Het is een kille vaststelling en tegelijk een rare paradox. Dat het mogelijk is om een slachtoffer te haten.

Aan de ene kant staat dat de hele wereld, of toch ongeveer, vandaag herdenkt dat vorig jaar een aanslag werd gepleegd die in zijn koelbloedigheid de absurditeit ver overschreed. De terreur viseerde de prominentste symbolen van een land, met als enige bedoeling dat land net daarin te treffen. De zelfmoordterroristen onderstreepten hun iconoclasme door en passant willens en wetens duizenden mensen met zich mee te slepen in hun dood, hoe meer hoe beter. Opdat het niemand zou ontgaan. Tonen dat het kon, dat was de bedoeling, in een demonstratie van wraakzucht en haat, waarachter geen enkele concrete politieke doelstelling te ontwaren viel.

Aan de andere kant staat het feit dat het vandaag gemakkelijk is om zich moreel afkeurend uit te laten over datzelfde land – of toch tenminste over de regering ervan. Nochtans zouden, na de tragedie van 11 september, enige compassie met die natie en dus terughoudendheid en begrip toch op hun plaats zijn. Maar nee, het is weer modieus en politiek correct om anti-Amerikaans te zijn. Enkele steekwoorden volstaan al: Kyoto, Internationaal Strafhof, Johannesburg, WTO. Of Irak.

Geen van beide stellingen – deemoed en misprijzen – berust op valse gegevens. Ze vinden hun grondslag in het feit dat de VS de enige grootmacht ter wereld is. Om geen andere reden kan dat land het doelwit van zowel blinde terreur als morele kritiek worden. Een grootmacht in verval, aldus Immanuel Wallerstein deze zomer in Foreign Policy. Zou kunnen, maar in afwachting van dat verval toch een grootmacht.

Daar schuilt een ironie in – al was het maar omdat hier ironie ter sprake kan komen. Sinds 11 september vorig jaar viel wel vaker te horen dat het maar eens uit moest zijn met dat postmodernisme, met zijn ironie en met zijn relativering die de schouders ophaalt voor elke gevestigde waarheid. De terreur eist integendeel een nieuwe ernst, waarin voor die dissidentie – of is het onverschilligheid? – geen plaats meer is. Deze gedachte wil dat elke afwijking van de officiële doctrine de terreur goedpraat of beweert dat de Verenigde Staten het onheil door eigen schuld over zichzelf hebben afgeroepen. De Amerikaanse president George W. Bush zei het vorige week nog: dat hij twijfelt aan de serieusheid van elk land dat niet meedoet aan de oorlogscoalitie tegen Irak.

Maar misschien kan alleen ironie wat realisme brengen, tegenover zowel de nieuwe politieke correctheid als de dito ernst, die slechts twee varianten van dezelfde vroomheid zijn. Ze delen een nogal halfslachtige moraal, waarmee een- ieder zich tot de deugdzamen en de rechtschapenen kan rekenen. Het levert in de twee gevallen een angelieke, van zichzelf vervulde en daarom nogal intolerante moraal op. Ze lopen beide te pletter tegen een ultieme waarheid, die John Mearsheimer recent beschreef in zijn The tragedy of great powers politics: dat elke grootmacht zijn zelfbehoud nastreeft door te proberen zijn hegemonie te vrijwaren. En dat lokt wel eens reacties uit. Hoe absurder, hoe meer ze de grootmacht in zijn hegemonie bevestigen. Het is een illusieloze, maar wel bruikbaarder manier om tegen de wereld aan te kijken.

Na het incident van 11 september ging de wereld verder. 12 september is de dag waarop de woorden weggewaaid zijn, het stof gaat liggen, de kinderen naar school gaan, de file op de E40 weer vastloopt en de grootmacht zijn hegemonie blijft afschermen. Tony Blair heeft zich al ingeschreven voor de uitstap naar Irak.

Marc Reynebeau

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content