de rechtse strategie van Zeev Jabotinski voortzet in zijn conflict met de Arabieren, van Menachem Begin en Itzhak Shamir. Hij zit helemaal in die rechtse traditie van “bloed en ijzer”-zionisme, dat berust op militaire macht.

Sus van Elzen

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content